'Naar een Surinaamse literatuur?'
(1962)–Jo Löffel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Naar een Surinaamse Literatuur?
| |
[pagina 26]
| |
Laten wij twee uitgaven van Surinaamse uitgevers bekijken en dan voorlopig zuiver en alleen op de merites van de uitgave letten.
a. ‘Spanhoek’ van Coen Ooft uitgegeven door W.L. Salm, gedrukt bij H. v. d. Boomen. (Sur.fl. 2.-) formaat: 200×120×8 mm (104 blz.) Witte omslag waarop een ontwerp van Erwin de Vries is afgedrukt. Wat kan men de uitgever verwijten? De omslag is - (wij zijn in een milde bui en dat is verkeerd, maar vooruit met de geit) de omslag is niet appetijtelik. 't Boekje heet COEN OOFT (45 mm hoogte), o neen het heet spanhoek (21 mm). Midden tussen de COEN en de OOFT ontspruit een forse stam die een onmiddellik herkenbare bloem over de bladzijde werpt: de rode paloeloe. Wat heeft die met ‘spanhoek’ te maken? Waarom is het ontwerp zo uitgesproken lelik? Er staat een naam onder: Erwin de Vries. Ik ben teleurgesteld. Ik had hem niet tot zoiets leliks in staat geacht. Maar is het de schuld van de ontwerper dat het boekje zo verschijnt? Neen toch zeker, 't is de schuld van de uitgever. Wat kan men de uitgever verwijten? Ik blader om: bij het binden is een nieuw procedee gevolgd blijkbaar: 't boekje valt al gauw uiteen. Dat mag men de uitgever niet verwijten: de aard en opzet van de inhoud brengt zo'n vluchtige binding met zich, en het is trouwens beter zo, anders... maar over de inhoud zouden wij 't hier niet hebben. Ik zie dat 't boekje is uitgegeven bij W.L. Salm (de S is omgedraaid) Paramaribo, en zoek vergeefs naar een jaartal of inleiding. Op bladzijde 4 staat een soort inhoud die door de revolutionaire wijze van zetten ieder nut mist. Op bladzijde 5 de titel van 't eerste stukje: ‘De rode paloeloe’, nu begrijp ik de omslag weer. Dus spanhoek is eigelijk: De rode paloeloe en andere stukjes. Tja, een kleine fee hier blaast mij in dat Coen Ooft een kolommetje heeft in een blad dat ‘Omhoog’ heet en dat die rubriek spanhoek heet. Goed, nu weet ik het. Drukfouten? (Och, laten wij aannemen dat bv. rithme de schuld van de schrijver is: die had wat beter kunnen corrigeren). Geen spijkers op zeer laag water zoeken.
En dan die lelike kapitale eerste regels die plots worden afgebroken aan 't eind, (en dan gaat de zin door in onderkast)!
b. Kans op onweer - Corly Verlooghen - gedichten ‘Uitgeefster: Drukkerij Srenang - Wagenwegstraat 55’ ‘Paramaribo - Suriname - 1 januari 1960’ formaat: 17×21×½ cm (aantal blz. onbekend, dit moet iedereen zelf tellen) Omslag: wit, goede letter-lay-out (voorzover 't gebruikte formaat dit mogelijk maakt) al kon 't woord ‘gedichten’ in iets minder ouwewijven-stijl. Maar daartussendoor een abstrakte kompositie die misschien aardig zou zijn, als de kleuren (paars en geel) niet zo foeilelijk stonden. Bovendien heeft de omslag geen trekkracht. Maar 't boekje zal toch wel verkocht zijn. Achterop de kaft blijkt dat Drukkerij Srenang de uitgeefster is van deze bundel. Het is dus wel vreemd dat er zo'n wanverhouding bestaat tussen het bladoppervlak en de lettergrootte. (Een goede drukker ziet zoiets tenslotte meteen). Achterin de bundel staat (haast met trots) een verantwoording, waaruit blijkt dat Corly Verloochen (dat stáát er, het is niet ònze drukfout) de gedichten ‘verzorgde’, waaruit wij zouden moeten afleiden dat hij voor de typografie de verantwoording draagt. Drukkerij Srenang, ‘die als uitgeefster optrad’ (blijkbaar is dit dus iets dat niet in de gewone lijn van werkzaamheden past), liet blijkbaar frontpagina-tekeningen en lay-out verzorgen door Ro Heilbron. Maar de omslag zou het nog slecht doen op een vouwblad van kruidenier Grootgrut. Sally Blik maakte de fotostudies. Nu is foto's naast gedichten plaatsen een gevaarlijk eksperiment. O.a. heeft Stafleu het met een serie poëzie-boekjes geprobeerd. En | |
[pagina 27]
| |
dat waren veelal zeer konventionele gedichten naast zeer konventionele (maar goede) foto's. 't Papier van ‘Kans op Onweer’ was te slecht voor de gekozen letter. Alleen de ouwewijvenletters van de titels komen er werkelijk goed ‘zwart’ uit. De foto's doen het echt niet, hoe goed ze ook bedoeld zijn. De eerste foto (Jachtgebied) - ontroerend in z'n naïviteit en door z'n haast grafiese kwaliteit, kan er nog net door. De rest is litterair gehup met de kamera. Het verschrikkelikst vonden wij ('t móét er even tussen door) de patetiese, de dichter verheerlikende, typografies zeer, zeer, slechte, manifest-achtige inleiding van de uitgeefster. Even armetierig doen de onderschriften bij de foto's aan. Een foto moet al voor zich spreken. Wanneer een foto een gedicht wil illustreren, moet het gedicht spreken, tenzij men slechte gedichten door de foto hoger wil doen waarderen (z.g. ‘nep’). Bovendien staan de foto's blijkbaar niet eens op de plaats waar zij horen (De technicus zou het omdraaien: de gedichten zijn niet goed gerangschikt). Zo staat er onder een kwasi-surrealistiese, in wezen eenvoudige dubbelopname van een juf: ‘Een door haar physionomie representatieve vrouw voor Suriname’. ‘Haar te vinden, was de opgave die Corly Verloochen zichzelf gesteld had’ ‘Hier is zij.’ ‘Een synthese van ethnologische determinatie en poëtische verbeeldingskracht (‘Mijn Creoolse Vriendin’)’. Dat met deze nonsensikale en kitscherige hoogdraverij de poëzie alles behalve gediend is, spreekt. Wij schreven: kombineren van foto's met gedichten is een gevaarlik eksperiment. Dat blijkt. Men heeft vrijwel geen kans op een gunstige synthese. Dat geldt altijd m.i. En wel hierom: De dichter (waar Verlooghens hart van vol is, zijn pen loopt er van over; wij vragen ons af of hij soms Trefossa bedoelt) verbeeldt, hij roept massa's beelden op, vaak om ons één en hetzelfde te zeggen, te duiden, waar te maken. In de moderne poëzie wil hij vaak zelfs nog méér zeggen dan hij beelden gebruikt. De fotograaf echter, legt vast in zwart op wit, binnen het kader van de lijst, bindt ons op zijn voorstelling, konkretiseert onze fantasie in één beeld. Weg de kleur, weg de vormloosheid, de door-fantaserende achtergrond die bestaat achter de woorden die wij lezen. De foto's vermoorden de gedichten (voorzover de dichter dat zelf niet deed). Neen, geen gelukkige uitgave.
Er zijn wel 'ns eerder boekjes in Suriname uitgegeven, en beter uitgegeven (want: eerliker). Maar die boekjes (b.v. ‘Tussen Ja en Neen’ van A. de Groot CssR.) pretendeerden niets. De hier beschouwde boekjes pretenderen op zijn minst enig litterair leven in de Surinaamse brouwerij te brengen. Maar (qua uiterlik) hebben drukkers en uitgevers, ontwerpers èn de fotograaf gefaald. Wij hebben ons door een groot zakenman die veel zaken met Suriname deed en doet laten vertellen, dat de Surinaamse drukkers voortreffelik werk kunnen afleveren, als je hen maar een goed ontwerp aanbiedt. Het moet dan wel aan het geringe aantal goede ontwerpers liggen, (en ook aan het gering aantal opmakers en korrektors, want de kranten zien er niet beter, zeker veel slechter uit), dat wij nog steeds geen goede (pretentieuze) Surinaamse uitgave hebben gezien. Zelfs ‘Voor Elkaar’ blijft (ver) onder de middelmaat. En zoals gezegd: het oog wil zeer veel hebben. De uitgever (of wie als zodanig optreedt) hoort de goede smaak te hebben, te kunnen proeven, schiften en keuren. Hij moet ook een enorme techniese kennis hebben. Waar zijn kennis faalt, hoort hij zo wijs te zijn advies in te winnen van diegenen, die geacht kunnen worden die kennis te bezitten. Dat Salm hierbij zijn doel voorbij schoot is nog te vergeven. Het ware toe te juichen als enkele Surinaamse jongelui nu een goede typografiese scholing zouden krijgen. Want waar de uitgever faalt, moet de drukker kunnen ingrijpen. J.L. |
|