Voorwoord
Wie de euvele moed heeft een literatuur-geschiedenis tot en met 19-nu te schrijven, zal op moeilijkheden stuiten die hij slechts ten dele voorzien had, en die hij slechts ten dele kan oplossen. Niet om van dit Voorwoord een klaagmuur te maken, maar omdat zekere moeilijkheden nu eenmaal consequenties meebrengen voor opzet en uitwerking van Literatuur II, willen wij enkele ervan hier aanstippen.
Bij de indeling hebben wij ons laten leiden door de overwegingen dat
1. de leerlingen de grote lijnen moeten kunnen blijven zien. Wij boden dus - op een enkele uitzondering na - weerstand aan de verleiding bepaalde auteurs over meer dan één paragraaf te ‘verdelen’ (Couperus b.v. bij impressionisme, naturalisme en neo-romantiek), en vermeden al te veel met ‘generaties’ te werken (socialistische auteurs als Henriëtte Roland Holst en A. van Collem b.v. werden niet van elkaar gescheiden, evenmin realisten als Herman Robbers en Ina Boudier-Bakker);
2. uit de compositie van het geheel moet blijken hoe de literatuur van Noord- en Zuid-Nederland geleidelijk één onscheidbaar geheel gaat vormen.
Dat Literatuur II veel meer geeft dan de leerlingen behoeven te weten is ons bekend. De uitvoerigheid is echter in dubbel opzicht van belang:
voor de leraar doordat deze aldus in staat gesteld wordt een keuze te doen en dié auteurs te behandelen die hij het belangrijkst acht;
voor de leerling (en elke belangstellende lezer) omdat Literatuur II ook een naslagwerk wil zijn, waarin men iets vindt over niet-zo-bekende of minder-belangrijke schrijvers.
Wel ontstaat zo een nieuw gevaar: dat van ‘verdrinking’ in namen en titels. Wij hebben gepoogd dit gevaar zo klein mogelijk te doen zijn door het inlassen van samenvattende paragrafen. Al gaan deze steeds aan de behandeling der afzonderlijke figuren vooraf, de bedoeling is deze samenvattingen steeds, en zeker aan het eind van de bedoelde periode, te raadplegen.
Wij hebben ons zoveel mogelijk beperkt in het vermelden van titels; voor de belangstellende lezer die meer wil weten is er aan het eind van de paragraaf telkens een beknopte bibliografie van de belangrijkste werken. De jaartallen slaan op de datum van verschijning; de gebruikte afkortingen spreken voor zichzelf: p = poëzie; r = roman en uitgebreid proza; n = novelle, schets, e.d.; t = toneelwerk; e = essay, studie, enz.; b = biografie; ab = autobiografie, dagboek, mémoires; bl = bloemlezing.
Het vermelden van een bepaald werk wil niet zeggen dat het voor lezers van elke leeftijd geschikt is. Wij menen dat het mede de taak van de leraar is zijn discipelen te doordringen van de juistheid - uitzonderingen daargelaten - van wat Paul Bourget een van zijn romanfiguren laat zeggen: ‘il n'y a de mauvais livres. Il y a de mauvais moments pour lire les meilleurs livres’. (Le disciple)
Ook in het tweede deel van Literatuur werd gestreefd naar helderheid en exactheid.