Voorwoord
Wij hebben niet de illusie iets origineels te zeggen, als wij verklaren dat het literatuur-onderwijs niet tot doel heeft de leerlingen vol te pompen met allerlei weetjes. Als antwoord op de vraag waar het dan wel om gaat, zouden wij willen zeggen:
interesse opwekken voor en toegang verschaffen tot het literaire kunstwerk, |
inzicht bijbrengen met betrekking tot de historische ontwikkeling, |
de basis leggen voor het zelfstandig lezen en verwerken van de literatuur. |
Deze algemene doelstelling heeft geleid tot de volgende principes die aan onze Literatuurgeschiedenis ten grondslag liggen:
Het lijkt ons niet gelukkig tekst en bloemlezing van elkaar te scheiden, immers, de tekst leidt in tot het kunstwerk, maakt dit ‘begrijpelijker’, terwijl omgekeerd de bloemlezing illustreert wat in de tekst meegedeeld wordt. Daarom zijn tekst en bloemlezing geïntegreerd. Bij de bloemlezing is er naar gestreefd binnen de interessesfeer van de leerlingen te blijven, - zo zal men er b.v. geen werk van Hadewych of Ruusbroec aantreffen, daar o.i. van de jeugd niet verwacht mag worden dat zij de noodzakelijke geestelijke rijpheid en theologische scholing bezit om mystiek te lezen.
‘Niet de zanger maar het lied’, m.a.w. het gaat om het kunstwerk: ‘Ce qu'il y a de plus réel en moi, ce sont les illusions que je crée’, schreef de Franse schilder Delacroix. Slechts die bijzonderheden uit het leven van de kunstenaar zijn van belang die ons nader tot zijn werk brengen.
Onze eigen tijd is, omdàt het onze eigen tijd is, voor ons het belangrijkst: naarmate wij deze naderen wordt het boek uitvoeriger. Deel I geeft de Literatuurgeschiedenis van de aanvang tot ± 1880, deel II die van 1880 tot heden.
Belangrijk is dat de leerlingen de grote lijn zien: wat het boek aan overzichtelijkheid zou kunnen verliezen door de integratie van tekst en bloemlezing, heeft het proberen terug te winnen door de samenvattende paragrafen, de tot overzicht wordende, gedetailleerde inhoudsopgave en het synchronisch overzicht van de voornaamste feiten op artistiek en cultureel terrein.
Er is gestreefd naar beknoptheid: de tijd die zo vrij komt kan besteed worden voor het lezen van literaire werken in hun geheel, - iets waar nu te weinig gelegenheid voor is.
Onze literatuur staat niet los van die uit andere, in hoofdzaak Westeuropese, landen: waar mogelijk wordt op de samenhang met de letterkunde in andere landen gewezen, terwijl ook het synchronisch overzicht ‘internationaal’ is.
Waren dit de leidinggevende principes waarvan uitgegaan werd, tot slot wijzen wij nog op enkele punten van secundair belang:
Na rijp beraad hebben wij afgezien van illustraties, daarbij geleid door twee overwegingen: de tekstillustraties in een dergelijk boek voor schoolgebruik moeten uiteraard minder in aantal en minder van gehalte zijn dan die in platenatlassen; nu wij de beschikking hebben over de prachtige boeken De Nederlandse letterkunde