Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijStem: Gavotte a la Fronte. Siet Pag. 65.
AL verquickend Morgen-ligt,
Al den damp van gisteren swigt,
Voor u helder Son-door-breken:
Siet dien schonen Bruydegom,
Uyt den kim het hooft op-steken;
Al 't gediert roept wellekom.
II.
Als wy resen tot vermaack,
Seyd den Hemel, wolcken staack
Al uw druppen, dat ons vreugden
| |
[pagina 446]
| |
Dan maar voor den Hemel zy,
Die ons dus door sig verhengde
Is, en door, en met hem bly.
III.
Door de syne dag en nagt
Sy die beyd' hem toegebragt.
Hebben wy voor hem gelegen,
Onder 's Hemels toevoorsigt
Voor hem zijn wy op-gestegen,
In dit alverquickende ligt.
IV.
Heylig Heer! zy ons gedagt
Woord, en daad u toegebragt;
Wy zijn dog alleen u eygen,
Dus wat gy voor ons bereyd
En gegeven hebt, wy neygen
't Al weer voor u Majesteyt.
V.
't Heylig aanschijn onbedeckt,
Ons een morgen-rood verstreckt:
Laat dan 't ligt van uwe stralen
Op ons duystre sielen neer
(Als de Morgen-Sonne) dalen,
Dat wy u maar kennen Heer.
VI.
En gy hebt ons daad'lijck heel
Als u eygen, als u deel;
Gy sult ook ons portie wesen,
Onse vreugden, onse lust,
Eer, en rijckdom: en na desen
D'onverstoorelijke rust.
VII.
Toont ons maar u aangesigt,
Als wy sien dit Sonne-ligt:
O! die goedheyd! O! die klaarheyd!
O! die wijsheyd eyndeloos!
| |
[pagina 447]
| |
Heylig, Heyligende waarheyd!
Zee van goedheyd grondeloos!
VIII.
Laat ons daar in sincken stil,
En verliesen wensch en wil,
En de wereld al haar luyster
Quyt-gaan: als het Sonne-sien
Door sijn ligt ons oogen duyster
Maackt, en al het schoon doet vlie'en.
|
|