Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij
[pagina 386]
| |
Men denckt om 't hayr met bloed en sweet geklit'.
En laat den lock in pracht den kouden borst
Die liefdeloos bevriest, verwermen. Bid
Vry op sijn Tollenaars, 't hayr met een korst
Sal 't sondig hert betrecken,
En voor u slagen decken.
Men denckt om band en trouw die arm en hand
Gekneveld hadden: en het prachtig hert
Kan nog in weeld haar arm in doeck en kant
Onroerlijck kneev'len is dat niet die smert
(O Goddelose rotten)
Als magteloos bespotten?
Men denckt aan 't lichaam naakt aan 't kruys gehecht;
En siet die onbeschaamde dert'le daar
Ontbloot haar arm ter elleboog, en segt,
De naacktheyd van den Heyland smertet haar.
Lust u dat te geloven?
My segt gy 't aan een dooven.
Die locken vrienden, troet'len u den borst,
Die gy met vuysten slaan moest: en het oor
Verstoppen sy u deerlijck: met een korst
Bedecken sy uw hert en maackens' voor
Gods woorden onbekoorlijck,
Gods schichten ondoorboorlijck.
Het harnas en de boeyen, die uw min
Gekluysterd houden (Dwaas! en merkt gy t' niet?)
Bedwingen uwe hand, dat gy og arm!
Des Heeren brood niet nemen kund; en siet
Sy roepen u, so weere'
Wy 't Salig Brood den Heere.
Die naackten arm toond my uw naackte siel,
Die sonder buylofs-kleed ter bruyloft dringt,
En sonder schaamt in schande en sonden viel,
En sonder voorspraack miserere singt,
En des, sal naackt de vlagen
Van 's Heren toorne dragen.
| |
[pagina 387]
| |
Ga naar voetnoot‡Beyd wat! dien tuyt mogt wel eerlang met bloed
Geklitt, ten deerlijck schouwspel strecken; wan
Den Krijger die in Handen krijgt, en doet
Het lichaam volgen: of den Hemel dan
U leerden in uw sterven
Het Lot van Abs'lon erven?
Ey! slaack die knevelende boeyen; tot
Het rauw geslagt met veel bequamer tuyg
Uw' arm en schouders prang, en tot haar spot
Uw lijf in dien form, dien gy nu wild, buyg.
Off wild gy met uw kleeren
Dat proncken nu al leeren?
Ick dugt, de Heer ontbloot sijn arm al vast,
En naacktheyd mogt wel haast ons lot zijn: 't hert
En bloot, en blood staan, als den rouwen gast
Uw schaamte sien, en sal bespotten. Tart
Hem niet die dreygd uw schoot, en
Wat schaamt bedeckt, t' ontblooten.
2 Wijnmaand 1659. |
|