Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten(1727)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op eenen dien te gelijk twee Drinkbekers in 't Sacrament aangeboden wierden. EEn siel uyt duysend bitterlijck bedroeft, Mengt 'sHeren-brood met tranen uyt haar oogen, En siet! terstond sijn (meer dan sy behoeft) Die wedersijds haar dranck te geven pogen. Dat is niet vreemd, want 't brandend vier van Min; Dat d' Alembijck van d' ogen so doet druypen; Verteerde 't hert, so geen verquicking in Dien vlam gestort, de krachten t'saam deed kruypen: En als die twee uytgieters al het Nat, Dat 't hert bevogtigen soud, uyt doen vloejen; Ist' vreemd dat Die het al behoudt, dat Vat, Eer 't droog verstaaft, met Hemel-vocht wil sproejen! Die mensch (ick sie't) heeft, wat hy heeft, voor Godt Sijn Ziel, sijn Lijf, sijn vocht, ten laatsten drop toe: Soud niet den Bron des Goeds sijn Gracy-lot, In dubbel maat, weer rijsen doen ten top toe? Maar Hemel! wat is 't Wesen over-rijck Yut Wien het All, en Die alleen van 't sijn leeft! En wat die Goedheyd onnaspeurelijck, Die voor een enckel water dubb'le wijn geeft! Hoymaand 1660. Vorige Volgende