Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijStem: De tyd is hier, &c.I.
MYn arme ziel soo klagelijck gedompelt,
Tot over 't hoofd, in doemb're sonden schuld,
Heeft, Heer, geterght u Vaderlijck gedult,
Tot dat s' in
| |
[pagina 49]
| |
eygen klagt sig overrompeld
Vind, so gy my na dat regt rigten sult.
II.
Mijn arme ziel so deerelijck geschonden,
Van hoofd tot sool in yslijck sonden-vuyl,
Die door haar hulp sinckt dieper in den kuyl,
Roept u, toont hare doodelijcke wonden,
En soeckt in u, een plaatse daar ick schuyl.
III.
Als in gevaar het stil onweerbaar kiecken,
Den scherpen tand des Armelijns ontvlugt,
En buyten nood, het doodelijck gerugt
(Belaagt) belagt, in 's moeders veyl'ge wieken,
Bespot ick Sathans lagen met een sugt.
IV.
Ick heb, 't is waar, uw toorn in brand gesteecken;
Maar uw beloft verseeckert my het heyl,
En doet my sien uw liefde sonder peyl,
En my het steenig hert in weerliefd breecken,
Dat ick uw nu vrywillig mede-deyl.
V.
Uw Naam van my ten schuyl plaats uytverkoren,
Sy my niet schricklijck, maar een hoog vertreck,
Dat my, in 't doorgaan, van den geessel deck:
En (gaat het all' in sorgloosheyd verloren)
Sig over mijn bekommerd herte streck.
VI.
Dan sal ick u eens onbekommerd singen,
En in die schaduw van uw vriend'lijckheyd
Genieten 't goed van uw Barmhertigheyd,
En 't hert, in dat genot blymoedig, springen
In 't pad dat na uw will' ten leven leyd.
1 Somermaand 1659. |
|