Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijAls: Komt verwondert u, &c.I.
LOoft den Heer gy Cherubijnen!
Looft den Heer gy Adams saat!
die sijn Volck met heyl verschijnen
Komt, in hopeloosen staat:
Davids huis in tras
| |
[pagina 25]
| |
van eeden
Eerst gelegt, was wereloos;
Dit heyl sal het hoornen smeden,
Maackt sijn Vyand hulpeloos!
Na de reden, En gebeden
Aller Heyl'gen twijffelloos.
II.
Komt ons redden uyt de klauwen
Van die ons in eeuw'gen haat
Onderdrukken en benauwen:
Om aan ons de liefde daad
Onser Vad'ren te voltrecken,
Denckend' aan sijn Heyl-verbond;
Om sijn eeden te verwecken,
Die sijn onfeylbare mond
Om te geven, Abrams neven
Had gesworen, tot hy 't sond.
III.
Harden band van slavernye
Kneep het hert, en maackten 't laf
In Gods-dienst: tot dese ty'en
Wierpen boey en banden af;
Om na desen, all' ons dagen,
Hert en handen even vry,
Aan den Hemel op te dragen,
Sonder vrees, of slaverny;
Soo oprechtig // En soo plechtig,
Dat het voor hem Heylig zy.
| |
[pagina 26]
| |
IV.
Soontje, lieve teere jongen!
'k Sie nog Godes dierbaar volck
Nevel-dick om u gedrongen,
Als des Alder-hoogsten tolck;
Die sich voor den Heyland heenen
Vlijdt, en Hem den weg bereydt,
Tot versoening van die weenen,
En tot heyl'ge dienstbaarheyd:
Om soo 's Heeren // Volck te leeren
Kennis van hun saligheyd.
V.
Dit is 't innerlijck bewegen
Van des Heeren Goedigheyd;
Dit is 't Ligt, de Son, de Segen
Van de hoogten uytgespreyt
Over d'aarde; dat sal schijnen,
En verquicken, die nu mat
In doodts duysternisse quijnen,
Der vervarenissen sat:
En ons voeten // Doen ontmoeten,
't Eeuwig salig Vrede-padt.
|
|