Uytspanningen, behelsende eenige stichtelyke liederen, en andere gedichten
(1727)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijOp den trant: Uyt mijnes herten gronde, &c.I.
ONs Vader! die de hoogte
Der Hemelen bewoont!
U magt in diept' en droogte
Ter hulp van d' uwe toont'
Uw kind'ren hoort die nu
U Al,
| |
[pagina 20]
| |
haar Niet beseffen;
En (Hemels Vader!) heffen
Haar herten wilt tot u.
II.
O Heerlijck! Heylich Wesen!
Alleen Al-weerdich Heer,
En aller menschen vrese,
En aller scheps'len eer!
Ons hert, ons tong, ons pae'en
Wilt leeren, leyden, mennen,
Dat wy uw Hoogheyd kennen,
En and'ren doen verstaan.
III.
O Magtig, Eeuwig Koning!
Die nu goed-dadiglijk
Den mensch maackt tot uw wooning,
In 't nieuw genaden-rijck:
Dat, Koning, ons uw Leer!
Dat ons uw Geest geleyde;
Uw Rijck al om verbreyde,
En Satans werp ter neer.
IV.
On-wrakelijcke Wijsheyt!
Vol goedigheden, die
Ons dwase wille wijs leyt:
Uw will' alleen geschie.
Uw will' in tegenspoet
Leert ons geduldig dragen,
En prijsen uw behagen,
Wat Aard of Hemel doet.
| |
[pagina 21]
| |
V.
O Vader, en Behoeder
Van wat op aarde leeft!
Gy geeft het vee sijn voeder,
Ons spijs en kleding geeft.
Huys, Vrienden, rust, en Vreed
Gesontheyd, spoed'ge wegen,
En over al uw segen
En vergenoeging meed.
VI.
Barmhertig en lanckmoedig
O Vader, is u naam;
Om Christi lijden bloedig
Neem al ons schulden t'saam,
Vergeefts' ons goediglijck,
Die, na uw Wil vergeven,
Wat menschen ons misdreven,
Al was 't boosdadiglijck.
VII.
Ach Vader, Hoeder, Borge,
Die sonder sluymer waackt,
In swackheyd voor ons sorgen
Wilt, als den vyand naackt.
Leert ons sijn pogen sien,
Tot wat onheylicheden,
Hy nodigt ziel en leden,
En al sijn stricken vli'en.
VIII.
Want, Vader, gy waarachtigh
Ons Koning zijt en Heer:
Die, aller dingen machtigh
Ons hulp richt tot uw eer.
Als gy dan Goedig zijt,
En Magtig soo een hoog werck,
En is uw eer uw oogmerck?
Heer soo geloven wy 't.
|
|