Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 398]
| |
84
| |
II.Ah! nare stem! van 's Hemels diere bruyd/Ga naar margenoot13
Gewend aan blijde psalmen.
15[regelnummer]
Die nu al 't geluyd
Van d' Echo/ maar Ah! ah! doet weder galmen.Ga naar margenoot16
Ick voeg mijn stem by de uw/
Ick wil met u in clagen
Uw leed dragen;
20[regelnummer]
En by u my neer slaan van geselschap schuw.Ga naar margenoot20
Ah! was nu 't hooft maar water/ en cond 't herteGa naar margenoot21
Sijn smerte
Ten oog' uyt eens losen ah! ah! ah!Ga naar margenoot23
Maar nu branden// In 't verdriet mijn ingewanden.Ga naar margenoot24
| |
[pagina 399]
| |
[pagina 400]
| |
III.25[regelnummer]
't Heylig besluyt/ dat lang sijn kinders duldt/Ga naar margenoot25
Is nu aan 't yslijck baren;Ga naar margenoot26
En de tijd vervult/Ga naar margenoot27
Dat 't dier geslagt de suyvring moet ervaren.Ga naar margenoot28
Daar vlamt nu 't vreselijck oog/Ga naar margenoot29
30[regelnummer]
En doen die felle blickenGa naar margenoot30
Zyon schricken/
Gestelt (laas!) ten doelwit van so fel een boog:Ga naar margenoot32
Nu schijnt den Hemel toornig al haar clagtenGa naar margenoot33-34
Niet t' agten/Ga naar margenoot33-34
35[regelnummer]
En die al haar Troost was/ Leeuw of beer;Ga naar margenoot35
Die haar inden// loop ten Hemel comt verslinden.Ga naar margenoot36
| |
IV.'t Blijde gejuyg in d' oogst van Coorn en wijn
'T geen drèunde door de dalen
Slaat nu aan den quijn/Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
Als niemand druyf-gewas ten schuer derft halen.Ga naar margenoot40
't Padt treurt op berg end' in dal:
Men hoort in die valleyen
Niet dan schreyenGa naar margenoot43
En siet niet dan woestheyd. daar het naar geschalGa naar margenoot44
45[regelnummer]
Van Goddeloos' in bloed-dorst uyt gelatenGa naar margenoot45
Soldaten
Steeds juygt in den roov/ in quel/ als spel/Ga naar margenoot47
En met brand// van huys en hof verwoest de Landen.Ga naar margenoot48
| |
V.'t Weerdige bloed van 's Hemels Knegten laas!Ga naar margenoot49
50[regelnummer]
Daar drinckt sig d' eerde sat aan;
En 'er costlijck aasGa naar margenoot51
Daar slaat den beul/ en ruckt het dier sig mat aan.Ga naar margenoot52
Siet daar! daar blinckt het sweert!
Daar klinckt het door de keelen/Ga naar margenoot54
55[regelnummer]
Door beck'nelen/Ga naar margenoot55
Daar! (oh! 'k sluyt mijn oogen voor dien slag verveert)Ga naar margenoot56
Daar rucktmen 't trillend suyg'ling van de borsten
Al dorstend.
Houdt vriend! Ey! waar heen? ey! sla niet toe!Ga naar margenoot59
60[regelnummer]
Dat's gedaan: ligt breyn en bloed de moe'r in 't aansigt.Ga naar margenoot60
| |
[pagina 401]
| |
VI.Wat sie ick ginder tuym'len in 't verschiet?Ga naar margenoot61-64Ga naar margenoot61
So storten daar die trotsenGa naar margenoot61-64Ga naar margenoot62
(Wee! mijn oog die 't siet!)Ga naar margenoot61-64
't Onnosel volck te pletter op de rotsen:Ga naar margenoot61-64Ga naar margenoot64
65[regelnummer]
Die tuym'len van den top/
En kneusen op de stenenGa naar margenoot66
Breyn en benen/
Tot dat d' adren trillend/ 't leven geven op.
Daar speetmen 't levend mensschap aan de taatse'/Ga naar margenoot69
70[regelnummer]
En laatseGa naar margenoot70-71
So t' seet/ en vergaan/ bestaan/ vergaan;Ga naar margenoot70-71
Want dat duyr' is pijn van duysend do'on besuyren.Ga naar margenoot72
| |
VII.Iselijckheyd! Dus siet de son sig blindGa naar margenoot73
Aan 't gruwlijck dat ick daar sie/
75[regelnummer]
Sie daar rucktmen 't kind
Niet nu uyt 's moeders liefden-armen: maar die
Die schendt de plaatse daar 'tGa naar margenoot77-80
Des Hemels sorg het levenGa naar margenoot77-80
Had gegeven/Ga naar margenoot77-80
80[regelnummer]
En/ eer 't oyt de son sag/ heymlijck had bewaart.Ga naar margenoot77-80Ga naar margenoot80
Wat Tyger soud sig/ aan dat vat/ niet schromenGa naar margenoot81
Te comen?
O wee! 't oog beswijckt van clagt o wee!
En met 't stickend lam swijgt ook mijn tong al snickend.Ga naar margenoot84
Ruste. | |
VIII.85[regelnummer]
Ruste mijn tong nog rust de wreedheyd niet.Ga naar margenoot85
'k Moet weer/ al weer aan 't clagen;
'T is in sulck verdriet
Van Zyon/ 't minst met haar haar smert te dragen.
Daar schendmen vrouw en maagt.
90[regelnummer]
Dat kind was nauwlijckx houwbaar/Ga naar margenoot90
Siet haar rouw daar!
En nog al haar rouw niet: Hoort hoe meer geplaagt/Ga naar margenoot92
Men vult met stenen (wreetheyd noyt gevonden!)Ga naar margenoot93
't Geschonden/Ga naar margenoot94
95[regelnummer]
En drijft d' arme wigters heen ter been/Ga naar margenoot95
Tot hen 't leven dus amegtig moest begeven.Ga naar margenoot96
| |
[pagina 402]
| |
IX.Daar rooftmen een de cled'ren tot op 't naackt/Ga naar margenoot97-109Ga naar margenoot97
En snijdt hemrond om henen/Ga naar margenoot97-109Ga naar margenoot98
Tot hy gansch mis-maacktGa naar margenoot97-109
100[regelnummer]
Niet is dan wond en bloed van hooft ten benen:Ga naar margenoot97-109Ga naar margenoot100
Thans vrijft de wreetheyd 't soutGa naar margenoot97-109Ga naar margenoot101
En bus-poer in de ledenGa naar margenoot97-109Ga naar margenoot102
So gesneden/Ga naar margenoot97-109
En werpt hem een cleet omGa naar margenoot97-109
105[regelnummer]
Onbarmhertig stout/Ga naar margenoot97-109Ga naar margenoot105
Een cleed in geest van wijn gedopt/ dat 't herteGa naar margenoot97-109Ga naar margenoot106
Van smerteGa naar margenoot97-109
Vercrimpt/ dan men steeckt het vier in 't cleed/Ga naar margenoot97-109Ga naar margenoot108
Tot de versche sneede en schroey de siel uytpersen.Ga naar margenoot97-109Ga naar margenoot109
| |
X.110[regelnummer]
Hoe grysicheyd gespaart is van 't gevaarGa naar margenoot110Ga naar margenoot110-116
Sal Pierre Symon tuygen.Ga naar margenoot110-116Ga naar margenoot111
Die/ van hondert jaar/Ga naar margenoot110-116
Men 't hooft met cragt ten benewaarts Deed buygen:Ga naar margenoot110-116
En/ met sijn stock-oud' Ega/Ga naar margenoot110-116
115[regelnummer]
Men deed te bersten plotsenGa naar margenoot110-116Ga naar margenoot115
Van de rotsen.Ga naar margenoot110-116
Vraagt my niet na 't kindschap:
Want daar yss' ick naGa naar margenoot118
Te sien; als ick twe schelmen hoor de nierenGa naar margenoot119-121
120[regelnummer]
De spierenGa naar margenoot119-121
Van dat kindje (vattend elck een been)Ga naar margenoot119-121
Wreedlijck rucken/ en t' saam schermen met de stucken.
| |
[pagina 403]
| |
XI.Gruwelijckheyd slaat dog de maat in 't lied/Ga naar margenoot123
Dat wy nu treurig sugten/Ga naar margenoot124
125[regelnummer]
En ons hoog verdrietGa naar margenoot125
Schept aas en groey uyt d' yslijcke gerugten.Ga naar margenoot126
Bolt dan vry 't schricklijckste uyt:Ga naar margenoot127
Twe hadden 't rampig levenGa naar margenoot128-135Ga naar margenoot128
Tien gegevenGa naar margenoot128-135Ga naar margenoot129
130[regelnummer]
En met sorg gequeeckt: DieGa naar margenoot128-135
Moordt-men voor haar oog!Ga naar margenoot128-135
Mijn digt is on-digt want ick kan 't niet mickenGa naar margenoot128-135Ga naar margenoot132
Van schricken:Ga naar margenoot128-135
Daar ick noch twe schelmen sie verwoedGa naar margenoot128-135Ga naar margenoot134
135[regelnummer]
Als tien vollen kinderhoofden speels-wijs rollen.Ga naar margenoot128-135Ga naar margenoot135
| |
XII.Dien nu de wrede goedheyd van 't gespuysGa naar margenoot136
Het leven had geschoncken/
Of die haav' en huysGa naar margenoot138
Ont-gingen voor den moord-priem in speloncken:Ga naar margenoot139
140[regelnummer]
Dees stond een wreder druck/Ga naar margenoot140
Een dood van duysen uyrenGa naar margenoot141
Te besuyren:
En scheen and'rer sweerd-moordGa naar margenoot143
Slegs enckel geluck/
145[regelnummer]
Als sy gesond of sieck/ en Jong of oude
Van koude
In vorst/ ys/ sneeuw/ erbermlijck naackt
Dood-bevriesen/ of haar le'en met pijn verliesen.Ga naar margenoot148
| |
XIII.O wee mijn oog! ick twijfel of gy meer
150[regelnummer]
Vermoeyd sijt van uw schreyen/
Of van al den deerGa naar margenoot151
Te sien/ dien wreedheyd toont in die valleyen.
'K sie al om brand/ vlam en roock;
'K sie niet dan bloed-revieren
155[regelnummer]
Om my swieren:Ga naar margenoot155
O wee! wee mijn oogen!
Wee! mijn ooren oock!
Van so een huylen/ gillen/ kermen claaglijck
Ondraaglijck!
| |
[pagina 404]
| |
160[regelnummer]
Als rots/ en klip weder bauwt; en brengtGa naar margenoot160
't Hayr aan 't rijsen/ 't hert aan 't smelten/ in dit ysen.Ga naar margenoot161
| |
XIV.O wee mijn hert! wat herten morslen plagGa naar margenoot162
Comt my gelijck te voren:Ga naar margenoot163
't Suygelingje lagGa naar margenoot164-165
165[regelnummer]
En speelde doe men 't quam aan degens boren:Ga naar margenoot164-165Ga naar margenoot165
My deert dien Jong-cloecken helt:
Die teedre met haar oogenGa naar margenoot167
Steelt medogen:Ga naar margenoot168
Maar sie daar die swangre:
170[regelnummer]
Die in swarer nood.Ga naar margenoot170
Al was nog lijd'lijck/ maar dat al die druckenGa naar margenoot171
Gelucken
Op Zyon; dat costlijck Hemelsch saatGa naar margenoot173
Doet ons hygen maar te cort; dus laat ons swijgen.Ga naar margenoot174
2 RUSTE. | |
XV.175[regelnummer]
Als nu de moord en 't yselijck bejagGa naar margenoot175
Sijn sat hadd' aan 't geleden/Ga naar margenoot176
Bragt de verdere dag
Een schijn van Calmt en schafte Zyon vrede:Ga naar margenoot178
Een hert- en vreed-lose vreed/Ga naar margenoot179
180[regelnummer]
Om door bedriegeryen
't Andre ly'en
Langsaam toe te dienen/
Hoe wel even wreed.
Men bouwd' een steene sterckt' in d' ingewandenGa naar margenoot184
185[regelnummer]
Der landen/Ga naar margenoot185
En vuld die met wrede crijgers/ laas!
Welckers hoofden/ moord gewoon/ maar wreetheyd loofden.Ga naar margenoot187
| |
XVI.Dus was de vreed maar stadigen alarmGa naar margenoot188
In plaatse van verquicken/Ga naar margenoot189
190[regelnummer]
End en bragt/ oh arm!Ga naar margenoot190
Niet 's dags dan vrees' en 's nagts maar schric op schricken.
| |
[pagina 405]
| |
En sat die weer-loose duyvGa naar margenoot192
Slegs op de wree genadenGa naar margenoot193
Van die tradenGa naar margenoot194
195[regelnummer]
Op all' haar vryheden/
Met een trots gesnuyv.Ga naar margenoot196
Wie sal ons al dien baldaad wrevelmoedigGa naar margenoot197-198
En bloedigGa naar margenoot197-198
Van 't wreed uytgelaten oorlogs-volckGa naar margenoot199
200[regelnummer]
(In der hellen/ slegs gesmeedt) te regt vertellen?Ga naar margenoot200
| |
XVII.'t Waardige pand/ des Hemels suyv're dienstGa naar margenoot201
Wierd in een dal dien vromen/Ga naar margenoot202
Op het onvoorsienst/
Met al het Christen-onderwijs/ benomen.Ga naar margenoot204
205[regelnummer]
Een on-verdraaglijck gebod!
Waar sagmen 's waarheyds glansenGa naar margenoot206
So beschansen/Ga naar margenoot207
Dat sy nergens uyt berst?
Ligten is haar Lot.Ga naar margenoot209
210[regelnummer]
Dies houdtmen aan (wien soud de jeugd niet deeren?)Ga naar margenoot210
In 't leeren/Ga naar margenoot211
Naar d' aal-oude vryheyd; end' en leedtGa naar margenoot212
Dat de wetten// dienst/ gewis/ nog hercomst pletten.Ga naar margenoot213
| |
XVIII.Daar was de schuld van Ongehoorsaamheyd
215[regelnummer]
Der yverigste mannen/
In de dienstbaarheydGa naar margenoot216-217
Des Hemels onverwrick'lijck ingespannen.Ga naar margenoot216-217
Daar valtmen op haar aan:
En eyscht' er sesmaal tienen/
220[regelnummer]
Die in 't dienenGa naar margenoot220
Met raad/ daad/ en wijsheyd
Plegen hegt te staan.Ga naar margenoot222
Dat is/ men eyscht der swacke lieden cragten/Ga naar margenoot223
Die agten
225[regelnummer]
Sig in sulck verlies ten grond ontbloot:Ga naar margenoot225
Dies sig 't sterven kiesen dan haar Leraers derven.Ga naar margenoot226
| |
[pagina 406]
| |
XIX.Daar nu/ sie daar! de schuld van gansch den hoop!Ga naar margenoot227
Daar vlegtmen nu de roeden/Ga naar margenoot228
Daar men meed goed coopGa naar margenoot229
230[regelnummer]
Op al 't ellendig volck begint te woeden.Ga naar margenoot230
Men sendt hen crijgs-lieden toe/
Die 't gansche land door-wand'len:
En mis-hand'lenGa naar margenoot233-247
Der gesinden voor-raad:Ga naar margenoot233-247Ga naar margenoot234
235[regelnummer]
Op 't velt schaap en koe:Ga naar margenoot233-247
Den rijpen vrugt des wijngaards hen ontplucken/Ga naar margenoot233-247
En ruckenGa naar margenoot233-247
Den ranck met de wortels d' aarden uyt:Ga naar margenoot233-247
En verbranden pers en kuyp met dertel' handen.Ga naar margenoot233-247Ga naar margenoot239
| |
XX.240[regelnummer]
't Schone gewas beloofden op het veldGa naar margenoot233-247
Hunn winter-troost te sijne:Ga naar margenoot233-247Ga naar margenoot241
Maar Helas! 't geweldGa naar margenoot233-247
Verpletten 't al/ en deed sijn glansch verdwijnen.Ga naar margenoot233-247Ga naar margenoot243
De wijn die nog in het VatGa naar margenoot233-247
245[regelnummer]
Bewaart was sy verschoncken/Ga naar margenoot233-247Ga naar margenoot245
En verdroncken/Ga naar margenoot233-247
En quisten het ov'rigGa naar margenoot233-247Ga naar margenoot247
Ter aard' uyt-gespatt.
Thans vielmen aan den Kerck-roof en 't verbrandenGa naar margenoot249-252Ga naar margenoot249
250[regelnummer]
Der wanden/Ga naar margenoot249-252Ga naar margenoot250
Die 't Heyl so vaack hadden weer-gegalmt/Ga naar margenoot249-252Ga naar margenoot251
Om die treuren Godsdienst-loos van daar te scheuren.Ga naar margenoot249-252Ga naar margenoot252
| |
XXI.Als nu den armen hoop sig gansch ontblootGa naar margenoot253
Van alles sag/ en 't leven
255[regelnummer]
In gevaar en nood
Sag voor den wissen slag geduyrig beven;Ga naar margenoot256
Dewijl sy magen en bloed/Ga naar margenoot257
Die voor haar dood-waars henenGa naar margenoot258
Gaan/ bewenen:
260[regelnummer]
Wanhoop geeft een raad-slagGa naar margenoot260
Van land/ huys/ en goedGa naar margenoot261
| |
[pagina 407]
| |
Te laten/ om het leven op de bergenGa naar margenoot262
Te bergen/Ga naar margenoot263
En daar (al den voor-raad voor den boef)Ga naar margenoot264
265[regelnummer]
In d' hard' en// koude rotsen 't uyt te harden.Ga naar margenoot265
3. RUSTE | |
XXII.Droevige toeverlaat van 's Hemelsch Bruyd/Ga naar margenoot266
Kind van soo rijck een Vader!
Die haar naackt/ en uytGa naar margenoot268Ga naar margenoot268-269
Al 't sienlijck/ streckt ten levens eenig ader.Ga naar margenoot268-269Ga naar margenoot269
270[regelnummer]
Die regt tot alles heeftGa naar margenoot270
(O wonder!) moet hier schuylen
In de kuylen/
d' Hard' aard haar bed sijn;
De holen beleeftGa naar margenoot274
275[regelnummer]
Sig strecten/ haar met stenen-galeryenGa naar margenoot275
Te vryenGa naar margenoot276-277
(Onnoslen toe-vlugt!) voor wind/ en storm:Ga naar margenoot276-277Ga naar margenoot277
Daar de berse vorst en snee met koud' hen persen.Ga naar margenoot278
| |
XXIII.O wee! O wee! mijn hert roept dubbeld wee!
280[regelnummer]
Als ick de naackte leden
Sie in d' Alpes-snee
So menig suyre barrevoet-stap treden.
Als ick het schoon Hemelsch saatGa naar margenoot283
Sig 's nags in koud sie strecken
285[regelnummer]
Sonder decken/
Dat haar rust en slaap wijckt:
Ja als 't hoger gaat/Ga naar margenoot287
En ick hen sie de midd'len van het levenGa naar margenoot288-289
Begeven/Ga naar margenoot288-289
290[regelnummer]
(Den voorraad te huys verwoestet/ Ah!)
En den fellen honger nog den druck'ling quellen.Ga naar margenoot291
| |
[pagina 408]
| |
XXIV.O wee! O wee! mijn hert schreyt dubbeld wee!
Als ick daar sie stock-ouden
Door het ys en snee
295[regelnummer]
Haar sobre warmt/ die ovrig was/ verkouden:Ga naar margenoot295
Ondragelijck een last
Voor schouders/ dien de jaren
So beswaren
In merge-loos' oudheyd/Ga naar margenoot299
300[regelnummer]
(Dien maar dienst en past)Ga naar margenoot300
Dat hen de vorst de leden doet (in 't leven)Ga naar margenoot301-302
Begeven;Ga naar margenoot301-302
Ja 't scherp ongemack/ en hongers-noodGa naar margenoot303
Hen het leven self/ te bang/ doet overgeven.Ga naar margenoot304
| |
XXV.305[regelnummer]
Nog bloedt het hert/ en schreeuwt sijn dubbeld wee!
Als 't dieper in de kuylen
In het ys/ en snee
Siet aller menschen ramp gemack'loos schuylen.Ga naar margenoot308
Daar legt een jong weer-loos lam:Ga naar margenoot309
310[regelnummer]
En siet! de trouwe Moeder
Heeft geen voeder;Ga naar margenoot311
Geen lomp tot verschoning/Ga naar margenoot312
Geen hout/ vier/ nog vlam.Ga naar margenoot313
Daar doet de felle coorts of scherpe pijnen
315[regelnummer]
Een quijnen;Ga naar margenoot315
En laas! wat hem swackt/ wat pijn hem deert/Ga naar margenoot316
Felle slaag' in koud en honger moet hy dragen.Ga naar margenoot317
| |
XXVI.Daar legt een hert dat brand/ en laaf-nis derft.Ga naar margenoot318
Daar hijgt een na ververschingGa naar margenoot319Ga naar margenoot319-320
320[regelnummer]
Van gemack/ en sterftGa naar margenoot319-320
Helaas! en derft veraad'ming in 's doods persing.Ga naar margenoot321
Daar tjorst het swackste vatGa naar margenoot322
Haar vrugt nog weynig dagenGa naar margenoot323-324
Maar te dragen/Ga naar margenoot323-324
325[regelnummer]
En gaat dienst- en hulp-loos
't Alderbitterst' pad.
| |
[pagina 409]
| |
Daar gaat een 't scherpe Vrouwen-wee besuyre/Ga naar margenoot327
Want d'uyre
Daar is: laas! en niets/ en niets ter hand
330[regelnummer]
Dat de cragten stijft/ of 't craam-bed can versagten.Ga naar margenoot330
| |
XXVII.Nog was het al te dragen hoe benauwt/Ga naar margenoot331
Mogt Zyon daar nog rusten:
Maar Helas! nog bauwtGa naar margenoot333-334
En galmt den rots maar oorlog/ en de lustenGa naar margenoot333-334Ga naar margenoot334-335
335[regelnummer]
Staan nog in brand dag op dagGa naar margenoot334-335
Om d' arme duyv/ die 't leven
Maar met beven
Nog flauw-hertig na sleept/Ga naar margenoot338
Oock den laatsten slag
340[regelnummer]
Te geven/ en des Tybers dorst te lessenGa naar margenoot340
Met flessen
Van 't costelijckste bloed van Christi bruyd!
Dies all' uyren sy den aanval moet besuyren.Ga naar margenoot343
| |
XXVIII.Hoor! Vrienden Hoor! die vreedig op den wegGa naar margenoot344-347
345[regelnummer]
Mijn Land/ en smert verby-gaat/Ga naar margenoot344-347
Siet en overlegg'Ga naar margenoot344-347
Of ergens smert so groot sy die hier by-staat?Ga naar margenoot344-347Ga naar margenoot347
En geeft den Hemel u Vreed/
Sendt herwaarts aan uw brood/ enGa naar margenoot349
350[regelnummer]
Licht mijn noden:Ga naar margenoot350
Ja comt met uw helden
Helpt den Hemel meed/Ga naar margenoot352
En vrijdt my van de Tijgers die Gods vrindenGa naar margenoot353
Verslinden:
355[regelnummer]
Voor al Nederland! waackt op! waackt op!Ga naar margenoot355
Want mijn slagen sijn de schets van uwe plagen.Ga naar margenoot356
| |
[pagina 410]
| |
Treur-gesang over d' elende der Pied-montoysen. In dit tweede lied beschrijft L. ijzingwekkende brand- en moordpartijen waarbij grijsaard noch zuigeling wordt gespaard. Duidelijk wordt dat de Waldenzen de hier beschreven vervolgingen in twee fasen hebben ondergaan. Hierop duiden ook de twee jaartallen die in de titel van tekst 83 genoemd zijn. De eerste periode van de vervolgingen wordt beschreven in het tekstgedeelte t/m strofe XIV. Na een tijd van schijnbare kalmte en vrede (r. 177) barst er een nieuwe stroom van verschrikkingen los. De aanleiding hiervoor is het feit dat de Waldenzen het verbod van hun godsdienstoefening en het geven van christelijk onderwijs trotseren (strofe XVII). De verdrukking wordt nu zo hevig, dat de vervolgden hun huizen en bezittingen verlaten en hun toevlucht zoeken tussen de rotsen en in de sneeuwvelden van de Alpen (vanaf strofe XXI). Het gedicht mondt uit in een strofe waarin de dichter zijn lezers wijst op de rust en vrede die zij mogen genieten en waarin hij hen oproept tot hulpverlening. Het is niet ondenkbaar, dat de wreedheden juist met het oog op de Utrechtse inzamelingsactie zo gedetailleerd beschreven zijn. In deze tekst geeft L. geen uiting aan haatgevoelens ten opzichte van de rooms-katholieken. Hij beziet de zaken vanuit een hoger standpunt. God Zelf geeft Zijn kinderen over in de handen van de vervolger (r. 35). De achterliggende gedachte zal zijn, dat God daardoor Zijn gemeente wil louteren en dat Hij de Zijnen door lijden wil heiligen, maar dit zegt L. in het gedicht niet met zo veel woorden.
Lit.: Trimp (1), p. 44-45, 94, 106, 108. |
|