Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
76b
| |
[pagina 363]
| |
25[regelnummer]
Door afgunst sijnen naam becrupen: is hem schierGa naar margenoot25
De wreetste moord. Men soud hem al het quaad wel wijten:
(Wou 't Godt) Men soud sijn hert met smert in stucken rijten:Ga naar margenoot27
Men soud; Beyd! seyd den Hemel sendt hem liever hier.Ga naar margenoot28
Dies trad hy Nebowaarts/ als 't so den Hemel schikte/Ga naar margenoot29
30[regelnummer]
En hayligde sijn laatste bed ten predick-stoel/Ga naar margenoot30
Om stervend/ door sijn BEELD, en leer sijns levens doelGa naar margenoot31
Op 't NETST TE TREFFEN, daer hy soo veel jaar na mickte.Ga naar margenoot32
Een Leeraer sterve al staande (seyde hy) en verquickteGa naar margenoot33
Wie 't sag door STERCK GELOOV'; LANCKMOEDIGHEYT; end inGa naar margenoot34-35
35[regelnummer]
Sijn doods benauwtheid SIG TE BUYGEN NA GODS SIN.Ga naar margenoot34-35Ga naar margenoot35
Oh! of Gods Kerck haar trouw stantvastig noyt verwrickte!Ga naar margenoot36
En elck een leerde voor syn nutste lesse/ Het goedGa naar margenoot37Ga naar margenoot37-38
Te wicken, hoe, en met wat oog-merck hy het doet!Ga naar margenoot37-38
(Seyd' hy) en/ Mede-dienaars! dient Godt als een EenenGa naar margenoot39
40[regelnummer]
So vreedsaam. Wijs, maar list verslinde d' eenvoud niet.Ga naar margenoot40
Hebt sout in u, als gy naar eendragts doelwit schiet.Ga naar margenoot41
Leer (Utrecht) sterven! en daar voer Elyas henen.Ga naar margenoot42Ga naar margenoot42
| |
[pagina 364]
| |
Aandachten op 't selve voorwerp. Aan zijn Claag-lied op het overlijden van Justus van den Bogaert voegt L. nog een drietal leesteksten toe. Het zijn de laatst gedateerde leesverzen uit de Uyt-spanningen. Gelet op de vorm zijn het drie sonnetten, maar omdat in deze teksten het gebruik van beeld en toepassing ontbreekt, mist men de wending. De drie Aandagten vertonen een zodanige samenhang, dat men bijna van één tekst kan spreken. Het verwijzende woord aan het begin van r. 29 versterkt die gedachte. Het eerste gedeelte (r. 1-28) sluit nauw aan bij de visie die ook in tekst 76a is uitgedrukt: de dood van Van den Bogaert is een oordeel van God, dat volgt op het volharden in de zonde. Dit gegeven is illustratief voor de gedachte dat God door zegeningen of straffen ingrijpt in de gebeurtenissen van een volk. De predikanten uit de Nadere Reformatie verbonden daaraan de prediking van boete en bekering. Het eerste sonnet (r. 1-14) wordt door Trimp genoemd als een lang, in deelconstructies opgesteld requisitoir van een boeteprediker, waarna het vonnis volgt: het heeft de hemel verdroten. Het tweede sonnet (r. 15-28) gaat ook in op Utrechts zonden, maar beperkt zich tot het godsdienstig terrein. Enerzijds heeft men, evenals de gemeente van Laodicea, een grote lauwheid aan de dag gelegd (r. 15-22), anderzijds heeft men de predikant openlijk op allerlei manieren tegengestaan (r. 23-28). In het derde sonnet worden de laatste uren van Van den Bogaert weergegeven. Herkenbaar door de typografie zijn hierin woorden verwerkt die Van den Bogaert op zijn sterfbed heeft gesproken tot de omstanders. Hij vermaande toen de velen die hem kwamen opzoeken, vgl. J. van den Bogaarts laatste uiren, Groningen, 1720. Behalve gezins- en familieleden en Van Lodenstein worden genoemd: de predikanten Dan. van Hengel, Joh. Th. van der Wenden, Joh. van Heymenberg, Gisb. Voetius, Arn. Teekmannus (de schoonvader van L. Sanderus), Gualth. van Nellesteyn, de Engelse predikant Joh. Best, alsmede Anna Maria van Schurman. In de uitgave van Claag-lied uit 1663 besluit de dichter deze tekst met het bijbelwoord: Ende door het selve (geloove) spreeckt hy nog, na dat hy gestorven is. Hebr. 11.4.
Lit.: Trimp (1), 31-32, 43, 103. |
|