Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| |
76a
| |
[pagina 354]
| |
[pagina 355]
| |
II.Daar legt de Croon! Daar legt de CroonGa naar margenoot29-30
30[regelnummer]
Van Zyons hooft helas! in 't stoff:Ga naar margenoot29-30
Daar breeckt die Gulde-mond sijn reden off/Ga naar margenoot31
En swijgt in de aerde.
Mond/ die een rots// Hard/ stuyrs/ sterck/ trots/Ga naar margenoot33
Vermalen cond als stof/ tot heyl;Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
Of harden/ dat hy/ 't masker of/ en steylGa naar margenoot35
Sig openbaerde.
Mond/ die het hert geroerdGa naar margenoot37
Door de saal'ge paden voerd'/
Als hy troost// 's Hemels troost/ 's Hemels troost/Ga naar margenoot39
40[regelnummer]
't Eyndelose soet/Ga naar margenoot40
Uyt het Hemelsch bloedGa naar margenoot41
On-uytspreecklijck suygen doet.
Als hy de deugden prijst/Ga naar margenoot43
Cundig leert; en cunstig wijst;Ga naar margenoot44
45[regelnummer]
Met een woord// Dat bekoort// Al die 't hoort;
Met een stage tredGa naar margenoot46
Deugde-waarts gesett/Ga naar margenoot47
Wonder heylig/ wonder net.Ga naar margenoot48
Mond/ daar de Geest sijn diere sugtenGa naar margenoot49
50[regelnummer]
On-spreeckbre sugtenGa naar margenoot50
(Die 't hert doorsoeckt verstaat den sin)Ga naar margenoot51
Door/ uyt-wond-sugten:Ga naar margenoot52
| |
[pagina 356]
| |
In woorden deftig/ magtig/ wigtig/Ga naar margenoot53
Geest-rijck/ voorsigtig/
55[regelnummer]
(Ah! dodig hert! dat niet meed ging!)Ga naar margenoot55
En altijd stigtig.Ga naar margenoot56
| |
III.Daar legt de Croon! Daar legt de Croon
Van Zyon/ met dat hert/ (dien spring
Van wijsheyd) dat in ruym een omtreck vingGa naar margenoot59-60
60[regelnummer]
Veel grote saken.Ga naar margenoot59-60
Die volle borst! Die Zyons dorstGa naar margenoot61
Met duysent dingen in een uyr/Ga naar margenoot62
Als yder 't sijn nam/ cond met soet/ en suyrGa naar margenoot63
So heylsaam staken.Ga naar margenoot64
65[regelnummer]
't Verstandig breyn oh! oh!
Altijd suyver van bedrog
Dat te wagt// Dag en nagt// Dat te wagtGa naar margenoot67
Over Zyon stond/Ga naar margenoot68
En genas haar wond
70[regelnummer]
Met raadslag van duysend pond.Ga naar margenoot70
Die yder een te baatGa naar margenoot71-72
Komen cond/ en woud/ met raad:Ga naar margenoot71-72
Die een stut// Die een cruck// Die 't geluckGa naar margenoot73
Was aan yder een
75[regelnummer]
Dien jaren/ of ween/Ga naar margenoot75
Of armoede t' siddren deen.Ga naar margenoot76
De Buycken spijsen/ naeckte ledenGa naar margenoot77
Medogend cleden
Had hier gena ten loon/ maar nu
80[regelnummer]
Des Hemels steden.Ga naar margenoot80
Was Kerck of ziel in nood/ wy sagenGa naar margenoot81Ga naar margenoot81-82
DE MAATS herdagen/Ga naar margenoot81-82
So wijs/ so wis/ so pal stond hyGa naar margenoot83
In alle slagen.Ga naar margenoot84
| |
[pagina 357]
| |
IV.85[regelnummer]
Weduwen stut// Der wesen schut/Ga naar margenoot85-90Ga naar margenoot85
Der reddelosen toeverlaat/Ga naar margenoot85-90
Die wijsselijck der hopelosen staatGa naar margenoot85-90Ga naar margenoot87
Wist t' onderschragen.Ga naar margenoot85-90Ga naar margenoot88
Der Heyl'gen troost// Der Heyl'gen troost/Ga naar margenoot85-90Ga naar margenoot89
90[regelnummer]
Der Goddelosen schrik (als 't woordGa naar margenoot85-90Ga naar margenoot90
Begon/ dat 's Hemels Lieveling bekoord)Ga naar margenoot91
Legt nu verslagen.
Kerm bitter al wat leeft!
Wat verstand van kermen heeft;Ga naar margenoot94
95[regelnummer]
Vriend uw raad// Weese uw baat// Kerck uw raad/Ga naar margenoot95
Naackten uw gewaad/
Vromen uw Cieraad/
Of vermindert/ of vergaat.
Kerm Kindren Jong en teer/
100[regelnummer]
So een Leeraar leerd niet meer.Ga naar margenoot100
Radeloos'// Reddeloos'// Hopeloos'/
Dien der menschen raad/Ga naar margenoot102-103
Of Gods ligt verlaat/Ga naar margenoot102-103
Kerm! want so een zuyl vergaat.Ga naar margenoot104
105[regelnummer]
Den eenen heuvel van ellende
Laat sijn stem sende'
Den and'ren toe/ tot dat den galm
Beswijckt in 't ende.
Laat nu vry Zyons liedren swijgen/Ga naar margenoot109
110[regelnummer]
En still neer-sijgen/Ga naar margenoot110
Of (heft den Geest haar Hemel-waarts)Ga naar margenoot111
Maar sugtend-hijgen.Ga naar margenoot112
Stilte, of Ruste, | |
V.Daar is de slag// Dien lang voorsag
So menig Leeraar (u gelucktGa naar margenoot114
115[regelnummer]
O Utrecht! ende u droevig weer ontruckt)
Uw sonde is d' oorsaack:
En so gy 't hert// Nu nog verhardtGa naar margenoot117
Gaat in uw oude rancken voort/Ga naar margenoot118
En Woord/ nog segening/ nog roede en hoort;Ga naar margenoot119
120[regelnummer]
Dit 's maar een voor-smaack.Ga naar margenoot120
| |
[pagina 358]
| |
Siet my daar eens den blick
Van uws Vaders toorn/ ten schrick;Ga naar margenoot122
Om uw rust/ En uw lust/ Dien gy bluscht:Ga naar margenoot123
Om uw doodigheyd:Ga naar margenoot124
125[regelnummer]
Ongevoelickheyd:
Iverloos- ja Geestloos-heyd.Ga naar margenoot126
Gy hebt dat Woord (wiens kragtGa naar margenoot127
Gansch de werld gevoelt) veragt;
En sijn ra'en// Niet verstaan// Niet gedaan/Ga naar margenoot129
130[regelnummer]
Om dat u het oog
Na de lusten boog/Ga naar margenoot131
En door 't sienelijck bedroog.Ga naar margenoot132
De Schatten der Godtloosheyd soecken/
Vervaerlijck vloecken/Ga naar margenoot134
135[regelnummer]
Den Werld in pragt te boven gaanGa naar margenoot135
In hayr/ in doecken:
De vromen schelden met uw naspraackGa naar margenoot137
(Der herdren na-wraack)Ga naar margenoot138
Utrecht! Utrecht! uw spijse was;Ga naar margenoot139
140[regelnummer]
Dits nu de na-smaack.
| |
VI.Godtlosen stil! Stil! spotters stil!
Verblijd u niet en staack uw lagh;Ga naar margenoot142
Want schoon ick viel/ en in het duyster lag/Ga naar margenoot143
Godt sal myn ligt sijn.
145[regelnummer]
Maar u! maar u! Maar u genaacktGa naar margenoot145
In desen val een val/ die hert/Ga naar margenoot146
En siele sal ten eyndelosen smert/
En meer van wigt sijn.Ga naar margenoot148
Daar legt dien bron/ die tong
150[regelnummer]
(Die maar tot uw Heyl ontsprong)Ga naar margenoot150
Inde dood:// En die dood/ Is uw dood;Ga naar margenoot151
Want uw bose tred/Ga naar margenoot152
Helle-waarts gesett
Gaat nu derwaarts onverlett.Ga naar margenoot154
155[regelnummer]
Die Medicijn houdt op/Ga naar margenoot155
En uw blijdschap stijgt ten top!Ga naar margenoot156
Heylig Regt! Heylig Regt! Heylig Regt!
On-na-speurelijck/
On-beschuldiglijck/
160[regelnummer]
Als 't verdoemt oock prijselijck!Ga naar margenoot160
| |
[pagina 359]
| |
Maer! Maer wat sie ick ginder komen?
Een troep van Vromen?
Haar oog ten Hemel? Godtloos rotGa naar margenoot163
Nu moogt gy schromen.Ga naar margenoot164
165[regelnummer]
Nu sullen 's Hemels blicksem-steken
Op u sig wreecken;
Haar seeg'nen self uw vloecken sijn.Ga naar margenoot167
Hoort wat sy smeecken.
| |
VII.Heylige Godt! Ons' Vader ah!
170[regelnummer]
Wy hebben tegen u misdaan/
En daarom doet gy 't ons dus hard verstaan:Ga naar margenoot171
Wy willen 't dragen.Ga naar margenoot172
Blijft ghy dan niet// Ons Vader? sietGa naar margenoot173-174
Ons schulden in den Heyland aan/Ga naar margenoot173-174
175[regelnummer]
So sal het quaad dat u tergt ondergaan/
En uw Heyl dagen.Ga naar margenoot176
Neemt gy ons Leeraar weg:
Sendt uw Geest in plaats'/ en segg
Ick uw Heer// Ben/ en leer/ U veel meer
180[regelnummer]
Dan oyt menschen mond
Menschen leren cond':
En ons druck verdwijnt terstond.Ga naar margenoot182
Neemt gy ons sorg op u:
Waackt/ en maackt ons' haters schuw:Ga naar margenoot184
185[regelnummer]
Door uw leer// Tot uw eer// Haar bekeer;Ga naar margenoot185
Of sla met uw stafGa naar margenoot186-188
Hen van 't coren afGa naar margenoot186-188
En verstuyv'er heen als kaff.Ga naar margenoot186-188
Maer Ons wilt in uw gunst weer geven
190[regelnummer]
Leraers ten leven;
En dubbel seg'nen die by ons
Nog sijn gebleven.
Ja gy self blijft by ons/ o Vader/
En treckt ons nader:Ga naar margenoot194
195[regelnummer]
Hy ga die gaat/ gy syt en blijft/Ga naar margenoot195
Ons levens ader.
| |
[pagina 360]
| |
VIII.Dus bidden nu// Die troepen u/Ga naar margenoot197
Dien gy ten leven hebt geschickt/Ga naar margenoot198
En die van hem in droefheyd sijn verquicktGa naar margenoot199
200[regelnummer]
Door heylge Gods-spraack.
Ey! sie de traan// Sie 't knielen aan
Der Lamren/ wiens eenvoudicheydGa naar margenoot202-203
Hy onderwees/ en gy hebt toe-geseydGa naar margenoot202-203Ga naar margenoot203
Uw eeuw'ge Gods-smaack.Ga naar margenoot204
205[regelnummer]
't Geroep van rugg' en erm/Ga naar margenoot205
't Brood- en trooste-loos gekerm/
Dien sijn hand// Hulpe sand// Die sijn handGa naar margenoot207Ga naar margenoot207-208
Swijgen deed'/ O Heer!Ga naar margenoot207-208
Hoort/ en sendt ons weer
210[regelnummer]
Sulck een voorbeeld van sijn leer.Ga naar margenoot210
Wy willen niet meer doovGa naar margenoot211
Aan u sijn door ongeloov;
Nog de lust// (Die gebluscht// vleyig kust)Ga naar margenoot213
Andre lusten broen/Ga naar margenoot214
215[regelnummer]
Vleesches kragten voen/Ga naar margenoot215
En den Geest uyt-blusschen doen.Ga naar margenoot216
Nu smaden wy des werelds voorbeeld
By u veroordeelt;
Daar legt/ daar legt/ daar legt den toyGa naar margenoot219-220
220[regelnummer]
Die niemand voordeelt.Ga naar margenoot219-220
Sendt ons des Hemels Cost'lijckhedenGa naar margenoot221Ga naar margenoot221-224
Het deugden-cleed/ enGa naar margenoot221-224
Wy sullen Lijf/ en Ziel/ en SinGa naar margenoot223Ga naar margenoot221-224
Voor U besteden.Ga naar margenoot224Ga naar margenoot221-224
EYNDE. | |
[pagina 361]
| |
Claag-lied voor Jesu Christi gemeynte tot Utrecht. Klaagzang op het overlijden van L.'s wellicht meest intieme vriend. Het gedicht is eerder uitgegeven als afzonderlijk pamflet, nl. Claag-lied voor Jesu Christi gemeynte tot Utrecht, Utrecht, 1663 en als aanhangsel in J. van den Bogaerts Laatste Uiren, beide in 1663 verschenen bij de Utrechtse drukker Henrick Versteegh. Justus van den Bogaert, Amsterdammer van geboorte, werd in 1644 te Utrecht student in de theologie. Na zijn studie werd hij predikant te Naarden. Via Rotterdam (1651) kwam hij naar Utrecht (1653), waar hij op 9 april 1663 na een ziekte van slechts elf dagen overleed. Van de vier gedichten die L. op het overlijden van medepredikanten geschreven heeft (de teksten 76, 110, 128 en het apart uitgegeven gedicht over Gisbertus Voetius), wordt deze tekst als de meest gevoelvolle aangeduid, vgl. Trimp (3), 173. De klaagzang op Van den Bogaert laat zich het gemakkelijkst vergelijken met die op Lambertus Sanderus (110), hoewel de klassieke opbouw, die de elegie als genre kenmerkt, hier minder duidelijk aanwezig is. Klassieke elementen in het onderhavige gedicht zijn bijvoorbeeld de smartelijke uitroepen (exclamatio's) aan het begin en de strofen 2, 3 en 4 die de lofprijzing (laus) op de overledene bevatten. Allerlei positieve eigenschappen van de ontslapen predikant worden daarin aan de orde gesteld. Het is ook in aansluiting op de klassieke literatuur dat de dichter de betekenis van het verlies aanwijst (iacturae demonstratio). Voor de kerk van Utrecht is de dood van deze predikant een blijk van Gods ongenoegen over de zonde van geesteloosheid en verharding. Voor de goddelozen geldt, dat een persoon die hen wilde tegenhouden op de weg naar het verderf, is weggevallen. In het slot van dit gedicht voert de dichter een groep vromen ten tonele (r. 161 e.v.). Zij smeken om de werking van Gods Geest in hun hart. Ook vragen zij of God de achtergebleven predikanten wil zegenen en of Hij hun weer andere voorgangers wil schenken. Vanaf r. 197 neemt de dichter het gebed over. Dit slot past goed bij de innige toon waarop dit klaaglied geschreven is. Het is ook kenmerkend voor L., dat hij het overlijden van Van den Bogaert voorstelt als een prediking die oproept tot verootmoediging en nadere reformatie. Over de door de dichter gehanteerde strofevorm, waaraan een lied van de Engelse componist Dowland ten grondslag ligt, wordt door Trimp negatief geoordeeld. De dichter zou zich door zijn keus voor strofen van 28 veelal in lengte verschillende regels in een zodanig lastig parket gebracht hebben, dat zijn formuleringen in veel gevallen gekunsteld zouden overkomen.
Lit.: Proost, 57; Trimp (1), 43, 45, 71, 75, 79, 94, 97, 98, 107, 108; Trimp (3), 22, 100, 173; Trimp (4), 191. |
|