Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
40
| |
II.'t Is 't aanschijn maar/ dat sig u tegen stelt/Ga naar margenoot7
En tot uw nut toont uyterlijck geweld:
Mijn hand slaat (want het slaan is Vaderlijck)Ga naar margenoot9
10[regelnummer]
Maar het hert is uw; waarom sijt gy schuw?Ga naar margenoot10
Maar het hert is u gestadig
(O! duyv! o! soete duyv!) genadig.Ga naar margenoot12
| |
III.Uw tranen all vergader ick by een/Ga naar margenoot13
Maack Hemel-dranck van 't liefelijck geween/Ga naar margenoot14
15[regelnummer]
Een dranck ten dranck op 't eewig bruilofs-feest:
Want het hert is uw; waarom sijt gy schuw?
Want het hert is u gestadig
(O duyv! o! soete duyv!) genadig.
| |
IV.'t Verbrijselt hert dat in uw boesem leyt/Ga naar voetnoot19-20Ga naar margenoot19
20[regelnummer]
Schijnt door de tranen henen die gy schreyt/Ga naar voetnoot19-20
En treckt my 't lieflijck hert ter boesem uyt.Ga naar margenoot21
Dies het hert is uw; waarom sijt gy schuw?Ga naar margenoot22
Dies het hert is u gestadig
(O duyv! o! soete duyv!) genadig.
| |
[pagina 182]
| |
V.25[regelnummer]
Gebroken clanck van 't eel gebroken hert!Ga naar margenoot25
'k Blijv hangen in uw soeticheyd verwertGa naar margenoot26
Gy steelt mijn siel/ gy steelt mijn gunst/ en al.
Dies het hert is uw; waarom sijt gy schuw?
Dies het hert is u gestadig
30[regelnummer]
(O! duyv! o! soete duyv!) genadig.
| |
VI.Com geev my dan uw tanger herte weer:Ga naar margenoot31
Ist ruw/ ick sal het formen na mijn leer;Ga naar margenoot32
Ick sal 't veraarden/ schicken na mijn dienst.Ga naar margenoot33
So hebt gy mijn hert ('t eynde van uw smert)Ga naar voetnoot34-35Ga naar margenoot34
35[regelnummer]
So hebt gy mijn hert te huwenGa naar voetnoot34-35
(O! duyv! o! soete duyv!) aan 't uwen.
4 Aug. 1653. | |
[pagina 183]
| |
Jesus aansprake aan eene gelovige in droefheyd. Lied waarin Jezus Zich richt tot de bruid, de gelovige ziel, die bedroefd is onder een tuchtiging (r. 9), niet om de ‘slag’ (r. 2) zelf, maar uit vrees dat ze de Bruidegom aanleiding gegeven heeft Zich van haar af te keren. In de taal van het Hooglied (bijv. 5:2, 6:9) als ‘duif’ aangesproken, wordt ze getroost met de verzekering dat Jezus' hart voor haar is en dat haar schreien en stamelen Hem in verrukking brengen (str. IV en V). In de slotstrofe komt na die tedere taal van de liefde het thema van de levensheiliging weer meer expliciet aan de orde, als onlosmakelijk verbonden met de geloofsovergave. Trimp noemt het lied L.'s oudste gedateerde gedicht van uitgesproken mystieke allure, Trimp (1), 21. Elders betoogt dezelfde auteur, dat pas in 1659 de nogal verstandelijke, docerende toon van de vroegere gedichten plaats maakt voor de warme klank van de taal der liefde en dat er derhalve reden is de vroege datering - op donderdag 4 augustus 1653 oude stijl - te betwijfelen, Trimp (2), 509. L.'s lied is tot op zekere hoogte een contrafact. Het neemt van het voorbeeldlied, dat populair was in de (eerste helft van de) zeventiende eeuw, niet alleen de strofevorm en de melodie over, maar ook varieert het de woorden in de refreinachtige slotregel, O slaep, o soete slaep. Het rijmschema is aabc/cdd. Overigens correspondeert r. 3 in L.'s strofen met r. 3 en 4 in het voorbeeldlied (in de eerste strofe herinnert het binnenrijm sugt-lugt aan die oorspronkelijke vorm, in de overige strofen is de derde regel een weesregel), terwijl de vierde regel der strofen bij L. in feite twee gelijke (trocheïsche, rijmende) regels omvat. Een duidelijker contrafact schreef Revius onder de titel ‘Doot’ (Revius I, 32; vgl. Trimp (1), 89; zie ook Van Dorsten, 85-87). Trimp ziet harmonie tussen het melodisch verloop - na de rustige eerste drie regels een ritmische versnelling vanaf de vierde regel - en de woorden van L.'s lied: de troostende toespraak gaat over in de bewogen vraag. Hiermee correspondeert de overgang van de jambe naar de trochee in r. 4. Trimp (1), 88.
Lit.: Van Es, 353; Trimp (1), 21, 27, 75, 88-89; Trimp (2), 509; Trimp (3), 81; Van Dorsten, 85-87. |
|