Uyt-spanningen
(2005)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 17]
| |
Christen sangersGa naar margenoot+1Het is seldsaam te bemercken, wat op des menschenGa naar margenoot1 2herte in 't gemeen vermag de Digt- en Sang-const. HetGa naar margenoot2 3maackt de bewegingen wonderlijck gaande, en voertGa naar margenoot3 4door dat middel de sake selve diep in 't herte. 't Schijnt 5dat 't Redelijck schepsel uyt der aard in maat en ordreGa naar margenoot5 6een genoegen heeft. 7Het heeft de H. Godlijke Majesteyt behaagt dickwijls 8Hare geheymenissen op so een wijse aan 't schepsel 9voor te dragen: insonderheyd om 't selve van sijn pligtGa naar margenoot9 10(op een ongemene wijse) te vermanen, en 't GodlickGa naar margenoot10 11regt te verdedigen, ofte ook om des Heeren ondoor-12grondelijcke Grootheyd, de Heerlijkheyd der Eere sij-13ner Majesteyt, ende sijne wonderlijcke daden te ver-14melden, ende het volgende geslagte in geheugenisse teGa naar margenoot14 15doen houden. Dit middel behaagde die H. Wijsheyd te 16gebruiken (die aller herten in sijn hand heeft) om met 17den Mensch na sijnen aard te handelen. Begaafde ookGa naar margenoot17 18en gebruyckte daar toe sijne Dienaren: somtijds ge-19ringenGa naar margenoot18-19 onder de menschen; oock wel groote en aan-20sienlijcke,Ga naar margenoot18-19 ja Coningen selve, die hare digten dan aanGa naar margenoot20 21and're overgaven, en selve wel onder en met de ge-22ringste des volx al springende en spelende opsongen. 23Dit weet den Vyand van 't menschelijck heyl oockGa naar margenoot23 24wel: ende daarom (gelijck hy veeltijds de H. Godtheyd 25na-aapt) vervatede van ouds sijne Afgod-spraken inGa naar margenoot25 26't gemeen mede in versen, gelijck hy oock sijne Pro-27pheten so doen spreken en schrijven heeft. Hier door 28heeft hy groot veld gewonnen in de werld. 't Was sooGa naar margenoot28 29wonder niet in de duystere tijden en plaatsen der on-30wetenheyd.Ga naar margenoot29-30 Maar dat het hem nu geluckt menschenGa naar margenoot29-30 31van groote bequaamheyd dese maniere van schrijven 32t'sijnen dienste, tot opweckinge van onkuysche bewe-33gingen,Ga naar margenoot32-33 en and're Begeerlijckheden te doen aanleg-34gen,Ga naar margenoot32-33Ga naar margenoot33-34 soud meer wonderlijck sijn, had niet de HeereGa naar margenoot33-34Ga naar margenoot34 35Jesus sulx van onse tijden voorsegt: Nu is het wel seerGa naar margenoot35 36beclagelijck, maar ons min aanstotelijck. Ik moet be-37kennen,Ga naar margenoot36 dat gelijck mijne genegentheyd tot het dig- | |
[pagina 18]
| |
38ten, my mijne rust- of uyt-span-tijd dickwijls daar inGa naar margenoot38 39heeft doen besteden, en sulx voort gebragt heeft als gy 40hier siet; also de vorige aanmerckinge dit my aan U l.Ga naar margenoot40 41heeft doen gemeen maken, om u l. het ydele uyt deGa naar margenoot41 42hand te doen vallen, vertrouwende dat dese stoffe by uGa naar margenoot42 43l. de kunst van d'andren opwegen sal. 44Tot de Sang-lust behoev ick ul. niet aan te manen. laat 45ick u maar eenig onderrigt doen. Dit is Gode te singen 46in den Geest, en derhalven, 471. 't Herte dient tot den sang opgeligt door eenige sug-48tingenGa naar margenoot47 of gebeden tot den Heere, 't sy dan eensame ofGa naar margenoot48 49gesellige, gestelde of uytgeschotene.Ga naar margenoot49 502. Daar moet grooten aandagt, opmerckinge en Eer-51biedGa naar margenoot50 tot dit werck toe gebragt werden, benevens eeneGa naar margenoot51 52gestadige opgetogenheyd des herten, niet te onder-53latenGa naar margenoot52Ga naar margenoot52-53 door voor- of tusschenvallen van burgerlijckeGa naar margenoot52-53 54beleeftheden of diergelijcke. 553. Dat men versta dat sulcke by-een-comsten derGa naar margenoot55-56 56Christenen allenthalve tot stigtinge van elcanderenGa naar margenoot55-56Ga naar margenoot56 57beleydt moeten werden: ende derhalven dient na yderGa naar margenoot57 58gesang yder der leden vryheyd en tijd te hebben vry-59moedig voort te brengen 't geen de H. Goedtheyd in 60't singen hem door den Geest geopenbaart of doen 61gevoelen heeft, op dat dit een vrugtbare oeffeninge sy.Ga naar margenoot61 624. Dit moet sonder aansien van personen geschieden, 63gemerckt de vrye Godt wel dickwils de cleynste hetGa naar margenoot63 64nuttigst openbaret. Weshalven de cleyne niet schroo-65migGa naar margenoot64Ga naar margenoot64-65 sijn en moeten voor te stellen 'tgeen de HeereGa naar margenoot64-65Ga naar margenoot65 66haar geeft, want sulx al veeltijds uyt eergiericheyd, ofGa naar margenoot66 67schanden-vrees voort comt. Ende en moeten oock de 68meerdere, in kennisse, ordinaire openbaringe, wel-69sprekentheydGa naar margenoot68 &c. die cleyne niet cleyn- of ver-agten, 70ofte haar spreken na de regulen van eenige conste 71siften, en haar so enigsins te schande maken: eeneGa naar margenoot71 72boose greep van de Nydicheyd, daar den waren GeestGa naar margenoot72 73geen lust toe en heeft, Jac. 4:5. 745. So in 't singen als in 't spreken moetmen seer agte 75geven dat alles ordentlijck geschiede. Den sang, gelijckGa naar margenoot75 76sy juyst niet en behoeft al de kunstige swieren van deGa naar margenoot76 77sang const, so moet de selve evenwel toon en maat 78houden, op dat het geen ongeschickt geroep en sy.Ga naar margenoot78 | |
[pagina 19]
| |
79Een moet den voorsang hebben, en (is de stem daarGa naar margenoot79 80na) so den bovensang dat alle sig daar na, en onderGa naar margenoot80 81voegen, op dat men niet alleen gelijck beginne en uytGa naar margenoot81 82come, maar oock men in yder syllabe gelijcke toon enGa naar margenoot82 83maat houde. Men moet wel vry uyt de borst (alsmen 84segt) singen, dat is, de woorden niet binnens-monds 85mompelen, maar in 't singen claar uyt-spreken; dogGa naar margenoot85 86't hardste schreeuwen en is het beste singen niet. 87Dit al segge ick, (oock wel op dat de Sang-const or-88dentlijckGa naar margenoot87 gaande, haar cragt en hulp tot der Sielen op-89getogenheyd geve, daar van boven seyde, maar) inson-90derheyd, op dat het waarlijck een daad der Chris-91ten-propheteringeGa naar margenoot90-91 sijn soude, in welcke men elcanderGa naar margenoot90-91 92stigtinge moeste spreken, en geen onverstanelijck ge-93luydGa naar margenoot92 maken, of in de lugt spreken, gelijk d' Apostel vanGa naar margenoot93 94de vreemde talen segt 1 Cor. 14:9. welcke gantscheGa naar margenoot94 95verhandelinge vers 5, 6, 7, 8, &c. op dese sake seer 96toepasselijck is. Die daar by sijn, ende, of geen gele-97gentheyd en hebben om in een boeck in te sien, ofte 98niet lesen en connen, die moesten alle de woorden 99duydelijk connen verstaan (gelijck ik dat in Burger-100lijckeGa naar margenoot99-100 gesangen wel somtijds heb hooren toegaan) op 101dat syl. ook hare stigtinge daar van crijgen mogten; 102ende die ons beluysteren, (dat wy in desen seer wel 103lijden mogen) al waren het onregtsinnige, wereldsche,Ga naar margenoot103 104Vleeschlijcke menschen, desgelijcx; op dat sy over-105tuygtGa naar margenoot104 mogten sijn; wanneer sy onse by een comsten las-106teren; ja (de Heere het soo bestellende) het verborgeneGa naar margenoot106 107van haar herte aan haar eens openbaar mogte werden,Ga naar margenoot107 108ende sy op haar aangesigte vallende, Godt aanbidden en 109vercondigen dat Godt waarlijk onder ons is. Ick en kan 110niet ontveynsen dat ick nog yet anders hier in voorGa naar margenoot110 111hebbe. T.W. De Grond-deugd van Nedericheyd wasGa naar margenoot111 112een Christen te leeren in den claren onder-sang teGa naar margenoot112 113houden. De Hooft-deugd van Verloochening in denGa naar margenoot113 114Buygsamen maat-en nasang. De Band-deugd vanGa naar margenoot114 115Eendragt in de voeglijke stemme-menginge van denGa naar margenoot115 116mede-sang. ende de Hemel-deugd van Hallelu-jah, ofGa naar margenoot116 117s' Heeren-loff in het duydlijck singen van wel-verstane-118lijckeGa naar margenoot117-118 woorden.Ga naar margenoot117-118 1196. Nopende de ordre in 't spreken over het gesongene,Ga naar margenoot119 | |
[pagina 20]
| |
120den Apostel geeft ons daar ontrent seer claar berigt 1 121Cor. 14. Cap. Dat het geschiede van die, dien de HeereGa naar margenoot121 122thans yet tot stigtinge geeft vers 26, dat het maar door 123eene gelijck geschiede, vers 30. en der halven dat niet in 124een geselschap, verscheydene t'samenvoegingen sijn,Ga naar margenoot124 125daar uyt een onordentlijck gemurmel en onaange-126naamGa naar margenoot125 en onverstanelijck geraas ontstaat, veel min, datGa naar margenoot126 127verscheydene gelijckelijk elcander overroepen, maarGa naar margenoot127 128dat de eerste swijge als den tweden spreken sal, ibid.Ga naar margenoot128 129het sy dan dat hy wat nieuws op te heffen, ofte tot be-130vestigingGa naar margenoot129 of beproeving van 't gesegde yet by te bren-131genGa naar margenoot130 heeft. Ende dit alles so in den sang als in 't spre-132kenGa naar margenoot131 moeste alsoo in ordre geschieden, juyst niet altijd 133door eenen Voor ganger of beleyder van 't geselschap,Ga naar margenoot133 134maar, 's Heren Geest van Nedricheyd, Goedgunsticheyd, 135Leersaamheyd, Sagtmoedicheyd, Vriendlijckheyd, &c.Ga naar margenoot135 136daar voorgaande, moeste en soude dat alles leeren. 137't welcke dan een naam-cundige vervulling van deGa naar margenoot137 138goede Belofte, en een Heerlijck bewijs van de magtige 139Heerschappye onses Conings Jesus soude sijn, sig vertoo-140nende met ons, Math. 28:20. onder ons, Math. 18:20. 141in ons Eph. 3:17. Gal. 2:20. in de regeringe van al 142onse bewegingen, woorden en sangen na de wijse enGa naar margenoot142 143mate, die in den Hemel gehouden werd, dat is in de 144voorn. Deugden.Ga naar margenoot144 145Ick soud u te lang op-houden, Christen-sanger, woud 146ick my in desen na den eysch uyt-laten: 'k gedrage myGa naar margenoot146-147 147tot 't gene somtijds in 't publijck daar toe gesegt is, enGa naar margenoot146-147 148werd. Laat ick u nog maar over twee dingen onderrigtGa naar margenoot148 149geven. 150't Eerste is, Dat ick met mijn gesangen te voorschijn co-151me, als de tijden treuricheyd schijnen te vereyschen om 152des Heeren roeden, die niet alleen ons VaderlandGa naar margenoot152 153t'hans so harde treffen, maar Zyon dermaten raken,Ga naar margenoot153 154dat des Heeren Geest als van ons geweken sijnde, al 155des selfs cieraad (in welcken het behoort uyt te stee-156cken)Ga naar margenoot155Ga naar margenoot155-156 by na vergaan is, en sy door 't drincken van denGa naar margenoot155-156 157swijmel-wijn in so een dood-slaap geraackt, dat syGa naar margenoot157 158haars Bruidegoms gestalte nauwlijcks meer kennet. 159Dog weet, als de Heere in so een geval vreugde in het 160volck wraackt, verstaat Hy de vleeschlijcke of ydele, alsGa naar margenoot160 | |
[pagina 21]
| |
161Jes. 22:12, 13. De uyterlijcke castijdingen en raken de 162Verligteden (wiens deel op aarde niet en is) so niet; ofGa naar margenoot162 163sy connen en moeten, oock als de kudde uyt de koye af-164gescheurt werd &c. in den Heere (die haar genoegsaam 165Deel is) van vreugde opspringen, en haar verheugen inGa naar margenoot165 166den Godt haars heyls, als Hab. 3:17, 18. En de breuckeGa naar margenoot166 167van Zyon smertet haar wel seer, en doet haar treur-san-168gen singen, Evenwel, sy erkennen dat de H. Godlijcke 169Hoocheyd altijd weerdig is en blijft (hoe het oock metGa naar margenoot169 170ons en Zyon staat) om met gesangen verheerlijckt te 171werden. Sy aan-bidden het Godlijck H. Regt in desen,Ga naar margenoot171 172en prijsen het. Sy gelaten de comste van Jesus Coning-173rijckGa naar margenoot172 aan de Wijsheyd van sijnen H. Wille onbepaalde-174lijck;Ga naar margenoot173-174 ende het dunckt haar genoeg Wagters op so eenGa naar margenoot173-174Ga naar margenoot174 175Heere, en Lief-hebbers van sijne verschijninge te sijn. 176Ondertusschen singen sy een Lied in die Nagt om wa-177kendeGa naar margenoot176 te blijven, en gaan haren Bruydegom also te 178gemoete, wel droevig sijnde, dog ook altijd blijde, 1792 Cor. 6:10. Phil. 4:4, 1 Thess. 5:16. 180't Ander is, dat ick sommige mijner Liederen gedigtet 181heb, en late voor-comen op sangwijse die de werldscheGa naar margenoot181 182vleeschlijcke menschen op hare ydele liederen ge-183bruycken. Maar stoot u daar niet aan, 184De voys en weegt Godt niet of die is swaar of ligtGa naar margenoot184 185Segt D. Bushoff, Sommige die soo wat de aanstote-186lijcksteGa naar margenoot185Ga naar margenoot185-186 schenen, heb ick andre voysen op- en by- latenGa naar margenoot186-187 187stellen, daar mense op singen can, lust het ymand soo.Ga naar margenoot186-187 188My aangaande, ik houde het daar in met mijn voorn.Ga naar margenoot188 189Voorsaat, en meene soo een argernis is enckel geno-190men.Ga naar margenoot189Ga naar margenoot189-190 Gelijck alle dingen, soo is de soeticheyd van deGa naar margenoot189-190 191Maat-trant den Christen eygen. heeft de werld yetGa naar margenoot191 192soets gevonden en gebruyckt, sy besitten het onregt-193veerdig; wy nemen het onse. De swacken (hoop ick)Ga naar margenoot193 194sullen dit verstaan, of wy (als wy 't weten) haar op- enGa naar margenoot194Ga naar margenoot194-195 195aan-nemen en verschonen. Die lasteren, hebben watGa naar margenoot194-195Ga naar margenoot195Ga naar margenoot195-196 196na by te comen, en de woorden van onsen sang ver-197staande,Ga naar margenoot195-196 sullen sy Gode de eere geven; of (gaan syGa naar margenoot197-198 198voort) ons gelegentheyd van dulden, meedlijden metGa naar margenoot197-198Ga naar margenoot198 199haar te hebben, en den Heere biddende haar te sege- | |
[pagina 22]
| |
Titelpagina van de eerste druk van J. van Lodenstein, Uyt-spanningen 1676.
| |
[pagina 23]
| |
200nen, gelijck sy horen sullen, verdriet het haar maarGa naar margenoot200Ga naar margenoot200-201 201niet onse by-een-comsten ten eynde toe te beluys-202teren.Ga naar margenoot200-201 Dit sal al onse wraack sijn. want als wy onderGa naar margenoot202 203't beleyd van ons aller-sagtmoedigst Hooft, de sang-204constGa naar margenoot203 oeffenen, werden daar door onse gemoederen 205versagtet: en gelijck wy leeren moeten onse herten ge-206lijck onse stemmen onder een te menglen, so en moet' 207er oock geen bitterheyd over blijven, self tegen onsenGa naar margenoot207 208lasterenden naasten. 209Sangers, ick wensche ul. de Harmonye van de Eeuwi-210ge Waarheyd, 't Heyl van de Salige Engelen en Zielen, 211t.w. Godt Al en 't Schepsel Niet, dat gyl. die hier moogtGa naar margenoot211 212leeren, om sonder Eynde te singen, en daar in u sel-213ven en alle Eygen eewiglijck te verliesen.Ga naar margenoot213
214Utregt 7/17 Julii 1676Ga naar margenoot214 215Ul. Dienstw. tot die Salicheyd 216J. van LODENSTEYN |
|