Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen(1676)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 190] [p. 190] Christus Verresen, Twee-Spraack Tusschen Petrus en Maria. Esai. 27:2. Singt van den selven by beurte. I. Maria. WOnder Godt! wat wonder werck! Het graf te vinden sonder ster! Van Soldaten Al verlaten, En ons vreese weg! Balsems opset sonder vrugt! Vriendinnen! dat 's u voor ter vlugt Na de Stadt toe. A my! wat, hoe Lang valt dese weg? Hoor! hoor! hoor! Comt hier voor! Doet'er niemand open. Petr. Wat getier Comt ons hier Schielijck overlopen? [pagina 191] [p. 191] Mar. Symon! Symon! hoort gy niet: Petr. 't Sijn de Vrouwen, daar is yet: Mar. Symon! Symon! sijt gy doot? Petr. Sus! sus! vreest gy voor geen nood? Mar. Daar is geen rede meer van vreesen; 'K vrees niet weer. II. P. Vrouw! hoe! droomje? slaapt gy nog? M. O Symon! 't is geen slaap-bedrog. P. Sijn de hersens (Door veel persens Van den druck) berooft! M. Neen, Neen (P.) Heeft s' een spoock ontstelt? M. 'Ten is geen Nagt-spoock dat ons quelt; P. Onderregt ons Dan, en segt ons, Wat breeckt gy ons 't hooft! M. 't Was nog nagt, En ick dagt 'k Wil my spoen ten grave. P. Ydelheyd! Onbescheyd Wou den doden laven. M. 'k Woud mijn Here salven gaan. P. Ioseph had dat al gedaan. M. Tonen woud ick 't lievend hert. [pagina 192] [p. 192] P. Liefde ligt ontschuldigt werd, En stelt in so een poos // Het herte vrese-loos. III. M. 't Brandend hert voerd' oog en lijff Geswind ten graaf' beyd even stijff: 't Graff was open, en wy lopen Ilincs herwaarts aan, Want ons' Heer en was daar niet. P. Maria, segt gy dat? en siet! Blijv ick staande Dralen, aan de Plaats van 't graff te gaan? Dats een draff, Tot het graff, 'k Sal na niemand wagten. M. En Cepha Dat's u na Liefde maackt my cragten. Simon! wel wat dunckt u nu? P. Wel Maria! wat dunckt u? M. Symon hy is opgestaan. P. Maar Mary! wat comt u aan? M. Den Hemel, Petre, self heeft my dit cond gedaan. IV. D' Englen van boven aff Die spraken uyt het ledig graff; Ey! Ey! steent niet, Vrouwen weent niet, D' Heer is opgestaan: Petre schrick niet, Ia Hy, Hy, Hy selve stond daar aan mijn sy. Dees mijn oogen Onbedrogen Sagen hem daar staan. P. Seg Mary, Hoe wist gy Dat het uwen Heer was? M. Seg hoe gy Wist dat Hy By u op het Meer was? P. Hy seyd self; Ick ben't, ick ben 't. M. Een woord maackt' Hem my bekent. P. Hoe kend' gy so haast sijn taal? [pagina 193] [p. 193] M. Denckt den wenck in 's Priesters saal. Maria! seyd sijn mond, en 't hert verstond den grond. V. P. Daar 's nu 't eynd van al den hoon! M. Daar 's nu voor 't cruys een Conings Croon! en ons clagen, Droeve dagen All' gaan glijden heen. P. Daar 's nu waar dat seldsaam woord (Van ons so agteloos gehoort) Stapt mijn spoor na, 'K ga u voor na 't Land van Galileen. M. Segget dra Cleopa! Daar begint uw reyen: P. Segget dra Cajapha! Daar begint uw schreyen. M. Vromen: Daar 's uw Rots en al! P. Bosen: Daar 's uw Rots ten val! Die met hem den adem geeft, Die met hem weer rijst en leeft, Leeft en sterft t' sijnen dienst, die voor u sterft en leeft. Gras-m. 1658. Vorige Volgende