Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijOp den trant: Uyt mijnes herten gronde, &c.1.
ONs Vader! die de hoogte
Der Hemelen bewoont!
U magt in diept' en droogte
Ter hulp van d' uwe toont'
Uw kind'ren hoort, die nu
U Al,
| |
[pagina 20]
| |
haar Niet beseffen;
En (Hemels Vader!) heffen
Haar herten wilt tot u.
II.
O Heerlijck, Heylig Wesen!
Alleen al-weerdig Heer,
En aller menschen vrese,
En aller scheps'len eer!
Ons hert, ons tong, ons pae'n
Wilt leeren, leyden, mennen,
Dat wy uw Hoogheyd kennen,
En and'ren doen verstaan.
III.
O Magtig, Eeuwig Coning!
Die nu goed-dadiglijck
Den mensch maackt tot uw woning
In 't nieuw genaden-rijck:
Dat, Coning, ons uw Leer,
Dat ons uw Geest geleyde;
Uw Rijck al om verbreyde,
En Satans werp ter neer.
IV.
On-wraackelijcke Wijsheyt!
Vol goedicheden, die
Ons dwase wille wijs leyt:
Uw will' alleen geschie.
Uw will' in tegenspoet
Leert ons geduldig dragen,
En prijsen uw behagen,
Wat Aard' of Hemel doet.
| |
[pagina 21]
| |
V.
O Vader, en Behoeder
Van wat op aarde leeft!
Ghy geeft het vee sijn voeder,
Ons spijs en cleding geeft:
Huys, Vrienden, rust, en Vreed,
Gesontheyd, spoed'ge wegen,
En over al uw segen,
En vergenoeging meed.
VI.
Barmhertig en lanckmoedig
O Vader, is u naam:
Om Christi lijden bloedig
Neem al ons schulden t'saam,
Vergeefts' ons goediglijck,
Die na u Wil vergeven
Wat menschen ons misdreven,
Al was 't boosdadiglijck.
VII.
Als Vader, Hoeder, Borge,
Die sonder sluymer waackt,
In swackheyd voor ons sorgen
Wilt, als den Vyand naackt.
Leert ons sijn pogen sien,
Tot wat onheylicheden
Hy nodigt siel en leden,
En al sijn stricken vlien.
VIII.
Want, Vader, gy waaragtig
Ons Coning sijt en Heer,
Die aller dingen magtig
Ons hulp rigt tot uw eer.
Als gy dan Goedig sijt,
En Magtig so een hoog werck,
En is u eer u oogmerck?
Heer so geloven wy 't.
|
|