Bloemlezing uit de bundel Uyt-spanningen
(1971)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermdUyt-spanningen
auteur: Jodocus van Lodenstein
bron: Jodocus van Lodenstein, Bloemlezing uit de bundel Uyt-spanningen (ed. P.J. Buijnsters). W.J. Thieme & Cie, Zutphen z.j. [1971]
©
2005 dbnl / P.J. Buijnsters
[p. 114] | |
Eenige Invallen, voorgecomen op eene reyse van Sluys in Vlaanderen, na Holland en wederom in 't Jaar 1651.* | |
't Vergroot-glasHoe! mijn Verre-sigt vergeten?1
Wat ick soeck / 't is nogthans waar.
'k Meende daar meed' af te meten
Als wy liepen door het Schaar /4
5
Hoe de Stad ons soud' ontsijgen:5
Dat's nu uyt. Ah! waar's een glas6
Waar is so een bril te crijgen
Die my wijse hoe 'k eertijts was?
Sluys, gy sult nu haast verflauwen /9
10
Had ick 't glas / ick bragt u weer.
Wat wilt gy u soo benauwen?
| |
[p. 115] | |
Sluys verflauwt.
Sluys, hoe dat ick verder seyle
Hoe gy cleynder by my werd /14
15
Daar begint my 't oog te feyle' /
Maar gy gaat niet uyt mijn Hert.
't Beurt wel dat de Salicheden,
Door een claaglijck tusschen-staan
Van des werelts Idelheden /
20
Schijnen verder off te gaan;
En dat d'eyndelose vreugden
Schier verdwijnen uyt het oog:22
Nogthans dat ons eens verheugden
Blijft; en houdt het hert om hoog.
| |
Op de Paarde-marckt op een droogte.25
Wel! wat botst daar! 't schip te bersten!
Neen; o neen; het is geen nood /
't Steuyt maar / en wy sijn op 't verr'ste27
So de vloed geen hulp en bood:
't Ebbend water schiet vast henen /29
30
Weer en wind is kalm en stil /
Hier en baat nog sugt / nog stenen /31
Blijv die wil / en niet en wil.32
Als de Lieve Water-stromen
Van des Heren Geest ontgaan /34
35
Siel / gy cunt niet verder comen /
Pooght vry / maar 't is all gedaan.
Claagt vry / steent vry / openbaren
Cunt gy wel / wat u verdriet /
Maar (gelijck voor desen) varen
40
Sonder water cunt gy niet.
| |
[p. 116] | |
Gaat een tranen-vloed verwecken /
Blaast uw sugten naar om-hoog.
Water moet het water trecken,
Wind de Wind, of gy blijft droog.43-44
| |
De Oorsaeck van 't Vast-sitten.45
Schipper! wat is dit te seggen45
So een wel-bevaren gast
So een man om hoog te leggen?47
Staan uw teeckens nu niet vast?48
Off wy duysend teeckens sagen49
50
Is het we'er so stille / (Broer!)50
Dat de seylen niet en dragen /
't Schip en luystert na geen roer.
Harde stormen stercke vlagen
Maacken dat geen roer en geldt:54
55
In te kalme stille dagen
Heeft het roer oock geen geweld.56
Als ons siel met stercke sprongen
Van het vleesch werd aengetast /
Werd de rede ligt verdrongen
60
Overrompelt of verrascht:
| |
[p. 117] | |
Op 't Los-werden.65
Dat is los? maar wat dit drayen
Twe of driemaal rond end'om?
'K sie 't: de stroom het voorschip swayen
Deed' eer 't agter-schip nog swom:
Doen het los wierd moest het wenden69
70
Watmen dee 't moest overstuyr70
't Stiet met boomen wat ick kende /71
'T hielp niet wel ontrent een uyr:
Daar na nam 't sijn cours 't ging heenen
Tegen wind en tegen stroom;
75
't Ging / maar 't ging met creuple benen /
't Ging / maar uytermaten loom.
Saal'ge sielen / als het vloeyen
Van Gods Geest u water geeft;
Gaat u strax tot wercken spoejen /79
80
Toont dat Christus in u leeft.
Sijt gy nog niet heel aan 't drijven?81
Laat niet rusten 't roerbre deel /
Nog 't begonnen, werck daar blijven
Voor gy roert uw siel geheel.
85
Doet de vloed u dan nog swayen /
't Schijnt gy gaat een andren gang /
Weer en wind wil tegen-wayen /
Alles valt u even bang?
| |
[p. 118] | |
Vernagten ontrent 't Slou.Wat een woelen door elckander!
Elck een soeckt sijn best gemack.
Maar in 't schip is 't rusten schrander.99
100
Noghtans; d'een lag op sijn sack /
D'Ander sey 'k sou plaats verlenen
So ick niet die goede Vrouw
Die haar rust plaets aen mijn benen
Heeft genomen / hindren souw:
105
D'eene schickt sijn hooft: sijn voeten105
D'ander; maar hoe datmen 't set /
Hoe sy door elck-ander wroeten /
'T is en 't blijft een plancke bed:
Immers leerd'ick hoe genegen109
110
Ider is tot sobre rust.
Vrinden! Laat ons dat bewegen
Onse herten (so bewust
Dat sy waard sijn 't ewig swermen
Sonder eynd en sonder maat)
115
Vry te maken van dat kermen111-115
En te sien na betren staat.
| |
[p. 119] | |
Op de Mist tusschen Dordrecht en Rotterdam.Dat gaat taamlijck / dat gaat vlugge /133
So matroos dat gaat al fijn /
135
Dordrecht moest ons agter rugge /
Soud'et Rotterdam oyt sijn.
| |
[p. 120] | |
Dat gaat sagjes henen-schampen137
Beter dan het gistren dee.
Maar wat's dit! wat dicker dampen139
140
Stijgen uyt de Noorde Zee!
Waar of Rotterdam mag blijven!
Ick en sie den tooren niet /
Die men noghtans alst te drijven
Voorby Crimpen comt / wel siet:
145
Dordrecht! dat is meed verdwenen /
'k Sie daar oock geen toren staan:
Dat is vreemt! 'k sie niet waar henen
Dat ick reys / nog waar van daan.
't Beurt wel Vrinden / dat gy moede
150
Handen na den Hemel streckt?
En comt gy ten Hemel spoede' /
Sig den Hemel voor u deckt:151-152
Keert gy u dan weer te rugge
Om na Sodoma te sien;
155
Hemels kind! dat's daadlijck vlugge155
Om den Hemeling t'ontvlien.
Dus / gy cunt geen Salicheden155-157
Sien wat moeyte dat gy biedt /
En uw lust in d'aard besteden159
160
(Cond gy schoon) en wilt gy niet:160
Wilt oock noyt; maar blijft verwagten
Suyde winden van Gods Geest /
Die de dampen / die uw clagten
Wegdrijft / en uw siel geneest.
|
*Het oudste ons bekende gedicht van Lodenstein, geschreven in de tijd toen hij nog predikant te Sluis was. Van Es is de eerste geweest die met waardering gesproken heeft over deze dichterlijke reisbeschrijving in de vorm van een reeks realistisch getekende tafereeltjes. Het emblematisch karakter, waarbij elk beeld uit de werkelijkheid een allegorisch-didactische toepassing krijgt, werd door hem in verband gebracht met Cats: ‘de titel maar ook de opzet en de vers- en taalvorm verraden (diens) invloed’. Trimp van zijn kant meende in de populaire toon en strofevorm van een gedicht als dit de invloed van Huygens' Scheepspraet en Voorhout te bespeuren (a.w. p. 126). De Invallen tonen ons een onverwacht aspect van Lodenstein: zijn droge, ingehouden humor.
1Hoe!: wat!; cf. frans: comment!
Verre-sigt: verrekijker.
4het Schaar: diepe geul in een vaarwater. Toponymisch komt schaar vooral in Zeeland voor; cf. M. Schönfeld, Nederlandse waternamen, Amsterdam 1955, p. 217.
5ontsijgen: eigenlijk: ontvallen, ontzinken.
6Dat's nu uyt: die kans is nu voorbij.
glas: (verre-)kijker.
9haast: weldra.
verflauwen: vervagen.
+Ps. 77: 11.
12Ps. 77: 11: ‘Daarna zeide ik: Dit krenkt mij; maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert’.
zijn keer nemen betekent: 1) ondergaan (van een ster e.d.) beginnen te dalen; 2) zich begeven naar (cf. WNT VII, 1960). Hier lijkt i.v.m. de genoemde bijbeltekst de explicatie: ‘alles gaat ten onder’ niet juist. Beter is: het verandert allemaal.
27't Steuyt: het (schip) stagneert.
op 't verr'ste: op zijn verst.
29vast: twee mogelijkheden hier: 1) zeker; 2) regelmatig.
31stenen: jammeren.
32Men moet nolens volens blijven.
34ontgaan: ontvallen. Versta: als het kostbare water van de Geest des Heren (aan de ziel) ontvalt.
43-44Water moet het water trecken / Wind de wind: de uitdrukking staat niet in W. à Winschootens Seeman, Leiden 1681. Trecken betekent hier ‘aanzuigen’; cf. WNT XVII 2462.
45wat ... seggen: wat heeft dit te betekenen?
47om hoog leggen: vastzitten (van een schip); cf. het opschrift van de volgende passage: Dewijl wy om hoog saten. De bedoeling is dus: zo'n man en dan met zijn schip vast komen te liggen!
48Staan vast: zijn zeker, betrouwbaar.
teeckens: navigatietekens, met name sterrenbeelden.
49Off: leidt hier een bijw. bijzin van toegeving in; te vertalen met: al (zagen wij...). Zie C. Schmidt, De concessieve voegwoordelijke bijzin in het Nederlands van de middeleeuwen en de zeventiende eeuw, diss. Groningen 1958, p. 178.
50Broer: populaire aanspreekvorm; als zodanig thans nog gebruikt.
54maken dat geen roer iets uithaalt.
56geweld: kracht, effekt.
69Doen: toen.
70overstuyr: achteruit.
71boomen: vaarbomen.
kende: kon.
79strax: aanstonds.
81heel: helemaal.
99schrander: schraal, gering.
105schickt: schuift op.
109Immers: in elk geval.
111-115Vrienden laat ons dat (het voorafgaande) aansporen om onze haften - die er zich zo van bewust zijn dat zij het eeuwig ronddolen (in de hel) verdienen - van dat gejammer te vrijwaren.
117't Is hier: het gaat hier.
118versta: hier op aarde hoeft men hoogstens een nacht of twee zulk een ellende te verduren.
120Onbedencklijck: alle voorstelling te boven gaand.
122dog: toch.
123verseret: gepijnigd.
125dat mist my: dat loop ik mis.
126heb: haal.
128wisse: zekere.
132versta: de hemel. Er staat abusievelijk: Vadetland.
133taamlijck: juist zoals het hoort.
137henen-schampen: weggaan, zich wegpakken.
139dicker: geen comparatief! Na het vragend voornaamwoord wat krijgt het begeleidend adjektief de uitgang van de tweede naamval meervoud; cf. Trimp p. 142-143.
151-152En als gij hemelwaarts wil snellen, dat dan de hemel zich voor u bedekt.
155Hemels kind: christenmens.
155-157Christenmens! dat is werkelijk snel (gij staat wel vlug klaar) om aldus op uw beurt de hemel (eigenlijk: de hemeling) te ontvluchten.
159En uw genoegen op aarde vinden...
160Cond gy schoon: al zoudt gij dat kunnen.
|