Bloemlezing uit de bundel Uyt-spanningen
(1971)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Inleiding1. De predikantOver Lodenstein's leven is ons weinig meer bekend dan de spaarzame gegevens die ProostGa naar voetnoot1) reeds in 1880 heeft bijeengebracht. Een voor de wereld zo onspectaculair bestaan van een eenzelvig vrijgezel nodigt niet uit tot het schrijven van een biografie. Ons beeld van de man blijft daarom wat schetsmatig (typerend is reeds de afwezigheid van een portret), hetgeen weer gevolgen heeft voor onze kennis van zijn innerlijke ontwikkeling. Jodocus van Lodenstein werd geboren 6 februari 1620Ga naar voetnoot2) te Delft als zoon van de schepen Joost Cornelisz. van L. (1584-1660) en Maria van Voorburch (1587-1667). Beide ouders stamden uit het regentenpatriciaat. Zij huwden 6 oktober 1613 en bezaten, behalve Joost, nog twee jongens en drie meisjes. De kinderen ontvingen allen een zorgvuldige opvoeding. Omstreeks 1636 ging Lodenstein in Utrecht theologie studeren, een in tweeërlei opzicht opmerkelijke stap. Allereerst omdat jongelui uit de gegoede stand toen meestal geen dominee werden. En voorts omdat de keus juist op Utrecht viel, ofschoon de universiteit daar pas 16 maart 1636 van illustre school tot academie verheven was. Wellicht voelde hij zich bijzonder aangetrokken door de faam van de Utrechtse theologie-professoren onder wie Gisbertus VoetiusGa naar voetnoot3) in ancienniteit, geleerdheid, werkkracht en prestige de primarius was. Men sprak in de 17e eeuw niet ten onrechte van de Academia Voetiana!Ga naar voetnoot4) Naast Voetius (dogmatiek) doceerden er tijdens Lodenstein's studentenjaren Meinardus Schotanus (exegese Oude Testament) en Carolus de Maets (exegese Nieuwe Testament). Door één geest geleid vormden zij de theologische driebond die het Stichtse Sion weldra tot een bolwerk van de gereformeerde orthodoxie maakte. Gezamenlijk bestreden zij het opkomend cartesianisme dat | |
[pagina 6]
| |
Het PARK buiten UTRECHT.
| |
[pagina 7]
| |
aan de hogescholen, met name te Leiden, furore maakteGa naar voetnoot5). Achteraf bezien representeerde Voetius het voorbije, het ouderwetse scholastische systeem met zijn spitsvondigheden, ‘zijne ergo's en eindelooze distinctiën’Ga naar voetnoot6). Maar hij deed dat op schitterende wijze. Scherper dan wie ook besefte hij dat de reformatorische theologie een controle miste op het gedrag van haar aanhangers. Zijn grootste zorg was om op basis van het calvinistisch denken een moraalleer te ontwerpen die zo goed mogelijk aansloot bij het Nederlandse volkseigen. Met dit doel publiceerde hij tussen 1648 en 1669 in vijf delen zijn Disputationes theologicae selectae, in 1664 zijn Exercitia pietatis, een handboek voor het godsdienstig-zedelijk leven, en van 1663 tot 1667 zijn Politica ecclesiastica waarin het kerkelijk gemeenschapsleven behandeld werd. Deze Voetius nu heeft Lodenstein in vlam gezet met zijn telkens herhaalde aansporing: de christen moet in zijn hele leven uiting geven aan zijn uitverkiezing. Ook als persoon ging van hem een machtige invloed op de student uit en de genegenheid was wederkerig, zoals Lodenstein's lijkzang op Voetius bewijstGa naar voetnoot7). Toch valt te betwijfelen of Jodocus wel de zuiverste interpretator van Voetius' bedoelingen was, die Goeters in hem zag.Ga naar voetnoot8) In 1642 beëindigde Lodenstein zijn universitaire opleiding. Zijn vader zond hem echter nog voor verdere studie in de Oosterse talen naar Franeker, waar hij twee jaar in huis woonde bij Voetius' collega en latere tegenstander Coccejus. Diens persoon bleef hij hoogachten, ook toen hij afwijzend kwam te staan tegenover zijn theologische denkbeelden. Graag was Lodenstein nog voor enige tijd naar Engeland en Schotland gegaan, maar dit plan kon niet worden uitgevoerd. Hij werd predikant, eerst in Zoetermeer (augustus 1644), daarna te Sluis (maart 1650) en tenslotte, in april 1653, te Utrecht. Voetius, die nimmer iets aan het toeval overliet, had ook in dit geval met succes zijn invloed aangewend om een geestverwant beroepen te krijgen. | |
[pagina 8]
| |
De vroegere leermeester was nu Lodenstein's collega, want de onvermoeibare professor trad sedert 1637 tevens op als stadspredikant. Beide mannen gingen vriendschappelijk met elkaar om, al krijgt men niet een indruk van echte intimiteit. Datzelfde geldt voor Lodenstein's relatie met de geleerde Anna Maria van Schuurman. Hechter vriendschapsband verbond hem in Utrecht met prof. Andreas Essenius en met zijn mede-predikanten Johannes Teellinck (zoon van de bekende Willem Teellinck) en Abraham van de Velde. Bovenal echter met zijn vroegere studievriend ds. Justus van den Bogaert (overleden 1663). Deze en andere intimi ontving hij elke vrijdagavond in zijn statige, buiten de wallen gelegen woning die hem, ook dank zij de grote tuin, ver van het stadsgewoel isoleerdeGa naar voetnoot9). Lodenstein leefde daar als een asceet, betrachtte uiterste soberheid in spijs en drank, stond winter en zomer tussen twee en drie uur in de morgen op ondanks zijn altijd labiele gezondheid. Indrukwekkend was hij, daarbij tot geen compromis bereid wanneer hij - en dat gebeurde nogal vaak - Gods heilige naam beledigd voelde. Maar geen groter onrecht werd hem aangedaan dan in het spotvers waar hij ‘Den lieveloose Lodensteyn,/ Soo koud' van liefd', als lood en steyn’ wordt genoemd.Ga naar voetnoot10) Zijn vrijgevigheid jegens de armen bewijst reeds het tegendeel. Het ontbrak hem niet aan financiële middelen en die wendde hij bijna uitsluitend aan voor zijn misdeelde geloofsgenoten. Ook voor die in het buitenland: de vervolgde Waldenzen en de gemeenten in Piedmont. Slechts eenmaal kreeg zijn stille leven een dramatische wending, toen hij in november 1672 door de Fransen met dertien andere voorname ingezetenen van Utrecht als gijzelaar werd weggevoerd naar de vesting Nieuw-Rees in het land van Kleef. De in die drie maanden geleden ontberingen zullen zijn gestel verder ondermijnd hebben. Hij stierf 6 augustus 1677 op zevenenvijftigjarige leeftijd, een half jaar na zijn vereerde Voetius. Zijn laatste woorden waren: ‘Ik ben seer vol van gedachten’. Lodenstein werd begraven op het koor van de Oude Kerk te Delft. |
|