Bloemlezing uit de bundel Uyt-spanningen
(1971)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Cruys-Schole van J. Christi Gemeynte.>
| |
[pagina 109]
| |
Den Hemel ging sijn hulp bestellen /Ga naar voetnoot13
Onsigtbar' hulp / en strax de schellenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Van d'oogen vielen / en 't was ligt.
Doe sagen wy de soete vrugtenGa naar voetnoot16
Van al ons kermen / al ons sugten /
In 't cruyce selv ons toegerigt.Ga naar voetnoot18
't Hovaardig herte wierd gebogen:Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
De lage sielen vlogen hoge:
De creup'len liepen als een hind:Ga naar voetnoot21
De swacken droegen sware lasten:
Het Cooren bleev ten dorsch-vloer vaste /
Als 't caff verstoov voor sulck een wind.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
O! heyl'ge wind! wat baart gy heylen!Ga naar voetnoot25
By u ons trage boot can seylen:Ga naar voetnoot26
Gy maackt van onse vonck een gloed:
Gy reynigt onse lugt van dampen:
En onse siecke siel van rampen:
30[regelnummer]
Dewijl gy 't caff verstuyven doet.Ga naar voetnoot30
Gy doet ons speceryen vloeyen:
En ons met vleug'len opwaarts spoeyen:
Gy maakt ons vrugt den Hemel soet:
Gy maalt het stenig hert aan bricken:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En doet de flauwe siel verquicken:Ga naar voetnoot35
Dewijl gy 't caff verstuyven doet.
| |
[pagina 110]
| |
Te vooren in ons oogen schenen
Verwerpelijcke slegte steenenGa naar voetnoot38
En onbequaam ten Kercken-bouw /
40[regelnummer]
Die in den strijd in storm en barenGa naar voetnoot40
't Huys onderschraagden als pylaren /
En stonden op den hoeck-steen trouw.Ga naar voetnoot42
Te vooren dagten wy het waren
Onwrickelijcke Kerck-pylaren,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Die laas! so haast de schudding quamGa naar voetnoot45
Strax toonden d'ongesonde grondenGa naar voetnoot46
In laster-schrift / of laster-monden
Op d'onweerbare duyv' / dat lam.
O! heyl'ge smelt-croes! wat al heylenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Baart gy! die soo het hert cunt peylen /
En wijst ons wat daar binnen is.
En leert ons 's Geestes eerstelingenGa naar voetnoot52
Den donck'ren dag der cleine dingenGa naar voetnoot53
Niet smaden als een duysternis.
55[regelnummer]
En leert ons sien hoe menschen liegen.
Die sullen ons niet meer bedriegen /
| |
[pagina 111]
| |
Hoe schonen schijn haar boosheyd deckt.
Die wolven kentmen aan haar tanden /
Als 't vyer haar schaapen-vagt verbrandenGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Comt; en ons so ten baken streckt.
Ja 't vier aan 't branden / niet te vreden /
Den schonen schijn van lammer-cleden
Te teren / grijpt haar selven aan:Ga naar voetnoot63
En sengt haar vagt / en crenckt haar luyster /Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ja sendt sijn cragt / en dringt sijn fluysterGa naar voetnoot65
Door 't vel / om 't vleesch met pijn te bra'en.Ga naar voetnoot66
Mijn luyt! hier dienen hoger snaren.
Daar sie ik 't vier door 't vel-diep varen
En roosten 't vleesch / en roosten 't been:
70[regelnummer]
Ick vrees men raakt door pijn aan 't rasen.
So maar den storm niet voort gaat blasenGa naar voetnoot71
Den vlam door d'ingewanden heen.
Raad-rijcke Godt! wat sijn uw wercken
Met aandagt weerdig aan te mercken!
75[regelnummer]
Men had dien roock gebracht ten vlam /Ga naar voetnoot75
Men woud / men soud uw diere sielen
Met duysend / in een gloed vernielen /
Die telgen delgen met de stam:
| |
[pagina 112]
| |
Maar 't vuyr was van uw eygen handen /
80[regelnummer]
(Alstuyrend Godt) geraackt aan 't branden /
Des moest'et uwen wille doen;Ga naar voetnoot81
Des van / en na uw wijsheyd blaken /
En geen van uw Gesalfden raken /
Ten waar om haar van quaad te hoe'n.
85[regelnummer]
Den vlam om siel en lijff te teren
En cond nog siel nog lichaam deeren;
Maar bragt het heil in grote maat:
Een toetse der Opregticheden
Verbranden 't schuym van bose seden
90[regelnummer]
Voor helsch vergiff / voor siel-verraad.
Thans ruckten 't vier op 't felst aan 't woeden
(Dewijl dat schuym de vlamme voede)
Sijn oogmerck / en sijn paal verby;Ga naar voetnoot93
En vat het naast en valt aan 't schroockenGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Die self den gloed voor and'ren stoocken /
En braadt sijn stokers op een ry.Ga naar voetnoot96
Daar teert het scepters, cronen, ampten,Ga naar voetnoot97
Daar d'ydelheyd so lang om campten /
In eenen dag. en als een mot
100[regelnummer]
Verteert het pragt van purp're cleden
De vangsten van Staatsugtigheden /Ga naar voetnoot101
En maackt haar vanger tot een spot.
| |
[pagina 113]
| |
My dunckt / ick sie de Drie her-levenGa naar voetnoot103
Die brandend' ongeschonden bleven
105[regelnummer]
En Viere wierden in het vier.Ga naar margenoot+
My dunckt / ick sie dat rot her-stervenGa naar voetnoot106
Die sig verdorven in 't verdervenGa naar voetnoot107
In 't vierig woeden op die Vier.
Den Godt van Abednego, Mesah
110[regelnummer]
En Sadrag, die ons rampen me sag
Riep; Mijn Magt eyndt in Babel niet.
O Lam! die 't vier hebt met uw wondenGa naar voetnoot112
Dat u verslinden woud / verslonden /
Verslindt den vloeck van ons verdriet.
|
|