Bloemlezing uit de bundel Uyt-spanningen
(1971)–Jodocus van Lodenstein– Auteursrechtelijk beschermdII. Hert-sterckte in Jehova.
| |
[pagina 50]
| |
't Scheen wat groots en van gewigt
Weerdiger dan 't Sonne-ligt:
Maar het ziel-verdervend EygenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Was 'er in / end ongesind
Sig tot 't heylsaam Niet te neygen /
Daar de Ziel maar ruste vindt.Ga naar voetnoot12
En gelijck my daar verdwijnt
't Ligt dat in de vriendschap schijnt;
15[regelnummer]
Soo verdwijnt my al de blyheyd;
Soo de ruste van mijn Huys;
Soo den blick van gulde vryheyd;
Soo 't genoegen van het kuys.
Met in mijn gedagten schietGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
't Eeuwig All, en 't eyndeloos Niet:
Alle eygen te versaacken /
All den HEERE toe te staan /
Dat is nu mijn hoogst vermaack / en
Dat doet alles my vergaan.
25[regelnummer]
't Hoort den Hemel alles toe
Wat ick denck / en wat ick doe /
Wat ick hebb' / of oyt vermoge /
Wat my lief is / wat my lust /
Al 't begeren van mijnn' ooge /
30[regelnummer]
Mijn vernoegen / en mijn rust.
| |
[pagina 51]
| |
Wis / die 't alles schiep / wel weerd
Is / dat alles Hem vereert.
Hy is d' Aanvang-losen Ader /Ga naar voetnoot33
d'On-verwelckelijcke spring /Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
't Grond'-loos diep daar 't al te gaderGa naar voetnoot35
Komt / dat uyt hem 't Al ontfing.
Wy sijn niet dan stof en eerdGa naar voetnoot37
En by Hem geen stofje weerd.Ga naar voetnoot38
Hóópt wat Heerlijck is te vinden
40[regelnummer]
In de Wereld all op een;
't Minste stofje in de Winden
Heeft gelijcke weerdicheen.Ga naar voetnoot39-42
Ey! helpt my het grondloos Niet
Sien / van al wat Schepsel hiet!
45[regelnummer]
Niets / ja niets en sijn wy weerdig
Vriendschap / Goed / vermaack / of eer /
(Meenen wy't is onregtveerdig)
Alle Schepsel hoort sijn Heer.
| |
[pagina 52]
| |
Leent hy ons oyd eenig Goed /
50[regelnummer]
't Is uyt Goedheyds overvloed:
Des wy Hem te dancken schuldigGa naar voetnoot51
Sijn / en neemt Hy 't ons weer aff /
Niets te vragen ongeduldig;Ga naar voetnoot53
Want het gaat tot die het gaff.
55[regelnummer]
't Gaat weer tot dien OceaanGa naar voetnoot55
Daar het eerstlijck quam van daan.
Wis / mijn Heyl is niet gelegen
In dat my yet Goeds geschiet;
Maar dat ick de Godheyd segen'
60[regelnummer]
Als den Heer' het al geniet.
Hebb' den Hemel wat Hem lust
Soo is al mijn lust gebluscht.
Dat Hy eyndeloos geluckig
Is / dat is my (laat / en vroeg
65[regelnummer]
Ben ick vrolijck / ben ick druckig)Ga naar voetnoot65
Altijd vreugds / en Heyls genoeg.
Ick ben maar tot Godes Eer
Krijgt Hy die / wat wensch ick meer?
En Hy sal die sonder feylen
70[regelnummer]
Altijd krijgen / wat Hy doet:
Soo sal ick mijn Heyl beseylenGa naar voetnoot71
In het quaad / en in het goed.
Sit ick eensaam 't is mijn vreugd
Dat de Heere sig verheugt
| |
[pagina 53]
| |
75[regelnummer]
In den rey der Cherubijnen:
Of de Werld my alsem schanck /Ga naar voetnoot76
't Bitter sal my lieflijck schijnen
Drinckt den Hemel Hemel-dranck.
Foey! dat ick oyt onbedogtGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
't Heyl in eygen voordeel sogt!
Dat de Waarheyd my regtveerdig
Leert / de Godtheyd alles / end
My te schatten 't minst niet weerdig /
Is mijn Heyl / of ick en ken 't.
Op 't Fort Nieuw Rees 4. in Loumaand 1674.Ga naar voetnoot85 |
|