| |
| |
| |
Registers
I. Register op de Middelnederlandse komische versvertellingen
1. Overzicht van inhoud, aantallen verzen, auteurs, handschriften, edities, vertalingen, bronnen en/of parallellen.
De eo qui duas volebat uxores
Inhoud: Een jongeman wil twee vrouwen trouwen, want één zal hem niet kunnen bevredigen. Met moeite weet zijn vader hem ertoe over te halen voorlopig één vrouw te nemen, later kan hij alsnog een tweede huwen. Wanneer nog geen drie maanden later een wolf gevangen wordt, komen de dorpelingen bijeen om de ergste straf te bepalen. De jongeman stelt voor het beest een vrouw te geven, want binnen acht dagen had zijn vrouw hem al volledig uitgeput.
Aantal verzen: 80.
Auteur: Heynrickus (?).
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: II 144, f. 86v-88r.
Edities: Priebsch 1907, p. 156-157; Closs 1934, p. 121-123.
Parallellen: Jacobus van Vitry, Sermones Conzmunes (Closs 1934, p. 120; volgens hem zou het exempel aldaar de bron van de Middelnederlandse versvertelling zijn); Le Vallet aus douze Fames (NRCF IV, p. 131-150); Matheolus, Lamentationes, vs. 770-781 en Jehan Le Fèvre, Lamentations de Matheolus, vs. 309-342 (A.-G. van Hamel [ed.], Les ‘Lamentations de Matheolus’ et le ‘Livre de Leesce’ de Jehan Le Fèvre, de Resson. Parijs, I, 1892, p. 55-56); Eustache Deschamps, Le Miroir de Mariage, vs. 823-1040 (G. Raynaud [ed.], Oeuvres Complètes. Parijs, IX, 1894, p. 30-36); Burchard Waldis, Vom Jüngling und einem Wolfe (J. Tittmann [ed.], Esopus, III-16. Leipzig, 1882, II, p. 14-15); Hans Sachs, Ein Faßnacht Spil mit vier Personen: Der Pawren Knecht wil zwo Frawen haben (Goetze 1883, p. 113123; zie ook: A.L. Stiefel, ‘über die Quellen der Hans Sachsischen Dramen’, in: Germania 36 [1891], p. 21-22); Hans Wilhelm Kirchhof, Urtheil über einen gefangenen wolff (H. österley [ed.], Wendunmuth, nr. 73. Tübingen, 1869, I, p. 91-92; zie ook V, p. 36). Priebsch verwijst naar een Fastnachtspiel van een broederschap uit Lübeck (1452), dat niet overgeleverd is (vermeld in: K. Goedeke, Grundrisz zur Geschichte der deutschen Dichtung aus den Quellen. Band I. Tweede druk. Dresden, 1884, p. 476, nr. 5-22; C. Wehrmann, ‘Fastnachtspiele der Patrizier in Lübeck’, in: Jahrbuch des
| |
| |
Vereins für niederdeutsche Sprachforschbung 6 [1880], Bremen, 1881, p. 3). Priebsch veronderstelt dat de Middelnederlandse komische versvertelling de bron van het Fastnachtspiel was (1907, p. 157), maar de vertelling was ruim verbreid, zeker in het Duitse taalgebied. Zie verder nog: Closs 1934, p. 120126; Priebsch 1907, p. 158.
| |
Dits van den man die gherne dranc
Inhoud: Een drinkebroer gaat 's avonds laat op huis aan, maar belooft zijn kroeggenoten de volgende dag weer van de partij te zijn. Zijn vrouw lust hem evenwel rauw vanwege alle ellende die hij met zijn drinken teweeggebracht heeft. Zij reageert haar furie af op hond, kat en kind, maar dat haalt nauwelijks druk van de ketel. De man hoort bij de deur haar getier en verbergt zich in de stal. De vrouw is opgebleven om haar echtgenoot mores te leren, maar gaat uiteindelijk toch naar bed. Daar maakt zij plannen om hem de volgende dag in de kroeg, samen met twee andere potige dames, een pak rammel te geven. Nu ze in bed ligt, waagt de man zich naar binnen. Graag zou hij zich bij het vuur warmen, maar dan is de kans groot dat zij uit bed komt en is hij verloren. Hij durft zich evenmin uit te kleden, want wie garandeert dat zij hem dan niet met een mes te lijf gaat? Zijn vrouw gunt hem evenwel niet zo'n gemakkelijk einde: hij zal de armoede aan den lijve moeten ondervinden. Terwijl hij quasi berouwvol belooft dat hij zijn leven beteren zal, kruipt hij bij haar in bed. Met het liefdesspel is de feeks snel getemd. De volgende ochtend maakt hij ongeschonden dus eervol zijn rentree in de kroeg en bestelt een drankje. Aantal verzen: 202, waarvan 200 overgeleverd.
Auteur: - . Jonckbloet schrijft de tekst aan Jan van Hollant toe (1855, p. 305).
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: 15.589-623, nr. 20, f. 31r-32r.
Edities: BM X, p. 51-57; Kruyskamp 1957, p. 15-21.
Parallellen: -. Vgl. Wi willen van den kerels zinghen (Heeroma 1966, p. 413, vs. 33-38).
| |
Dits van den vesscher van Parijs ende van sinen wive sijts wijs
Inhoud: Een visser is getrouwd met een knappe vrouw, met wie hij gemeenschap heeft zo vaak als hij begeert. Zij lijkt de liefde echter met zo'n tegenzin te bedrijven, dat de man haar op een nacht vraagt waarom zij hem liefheeft. Zij geeft zijn goede zorgen als reden op en ontkent nadrukkelijk dat zij hem bemint om zijn geslachtsdeel. Sterker nog: wanneer hij geen lid had, zou zij hem nog welgezinder zijn. Zij uit haar afschuw van zijn penis op dermate krasse wijze, dat de man besluit haar op de proef te stellen. Wanneer hij op een dag aan het vissen is, drijft er een monnik voorbij, die verdronken is toen hij vluchtte voor een ridder wiens vrouw hij had willen verleiden. De visser snijdt zijn penis af. Thuis vertelt hij zijn vrouw dat hij betrapt werd door drie ridders in wier jachtgebied hij viste. Voor straf moest hij een lichaamsdeel
| |
| |
afstaan en hij had gekozen voor het kwade. Op haar vraag welk kwaad hij bedoelt, werpt hij haar het afgesneden lid op de voeten. De vrouw wordt razend en wil hem onmiddellijk verlaten nu hij waardeloos geworden is. Nadat al haar bezittingen op een wagen geladen zijn, laat de visser zijn vrouw geld dat haar toebehoort uit zijn broekzak halen. Als ze dan zijn geslachtsdeel voelt, vertelt de visser dat hij op gebed een nieuwe gekregen heeft. Ze proberen deze meteen uit.
Aantal verzen: 290.
Auteur: -.
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: II 1171, f. 328v-330r.
Editie: Kruyskamp 1957, p. 100-108.
Vertaling: Jongen 1995, p. 19-24.
Bron: Le Pescheor de Pont seur Saine (NRCF IV, p. 107-129).
Parallellen: Francesco Cieco da Ferrara, Mambriano, canto X, str. 5-59 (G. Rua [ed.], Libro d'arme e d'amore nomato Mambriano. Turijn, 1926); zie verder: G. Rua, Novelle del ‘Mambriano’ del Cieci da Ferrara. Turijn, 1888, p. 56-64. Vgl. voor het allesoverheersende belang van de penis voor vrouwen: Een wel ghemint wyf is een huys vol vrede (F. Lyna & W. van Eeghem [ed.], Jan van Stijevoorts ‘Refereinenbundel’ anno MDXXIV Antwerpen, z.j., I, nr. 31, p. 63-64); Ein vasnachtspil (A. Keller [ed.], Fastnachtspiele aus dem fünfzehnten Jahrhundert. Stuttgart, 1853, I, nr. 29, p. 241-246). Zie verder nog: Bédier 1969, p. 466; J. Voznesenskaja, Vrouwendecamerone, VIII-7.
| |
Dits van Heilen van Beersele die de III jaghede te spele
Inhoud: De publieke vrouw Heile krijgt voor dezelfde avond drie klanten. De molenaar Willem Hooft zal vroeg in de avond komen, de pastoor met de slaapklok en de smid, Huge van Beersele, met de diefklok. Willem ligt nog bij Heile in bed wanneer de geestelijke komt. Hij verstopt zich in een bak die aan een hanenbalk hangt. Als de pastoor driemaal bevredigd is, vertelt hij dat het Opperwezen de wereld spoedig zal vernietigen met water en vuur; er zal een grote zondvloed komen. Dan komt de smid, maar Heile beweert dat ze te ziek is om hem te ontvangen. Wanneer Huge vraagt haar tenminste te mogen zoenen, laat Heile de pastoor zijn blote billen uit het raam steken. De smid, die woedend is wanneer hij beseft dat hij een aars gekust heeft, verhit thuis een ijzer en vraagt Heile nogmaals haar mond te mogen kussen. Hij drukt dan het ijzer in het achterwerk van de geestelijke, die om water gilt. Willem meent nu dat de zondvloed gekomen is, snijdt het touw door om in de bak veilig weg te kunnen drijven, valt naar beneden en breekt een arm en een been. De priester, die denkt dat de duivel verschijnt, valt in een mestput en gaat besmeurd naar huis.
Aantal verzen: 190.
Auteur: -.
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: II 1171, f. 330r-331v.
Edities: Thompson 1958, p. 112-118; Kruyskamp 1957, p. 109-114; H. van
| |
| |
Straten, Razernij der liefde. Ontuchtige poëzie in de Nederlanden van Middeleeuwen tot Franse tijd. Amsterdam, 1992, p. 43-47.
Vertalingen: Thompson 1958, p. 112-118 (Engels); Jongen 1995, p. 50-53.
Belangrijkste parallellen met de combinatie van de motieven (1) de drie minnaars die achter elkaar arriveren, (2) de zondvloed en (3) de bedrogen kusser en diens wraak: Chaucer, The Miller's Tale (Benson 1988, p. 68-77); Masuccio, Viola e li suoi amranti, in: Novellino; Hans Sachs, Der schmit im pachdrog; Valentin Schumann, Von einem kauffmann, der forchte sich vor dem jüngsten tage, in: Nachtbüchlein; Caspar Cropacius, Fabula de sacerdote et simplici rustico. Zie voor en over deze parallellen: Barnouw 1910; Thompson 1958; Benson & Andersson 1971, p. 3-77; Hertog 1991, hoofdstuk 2. Zie verder nog: R. Köhler, ‘Nochmals zu Chaucer's ”The Milleres Tale”’, in: Anglia II (1879), p. 135-136; De Waschvrouw en hare drie Minnaars (De Mont & De Cock 1898, p. 444-445); Als het brandt, t'is tijdt dat men uijtsiet in Eerlyck tydt verdryff, 1775 (Stadsbibliotheek Antwerpen), deel II, nr. 472, p. 83-84 (De Meyer 1968, nr. 1730) - aangezien de tekst nooit uitgegeven is, geef ik deze hier: ‘In t'Waele quartier was een pachtersvrouw die besonderlijck kennisse hiel met den pastor en onderpastor der parochie als oock met den smet, haeren gebuer. Haren man uijt synde, wilde.sy nu haer kennisse wel onthaelen. Den onderpastor, sonder de wete van den pastor, was die vrouw gaen besoecken s'avonts. Daer wirt aen taefel wel opgedist. Den onderpastor aen tafel sittende hoorde synen pastor aen de deure spreken. Hij, niet willende gesien worden, vluchtede van taefel. Ende de vrouw verborgde hem in een kiste ofte coffer, die sy toesloot. Maer daer was een openthydt in de coffer, daer hy door conde sien en spreken. Den pastor
quamp in huijs, en in volle speculatie synde aengaende de opgediste taefel, settede sich aen de selve. Ondertussenen quamp den smet cloppen, om een weynig vuer te hebben voor syne smisse en men gaf het hem. Daernaer wederom cloppende en wirt niet ingelaeten. Hij quamp aen de venster en versocht dat hy haer eventwel een soentjen mogt geven. “t'Is wel,” riep de vrouw. Ende den pastor haer partey nemende, stack met den doencker syn bloot gat ten venstere uyt. Den smet daer aen smoekelende wirt terstont gewaer dat het een tronie sonder neus was. Hy vertrock terstont sonder iet te gebaeren. En haelende een gloijende eijser, riep: “Noch een”, om een soentje te mogen geven midts hem het eerste soo wel gesmaeckt hadde. Den pastor stack al wederom syn gat ter venstere uijt ende den smet printede terstont syn gloeijende ijser daer in, waer op den pastor aent schreeuwen, roepende gedurigh: “I1 brule, il brule, het brandt, het brandt.” Den onderpastor, hoorende dat geschreeuw met die woorden, en meijnende dat het huijs in brandt stont, riep gedurig: “Sauve le coffre, sauve le coffre, salveert de kiste, salveert de kiste.” Want hij niet uyt connende, vreesde door den brandt verslonden te worden. Alsoo quamp de comedie uyt en die geestelycken dienden tot groot schandael van het volck, want den smet en sweeg niet. Vae mundo a scandalis en besonderlyck wee die de welcke een ander moeten stichten.’
Vgl. voor de reeks van drie achter elkaar verschijnende minnaars: Constant du Hamel (NRCF I, p. 29-126); het eerste deel van Estormi (NRCF I, p. 1- | |
| |
28); Een speel van drie minners, de coster, de pape ende de jonckere, waarin drie minnaars achtereenvolgens op het afgesproken tijdstip de begeerde vrouw benaderen, die hen met bizarre opdrachten de stuipen op het lijf jaagt (Mak 1950, p. 1-15; zie ook M. de Meyer, Le conte populaire flamand. Catalogue analytique et répertoire des épisodes et éléments des contes. ‘Motif-Index’. Helsinki, 1968, nr. 940; vgl. Hines 1993, p. 207); Een nyeuwe clucht boeck, nr. 125 (Pleij e.a. 1983, p. 132-134); Roth 1977, nr. D 45; R.N. Umeasiegbu, Words Are Sweet. Igbo Stories and Storytelling. Leiden, 1982, nr. 36, p. 59-60. Vgl. verder nog Hans Rosenplüt, Der Wettstreit der drei Liebhaber (Fischer 1983, nr. 105k).
Vgl. voor de kus op het achterwerk: Hans Folz, Gar ain vast spotisch paurnspil, vs. 19-36 (Benson &s& Andersson 1971, p. 48-49); Liedeke van lief Lijneke (H. Stalpaert, ‘“De kapelaan van Oedelem”. De lotgevallen van pikante liederenthema's vanaf de 14de tot de 20ste eeuw’, in: Volkskunde 70 [1969], p. 22-24); Coigneau 1980-1983, II, p. 290. Zie verder nog: H. van Straten, Razernij der liefde [...]. Amsterdam, 1992, p. 260.
| |
Een bispel van II clerken ene goede boerde
Inhoud: Twee berooide studenten, die terugkeren uit Parijs, vragen onderdak bij een dorpeling. Eén van hen begeert diens vrouw en de ander diens dochter. De studenten worden te slapen gelegd in een bed naast dat van Gobert en zijn vrouw en dat van de dochter. In ruil voor een ‘ring’ (het haakje van de pan) bedrijft de ene student de liefde met de dochter. Wanneer Gobert gaat plassen, kruipt de andere student in bed bij de vrouw. Hij heeft de wieg verplaatst waarin de baby slaapt en daardoor kruipt de gastheer op de tast in het bed van de studenten. Zijn vrouw meent dat zij met haar man gemeenschap heeft. Als de eerste student terugkeert naar zijn bed, denkt hij dat Gobert zijn kameraad is en hij vertelt hem dat hij de dochter beslapen heeft. De vader gaat daarop met hem op de vuist. De vrouw wordt daardoor wakker en zegt 'haar man' te gaan kijken. De studenten rossen hun gastheer af en verdwijnen.
Aantal verzen: 234.
Auteur: -.
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: 15.589-623, nr. 133, f. 113v-114v.
Edities: Verwijs 1860, p. 11-18; Kruyskamp 1957, p. 38-45.
Vertaling: Beidler 1992, p. 284-287 (Engels).
Bron: Jean Bodel, Gombert et les deus Clers (NRCF IV, p. 279-301).
Belangrijkste parallellen: Le Meunier et les deus Clers (NRCF VII, p. 271-305); Chaucer, The Reeve's Tale (Benson 1988, p. 78-84); Boccaccio, Decamerone, IX-6; Rüdeger von Munre, Studentenabenteuer ([=Irregang und Girregar] Fischer 1983, nr. 107); Studentenabenteuer (Fischer 1983, nr. 129). Zie verder: Bédier 1969, p. 463; Lee 1909, p. 281-287; Benson & Andersson 1971, p. 79-201.
| |
| |
| |
Ic prijs een wijf die haren man verdwasen can ten sot
Inhoud: De vrouw van een herbergier scheldt haar minnaar zijn schulden kwijt. De waard krijgt argwaan en dreigt haar met een aframmeling. De minnaar verzint een list: zij moet haar man acht gulden tonen en zeggen deze van hem ontvangen te hebben als beloning voor een ontmoeting in het prieel de komende nacht. Ze moet haar man, verkleed als vrouw, in de boomgaard op hem laten wachten. Terwijl de echtgenoot in de gaarde wacht, bedrijven de vrouw en de minnaar ongestoord de liefde. Daarna gaat de man, gewapend met een knuppel, naar de echtgenoot en geeft ‘haar’ een pak slaag, omdat zij ‘haar man’ bedriegt. De herbergier is in zijn nopjes, omdat zijn vrouw hem trouw blijkt; de minnaar kan geen kwaad meer bij hem doen.
Aantal verzen: 80, waarvan 75 overgeleverd.
Auteur: -.
Handschrift: Den Haag, KB, signatuur: 75 H 57, f. 19r-20v.
Edities: Verwijs 1871, p. 34-36; Kruyskamp 1957, p. 80-83.
Belangrijkste parallellen: Het motief van de echtgenoot die bedrogen en geslagen wordt en desondanks tevreden is, heeft de volgende varianten:
(la) de echtgenoot verkleedt zich als minnaar: La Borgoise d'Orliens (NRCF III, p. 337-374); Un Chivalier et sa Dame et un Clerk (MR II, p. 215-234). (1b) idem, maar nu met een trouwe echtgenote, die beproefd wordt door haar achterdochtige echtgenoot en die in de put valt die hij zelf gegraven heeft: Der Herr mit den vier Frauen (Fischer 1983, nr. 60); Bestraftes Misstrauen (Fischer 1983, nr. 85).
(2) de echtgenoot verkleedt zich als vrouw: Dirc Potter, Der minnen loep, II, vs. 3642-3751 (Leendertz 1845-1847, I, p. 257-261); Schweizer Anonymus, Der Koch (Fischer 1983, nr. 4b); Hans Rosenplüt, Der Knecht im Garten (Fischer 1983, nr. 105e - deze Märe vertoont van de hier genoemde parallellen nog de meeste gelijkenis met de Middelnederlandse komische versvertelling); Der Schreiber (Fischer 1983, nr. 117); Boccaccio, Decamerone, VII-7; Der Schreiber im Garten (L. Uhland, Alte hoch- und niederdeutsche Volkslieder. Stuttgart/Tübingen, 1844, I, p. 747-749).
Zie verder: Schofield 1893; Bédier 1969, p. 449-450; Lee 1909, p. 213-222; G. Bornäs, ‘Le Cocu battu et content. Etude sur un conte de La Fontaine’, in: Studia Neophilologica 44 (1972), p. 37-61; Roth 1977, nr. D 4; Van Stipriaan 1996, p. 98.
| |
Sint dat wi vrouwen garen
Inhoud: Een verarmd ridder heeft liefde opgevat voor een knappe weduwe. Terwijl hij haar vertelt wat hij om haar geleden heeft, kondigt een schildknaap de komst van zijn heer aan. Voor deze vermogende ridder neemt de vrouw wel de moeite om toilet te maken en om een maaltijd te laten berei- | |
| |
den. De arme ridder, die niet kan aanzien hoe minzaam zijn rivaal door de weduwe ontvangen wordt, maakt een wandeling in de hof en snijdt een buigzame tak van een hazelaar. De vrouw, die gehoopt had dat de arme ridder intussen vertrokken was, heeft na de maaltijd haast om zich ter ruste te begeven. De rijke ridder krijgt een bed dicht bij het hare, terwijl de arme ridder te slapen wordt gelegd op de plaats waar de honden gewend zijn te liggen. De berooide wacht tot iedereen slaapt en brult dan allen wakker door tegen de honden tekeer te gaan. De weduwe, die kwaad wordt omdat hij haar plan in de war dreigt te sturen, bijt hem toe dat hij zich koest moet houden. De rijke ridder moet urineren en onderwijl kruipt de ander in zijn bed. Wanneer hij terugkomt, krijgt hij er met de hazelaarstak van langs en gaat dan maar op de plaats van de arme ridder liggen. De vrouw, die niet weet dat beide ridders van slaapplaats verwisseld zijn, begeeft zich heimelijk naar het bed van de arme ridder, die een ring van haar vinger neemt. Zij spelen samen het liefdesspel. Als de rijke ridder voor de tweede maal moet urineren, verwisselen de twee ridders opnieuw van bed. De arme doet alsof de rijke een hond is en geeft hem nogmaals een flink pak slaag. Verontwaardigd over de manier waarop hij behandeld is, vertrekt de rijke ridder 's morgens meteen, de weduwe verbaasd achterlatend. Daarop wendt de arme ridder zich tot haar. Zij ziet haar ring aan zijn hand en beseft met wie zij 's
nachts de liefde bedreven heeft. Zij kiest nu de arme ridder als voogd.
Aantal verzen: 358, waarvan 355 overgeleverd.
Auteur: -.
Handschrift: Den Haag, KB, signatuur: 75 H 57, f. 46r-54v.
Edities: Verwijs 1871, p. 78-88; Kruyskamp 1957, p. 84-95.
Vertaling: L. Jongen, verschijnt in: Meta 31 (1996-1997).
Parallellen: -. Enkele motieven in het verhaal komen elders in een andere context voor. Zie voor de herkenning aan de ring: P. Arfert, Das Motiv von der unterschobenen Braut in der internationalen Erzählungslitteratur, mit einem Anhang: über den Ursprung und die Entwicklung der Bertasage. Schwerin, 1897, p. 48; Hoe Walewein wilde weten vrouwen gepens (W.P. Gerritsen, ‘Die wrake van Ragisel’. Onderzoekingen over de Middelnederlandse bewerkingen van de ‘Vengeance Raguidel’, gevolgd door een uitgave van de ‘Wrake’-teksten. Assen, 1963, II, p. 402-415). Er is een verhaal van Heinrich Kaufringer, Der zurückgegebene Minnelohn (Fischer 1983, nr. 67g), waarin ook het belang van meedoen aan toernooien tot uiting komt; een ridder die zo arm is dat hij niet meer op toernooien kan vechten, wordt daartoe door een rijk ridder in de gelegenheid gesteld. Onderweg heeft hij 's nachts gemeenschap met de vrouw van een ridder; zij meent aanvankelijk dat hij haar geliefde is, die zij verwacht. Zij geeft hem haar ring, waaraan hij later herkend wordt. Zie voor de verwisseling: Een bispel van II clerken. Zie voor de tegenstelling tussen arme, gehavende maar dappere ridder en welgestelde, welgeschapen maar geenszins strijdmoedige hoveling: Eyn hoghe gheboren maget rike (E.F. Kossmann [ed.], Die Haager Liederhandschrift. 's-Gravenhage, 1940, p. 80-82). Hier is de hoveling afgunstig op het liefderijke onthaal dat de veteraan bereid wordt door de vrouw.
| |
| |
| |
Tgoede wijf maect den goeden man ende de goede man maect tgoede wijf
Inhoud: Wanneer een vrouw een Hanze-koopman voorbij ziet gaan, vertelt ze haar man enthousiast over diens kledij en sieraden. De echtgenoot wendt dan voor op reis te gaan. Het dienstmeisje geeft hij een brief die zij haar meesteres geven moet met de boodschap dat die van de Hanzeaat is, dat deze haar liefheeft en haar graag spreken zou. De echtgenoot verschijnt 's avonds op uitnodiging van de vrouw, vermomd als Hanze-koopman, fraai gekleed en met dure sieraden. Als zij na de maaltijd naar bed gaan, laat hij winden en bevuilt haar kleding met zijn uitwerpselen. De vrouw is gekwetst en hoogst verontwaardigd. De volgende dag brengt de echtgenoot de Hanzeaat als gast mee. De vrouw behandelt hem dermate onheus, dat hij zich voorneemt nooit meer een stap in dit huis te zetten.
Aantal verzen: 88.
Auteur: -.
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: 15.589-623, nr. 28, f. 38r-38v.
Editie: BM X, p. 62-64.
Parallellen: -. Voor de vermomming van de echtgenoot als minnaar zie: Ic prijs een wijf. Vgl. Der warnende Ehemann (Fischer 1983, nr. 27); Roth 1977, nr. E 25.
| |
Van den cnape van Dordrecht ene sotte boerde
Inhoud: Een jongeman strooit in de herberg dermate met geld, dat hij de aandacht van de dienaren van de baljuw trekt. Zij kunnen de bron van zijn inkomsten niet achterhalen en lichten de baljuw in. Deze vraagt de jongeman hoe het mogelijk is dat hij zich zo'n geldverslindende levenswijze kan veroorloven, waarop hij onthult dat hij 's nachts vrouwen tegen betaling beslaapt. De baljuw vertrouwt de zaak niet, maar wanneer hij ervan getuige is dat een oude, kreupele vrouw zijn diensten koopt, erkent hij dat de jongeman moet zweten voor zijn gewin. Drie dagen later vertelt de baljuw tijdens een maaltijd z'n familieleden over de jongeman. Daarop laat zijn vrouw de jongeman voor twintig pond halen. Hij brengt de nacht bij haar door, terwijl de baljuw dienst doet. Als hij zijn taak volbracht heeft, blijkt zij geen geld te hebben. Hij geeft geen krediet en wacht tot haar man thuiskomt. Wanneer de baljuw vraagt wat hij in zijn bed doet, vertelt hij dat hij zijn werk gedaan heeft en dat hij nu recht heeft op zijn geld. Beschaamd betaalt de baljuw hem en hij verzoekt hem dringend hier niet met anderen over te spreken.
Aantal verzen: 166, waarvan 164 overgeleverd.
Auteur: -.
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: 15.589-623, nr. 151, f. 148r-149r.
Edities: Verwijs 1860, p. 4-10; Kruyskamp 1957, p. 46-50; Besamusca & Mantingh 1992.
Vertalingen: Jongen 1995, p. 46-49; Brewer 1996, p. 130-131 (Engels).
Belangrijkste parallellen: Le Foteor (NRCF VI, p. 51-75); Heinrich Kaufringer,
| |
| |
Bürgermeister und Königssohn (Fischer 1983, nr. 67b). Zie verder: Prinsen 1906.
| |
Van den monick
Inhoud: Een knappe vrouw wendt zich tot een populaire monnik om onderricht te worden hoe zij de hemelse zaligheid verwerven kan. Na elke biecht verleent hij haar dusdanige absolutie dat zij zwanger wordt. De monnik vreest voor de schande. Vertwijfeld en wanhopig is hij een uitgelezen prooi voor de duivel, die zich op hem wreken wil omdat de geestelijke in zijn preken het lelijke en angstwekkende uiterlijk van de duivel schilderde, waardoor menigeen tot inkeer kwam. De duivel tovert het geslachtsdeel van de monnik weg en adviseert hem de roddelaars beschaamd te maken en de les te lezen. Deze vindt dit een schitterende regeling, zeker als de duivel hem toezegt dat hij zijn lid terug zal krijgen. Eenmaal op de preekstoel leest hij eerst uit de Schrift, vervolgens houdt hij een donderpreek en tenslotte tilt hij, om zijn onschuld te bewijzen, zijn kleed op. Op dat moment herkrijgt hij zijn geslachtsorgaan, dat stijver staat dan ooit. De geestelijke wordt vervloekt en zwaar mishandeld.
Aantal verzen: 234.
Auteur: Willem van Hildegaersberch.
Handschriften: Brussel, KB, signatuur: 15.659-61, f. 88v-90r; Den Haag, KB, signatuur: 128 E 6, f. 95r-96v.
Edities: Verwijs 1860, p. 25-32; Bisschop & Verwijs 1981, p. 179-181; Kruyskamp 1957, p. 72-79; Komrij 1994, p. 292-302.
Vertalingen: Jongen 1994 (ook in: Jongen 1994-1995, p. 23-27); Komrij 1994, p. 292-302; Brewer 1996, p. 136-139 (Engels).
Parallellen: -. Vgl. voor de seksuele relatie monnik-biechtelinge: Boccaccio, Decamerone, III-10 (deze geschiedenis is eveneens overgeleverd als Schwankmäre, maar nu met een echtpaar in de hoofdrol: Des Teufels Ächtung [Fischer 1983, nr. 130; vertaling in: Viviani 1987, p. 104-108]); Coigneau 1980-1983, II, p. 307-308; Tubach 1969, nr. 3565; H. Stalpaert, ‘“De kapelaan van Oedelem”. De lotgevallen van pikante liederenthema's vanaf de 14de tot de 20ste eeuw’, in: Volkskunde 70 (1969), p. 24-27. Zie verder: Lee 1909, p. 108-109; V.J. Newall, ‘The Humour (Obscene) of an Asian Storyteller’, in: Fabula 31 (1990), p. 225.
| |
Van den paep die sijn baeck ghestolen wert
Inhoud: Een jongeman, die bandeloos leeft en zelden ter kerke gaat, krijgt wroeging over zijn levenswijze en gaat biechten bij een priester. Hij belijdt dat hij zijn bezittingen met vrienden verbrast heeft en daarna op onrechtmatige wijze in zijn onderhoud voorzien heeft. Hij vraagt de priester om raad, want hij weet ergens twee zijden spek te hangen waarvan hij er graag één stelen
| |
| |
zou. Indien de priester hem daarvoor absolutie schenkt, zal hij de helft van het spek krijgen. De geestelijke sputtert eerst schijnheilig tegen, maar geeft toe wanneer de jongeman plechtig belooft het bij deze ene keer te laten. Diezelfde nacht nog steelt de jongeman bij de priester één van de twee zijden spek en keert voor dag en dauw terug om de helft te brengen. Lijskijn, de dienstmaagd, doet open en hij dringt er bij haar op aan dat zij de geestelijke wekt. Omdat deze weigert uit zijn bed te komen, neemt zij de halve zij in ontvangst. Wanneer de priester wat later verheugd het vlees naast zijn twee zijden wil hangen, bemerkt hij de diefstal. Hij spoedt zich naar de jongeman en dreigt hem, als deze opmerkt dat hij gedaan heeft wat hij beloofde, op te laten hangen. De jongeman herinnert de geestelijke echter aan zijn belofte van geheimhouding en deze, bovenal bezorgd om zijn eer, ziet in dat hij zijn verdiende loon ontvangen heeft.
Aantal verzen: 232.
Auteur: Willem van Hildegaersberch.
Handschriften: Brussel, KB, signatuur: 15.659-61, f. 59r-60v; Den Haag, KB, signatuur: 128 E 6, f. 32v-34r.
Edities: Bisschop & Verwijs 1981, p. 59-61; Bastiaanse 1921, p. 149-152 (vs. 1-7, 30-89, 105-118, 141-154, 172-201); Kruyskamp 1957, p. 64-71.
Vertalingen: Jongen 1995, p. 26-31; Brewer 1996, p. 133-136 (Engels).
Parallellen: -. Daar van de komische versvertelling geen parallel bekend is, achtte Kruyskamp het niet onmogelijk dat het verhaal op een werkelijk gebeurd voorval berust (1957, p. 124). Aangezien het motief van de bake-diefstal in de Middeleeuwen populair was (o.a. Van III ghesellen die den bake stalen en parallellen; Roman de Renart V en XXIV; Van den vos Reynaerde, vs. 217-229 en vs. 1508-1521 (Lulofs 1983, p. 77-78 en 124); Boccaccio, Decamerone, VIII-6; Der gestohlene Schinken [Fischer 1983, nr. 110]; Le Sacristain [NRCF VII, p. 1-189] en Le Prestre comporté [NRCF IX]) en het motief van de bedrogen geestelijke ook van elders bekend is (vgl. Le Bouchier d'Abeville [NRCF III, p. 237-335]), lijkt het me echter waarschijnlijker dat Willem van Hildegaersberch voor zijn vertelling van verhaalmotieven gebruik gemaakt heeft.
| |
Van den waghen
Inhoud: Een timmerman en een slager procederen om een erfenis: een stuk land. De timmerman stuurt de vrouw van de rechter een wagen, opdat zij haar man in zijn voordeel zal beïnvloeden. Wanneer de slager daarachter komt, schenkt hij op zijn beurt de rechter vier ossen. Nu de uitspraak in zijn nadeel dreigt uit te vallen, herinnert de timmerman de rechter aan de schenking van de wagen. In het openbaar kan hij dat niet rechtstreeks doen en hij bedient zich van een dubbelzinnige uitspraak: ‘Keer de wagen.’ Hij moet daarbij de hoon en spot van de omstanders op de koop toe nemen, want er is geen wagen te zien. Na afloop van het door hem verloren proces vraagt hij de rechter de
| |
| |
wagen terug. Deze geeft hem te kennen dat hij de wagen niet keren kan: vier ossen trekken deze en zij zijn niet te stoppen.
Aantal verzen: 268.
Auteur: Willem van Hildegaersberch.
Handschriften: Brussel, KB, signatuur: 15.659-61, f. 31r-32v; Den Haag, KB, signatuur: 128 E 6, f. 20v-22r.
Editie: Bisschop & Verwijs 1981, p. 36-39.
Parallellen: Speculum Laicorum III, nr. 23 (J.Th. Welter [ed.], Le Speculum Laicorum. Parijs, 1914, p. 7); Promptuarium Exemplorum (T. Wright, A Selection of Latin Stories. Londen, 1842, nr. 81, p. 73; vertaling in: Medieval Comic Tales. Cambridge, 1973, p. 133); G. Warnar (samenst.), Ridderboek. Amsterdam, 1991, p. 115-116; Poggio de Florentijn, Priesters, vrouwen, dokters & andere monsters. Amsterdam, 1979, nr. 256, p. 177-178; Een nyeuwe clucht boeck, nr. 58 en 61 (Pleij e.a. 1983, p. 93, 94-95). Zie verder: Meder 1991, p. 110. Vgl. Tubach 1969, nr. 453, 2851 en 2998.
| |
Van der vrouwen die boven haren man minde ende watter ghesciede van
Inhoud: Een vrouw en haar minnaar krijgen maar geen gelegenheid samen de liefde te bedrijven. Zij komt dan op het idee een touw aan haar teen te bevestigen, dat de jongeman slechts behoeft te volgen om 's nachts bij haar te komen. Haar man heeft echter op de betreffende avond gemeenschap met haar en uitgeput blijft zij na afloop liggen, aan de ander kant van het bed. Even later komt de minnaar, hij volgt het touw, trekt zijn broek uit en valt tussen de benen van de man, die hem vastgrijpt in de mening dat hij met een inbreker van doen heeft. De vrouw plast het vuur uit en haar man haalt bij de buren nieuw vuur nadat zijn echtgenote de knaap overgenomen heeft. Als de echtgenoot weg is, hebben de twee gelieven vrij spel. Zodra de jongeman klaar is, vertrekt hij en de vrouw haalt een kalf. Wanneer de man terugkeert en de kamer verlicht, vraagt hij verbaasd of hij haar met een kalf achterliet. Zij wenst hem dood omdat hij zo'n drukte maakte enkel om dit dier, dat al haar leden gebroken heeft. Ondanks zijn twijfel - wat hij vastgehouden had, was immers niet behaard - vraagt de echtgenoot bezorgd of zij niet gewond is.
Aantal verzen: 132.
Auteur: -.
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: II 1171, f. 332r-332v.
Edities: De Pauw 1903, II, p. 112-116 (onder de titel 'Eene Reynaerdie'); Kruyskamp 1957, p. 115-118.
Vertaling: Jongen 1995, p. 38-40.
Parallellen: Bédier onderscheidt drie motieven, die in wisselende combinaties met elkaar verweven zijn: (1) de vervanging van een minnaar door een dier; (2) de minnaar die via een touw gewaarschuwd wordt dat de kust veilig is; (3) de ontrouwe echtgenote die haar plaats in laat nemen door een ander, die door de woedende echtgenoot mishandeld wordt (haar vlechten worden afgesneden), maar de volgende ochtend blijkt de echtgenote ongeschonden. De
| |
| |
Middelnederlandse komische versvertelling heeft de motieven (1) en (2).
De combinatie (1) en (3) hebben: Les Tresces I en Les Tresces II (NRCF VI, p. 207-258).
De combinatie (2) en (3) heeft: Boccaccio, Decamerone, VII-8.
De combinatie (1), (2) en (3) hebben: Herrand von Wildonie, Der betrogene Gatte (Fischer 1983, nr. 61a; Nederlandse vertaling in: Viviani 1987, p. 121127); Der Pfaffe mit der Schnur (Fischer 1983, nr. 4e [van Schweizer Anonymus], 95 en 96).
Alleen (1) hebben: Dirc Potter, Der minnen loep, II, vs. 3527-3612 (Leendertz 1845-1847, I, p. 252-255); Jörg Zobel, Das untergeschobene Kalb (Fischer 1983, nr. 147b; vertaling in: Viviani 1987, p. 109-112); Peter Schmieher, Der Student von Prag (Fischer 1983, nr. lllb); Dat bedroch der vrouwen, nr. 22; Matheolus, Lamentationes, vs. 421-434 en Jehan Le Fèvre, Lamentations de Matheolus, vs. 967-1012 (A.-G. van Hamel [ed.], Les ‘Lamentations de Matheolus’ et le ‘Livre de Leesce’ de Jehan Le Fèvre, de Resson. Parijs, I, 1892, p. 30-31). Vgl. Roth 1977, nr. D 6 en E 7.
Alleen (3) heeft: Dat bedroch der vrouwen, nr. 16.
Zie verder: Bédier 1969, p. 164-199; Lee 1909, p. 222-230.
| |
Van der weldaet die de duvele dede
Inhoud: De duivel wil zich wreken op een non die hem vanwege zijn lelijke uiterlijk verafschuwt. Hij maakt dat de non en een monnik op elkaar verliefd worden. De duivel laat hen, wanneer de anderen in het klooster naar de metten gaan, in bed samenkomen. Op het hoogtepunt van hun liefdesspel neemt de duivel het bed op en brengt hen naar het koor. Hij verklaart dat zonder hem deze twee de metten verzuimd zouden hebben, laat een wind en vertrekt. De non en de monnik moeten het bed naar de slaapzaal dragen en krijgen penitentie opgelegd.
Aantal verzen: 72.
Auteur: -.
Handschrift: Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, signatuur: Codices poetici et philologici, fol. 22, f. 233v-234r.
Edities: Von Kausler 1866, p. 111-113; Komrij 1994, p. 121-123.
Vertaling: Komrij 1994, p. 121-123.
Parallellen: Volgens Von Kausler (1866, p. 454) is de bron van deze vertelling het verhaal van Vulcanus (Hephaestus), die met een net zijn vrouw Aphrodite en haar minnaar Mars (Ares) vangt en hen aan de lachers prijsgeeft. Vgl. de vertellingen waarin Maria reddend tussenbeide komt wanneer iemand in de greep van de duivel is gekomen (o.a. Tubach 1969, nr. 3326, 3370 en 3573).
| |
Van III ghesellen die den bake stalen
Inhoud: Van drie dieven wordt er één na twintig jaar bevreesd voor de gevolgen van zijn handelwijze. Hij besluit op het rechte pad te gaan en neemt dienst bij een boer. Door hard te werken brengt hij het zover, dat hij diens dochter als
| |
| |
vrouw krijgt en al diens goederen erft. Op een dag komen zijn vroegere makkers langs. De man verbergt zich in de schuur terwijl de vrouw hen onthaalt. Begerig kijken de boeven naar een geslacht varken dat aan de balk hangt en zweren dat het eraf zal gaan. De vrouw denkt dat de schurk zijn baard bedoelt, maar haar man weet beter en verbergt naderhand de bake onder het stro aan het voeteneind van hun bed. Wanneer de dieven 's nachts terugkeren, blijkt de bake verdwenen. Eén schudt de vrouw wakker en slaapdronken verklapt ze waar deze is. Als de man ontwaakt en de diefstal ontdekt, achtervolgt hij de twee. Hij vindt degeen die gebogen gaat onder de last. De boef, die meent met zijn makker te maken te hebben, draagt de zware last over. Wanneer de boeven het bedrog doorhebben, snelt één van hen terug en bindt zijn broek over zijn hoofd zoals de vrouwen hun hoofddoek dragen. De boer meent dat zijn vrouw op hem wacht en geeft ‘haar’ de bake. De twee verstoppen zich daarna in een schuur, maar worden ontdekt. De boer gaat met zijn blote achterwerk boven een gat in het dak zitten. De mannen denken met een spookverschijning van de moeder van één van hen van doen te hebben en vluchten. De man gaat weer met het vlees naar huis. De boeven geven echter de moed niet op en maken een gat onder de drempel. Maar als één van hen zijn arm erdoor steekt, wordt deze afgehakt. Hij geeft geen kik, vraagt zijn makker hem te helpen en ook diens arm gaat eraf. Met bedelen zullen ze voortaan de kost moeten verdienen.
Aantal verzen: 224.
Auteur: -.
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: 15.589-623, nr. 152, f. 149r-150r.
Edities: BM X, p. 69-76; Verwijs, Bloemlezing uit de Middelnederlandse Dichtkunst III; Kruyskamp 1957, p. 51-57.
Navertelling: Serrure 1872, p. 374-378.
Vertalingen: Jongen 1995, p. 32-37; Brewer 1996, p. 139-142 (Engels)
Belangrijkste parallellen: Jean Bodel, Barat et Haimet (NRCF II, p. 27-75); Liberfurum (zie: I. Werner, ‘“Liber furum” ovvero il “fabliau de Barat et de Haimet”’, in: Studi Medievali III [1908-1911], p. 509-513). Zie verder: Bédier 1969, p. 448; De Vries 1926. Vgl. Apuleius, De gouden ezel. Metamorphosen, IV/9-11 (Amsterdam, 1989, p. 66-67); Tubach 1969, nr. 4784.
| |
Van enen man die lach gheborghen in ene scrine
Inhoud: Een man is ervan op de hoogte dat zijn vrouw overspel pleegt en wacht op zijn kans haar te betrappen. Wanneer de minnaar bij haar is, overvalt hij hen. De vrouw verbergt haar geliefde in een kist. De man gaat erop zitten en laat zijn vrouw de echtgenote van haar minnaar halen. Hij verkracht de duchtig weerstand biedende vrouw op de kist. Zij zweert dat het hem zijn leven zal kosten, maar hij biedt haar een sieraad uit de kist aan: haar eigen man. De heer des huizes, nu hij wraak genomen heeft en quitte staat, stelt voor verder de affaire geheim te houden en vrienden te blijven.
| |
| |
Aantal verzen: 72.
Auteur: -.
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: 15.589-623, nr. 131, f. 112v-113r.
Edities: Verwijs 1860, p. 1-3; Kruyskamp 1957, p. 33-35.
Belangrijkste parallellen: Boccaccio, Decamerone, VIII-8; Hans Folz, Die Wiedervergeltung (Fischer 1983, nr. 30s). Zie verder: Lee 1909, p. 261-266; Roth 1977, nr. E 40. Ten onrechte menen Verwijs (1860, p. X), Worp (1897, p. 389) en Te Winkel (1922, p. 84) dat de Middelnederlandse komische versvertelling bewerkt is naar een fabliau (bedoeld is: Le Clerc qui fu repus derriere l'Escrin van Jean de Condé [MR IV, p. 47-52]). De fabliaux waarin een vrouw haar minnaar verstopt omdat de echtgenoot onverwachts verschijnt, hebben als regel een voor de geliefden positieve afloop: de minnaar kan ongemerkt verdwijnen en de vrouw praat op listige wijze de eventuele achterdocht van de echtgenoot weg (Le Cuvier [NRCF V, p. 135-144]; Le Chevalier a la Robe vermeille [NRCF II, p. 241-308]; Les Braies au Cordelier [NRCF III, p. 211-236]; Le Prestre et la Dame [NRCF VIII, p. 255-267]). Zie ook de Mären: Schweizer Anonymus, Der Pfaffe im Käskorb (Fischer 1983, nr. 4d; vertaling in: Viviani 1987, p. 13-15) en Jacob Appet, Der Ritter unter dem Zuber (Fischer 1983, nr. 5; vertaling in: Viviani 1987, p. 64-70). Vgl. Roth 1977, nr. D 24, D 41 en E 39.
| |
Van Lacarise den katijf die enen pape sach bruden sijn wijf
Inhoud: Machteld heeft een oogje op de pastoor. Net als ze gloeien van begeerte, komt haar man, Lacarise, thuis om te eten. De vrouw, bijgestaan door de geestelijke, maakt hem wijs dat hij dood is. Hij gaat op een baar liggen, maar kan door het laken heen zien dat de pastoor met zijn vrouw gemeenschap heeft. Wanneer hij tegensputtert, krijgt hij te horen dat doden niet kunnen zien, zodat hij zijn ogen sluit.
Aantal verzen: 104.
Auteur: -.
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: 15.589-623, nr. 163, f. 164r-164v.
Editie: Verwijs 1860, p. 19-22; Kruyskamp 1957, p. 58-61. De komische versvertelling is ook opgenomen in een bloemlezing bij een literatuurmethode voor het voortgezet onderwijs: J.D. Lubberts & E. Visser, Met zoveel woorden. Zutphen, 1992, p. 28-29.
Vertalingen: Jongen 1995, p. 55-57; Brewer 1996, p. 132-133 (Engels).
Belangrijkste parallellen: Jean Bodel, Le Vilain de Bailluel (NRCF V, p. 223-249; vertaling in: R.E.V. Stuip [red.], Franse teksten uit de middeleeuwen. Muiderberg, 1991, p. 141-146); de Stricker, Der begrabene Ehemann (Fischer 1983, nr. 127c; vertaling in: Viviani 1987, p. 135-138). Het verhaal komt ook voor als één van de drie vertellingen die drie vrouwen vertellen; degene die haar man het best bedrogen heeft, mag het voorwerp (ring, gordel) houden dat zij gevonden hebben: Drei listige Frauen (Fischer 1983, nr. 30f [van Hans Folz], 36 en 67e [van Heinrich Kaufringer]). Zie verder:
| |
| |
Boccaccio, Decamerone, III-8 (ten onrechte beweert W. van Engeldorp Gastelaars [Ic sal u smiten op uwen tant. Geweld tussen man en vrouw in laatmiddeleeuwse kluchten. Amsterdam, 1984, p. 16] dat de komische versvertelling aan deze novelle ontleend is); Bédier 1969, p. 475-476; Foulon 1958, p. 45-47; Raas 1983, p. 229-233; Van Stipriaan 1996, p. 100-102.
| |
Wisen raet van vrouwen
Inhoud: Een vader houdt zijn dochter opgesloten, opdat hij haar eervol uit kan huwelijken aan een ridder of een jonge edelman. Zij zelf heeft een oogje op een jongeman en vertelt haar biechtvader dat deze steeds langs loopt. Ze wil niet in opspraak komen en daarom moet de dominicaan hem berispen. Vervolgens vervaardigt ze een gordel met een geldzak en klaagt bij de geestelijke dat de jongeman geld bij haar door het raam gegooid heeft. Geërgerd brengt de geestelijke de buidel terug en de jongeman koopt er nieuwe kleren van. Tenslotte biecht ze dat de jongeman ongevraagd bij haar op bezoek geweest is door gebruik te maken van een ladder die bij haar vader in de schuur staat terwijl de muur toch zo zwak is. De predikheer berispt de jongeman opnieuw en als deze zegt nergens van te weten, vertelt hij wat deze gedaan heeft. De jongeman maakt dankbaar gebruik van de tip: hij beklimt 's nachts de ladder en beslaapt vervolgens de dochter. De geestelijke hebben ze voortaan niet meer nodig.
Aantal verzen: 220.
Auteur: Peter van Iersele (?).
Handschrift: Brussel, KB, signatuur: 15.589-623, nr. 30, f. 39v-40v.
Edities: BM I, p. 350 (vs. 1-4 en 215-220); BM III, p. 108-114 (vs. 1-211); E. Verwijs, Bloemlezing uit de Middelnederlandse Dichtkunst III; Kruyskamp 1957, p. 25-31; Van der Voort 1976, p. 273-278; Brandsma & Lie 1992.
Vertalingen: Meder 1988, p. 125-129; Brewer 1996, p. 127-129 (Engels).
Belangrijkste parallellen: Boccaccio, Decamerone, III-3; Der Mönch als Liebesbote (Fischer 1983, nr. 67h [van Heinrich Kaufringer], 86 en 112 [van Hans Schneeberger; vertaling in: Viviani 1987, p. 50-55]); Der Schüler zu Paris (Fischer 1983, nr. 118, 119 en 120 - met tragisch einde). Zie verder: Lee 1909, p. 71-75; Borgeld 1926; Van Stipriaan 1996, p. 231.
| |
| |
| |
2. Paginaverwijzingen
Wanneer een tekst op eenzelfde bladzijde zowel in de hoofdtekst als in een voetnoot voorkomt, is de noot tussen haakjes achter de paginaverwijzing geplaatst. Vermelding van een tekst in de voetnoot blijft evenwel achterwege indien het enkel gaat om een verwijzing naar versregels wanneer de vertelling zelf in de hoofdtekst ter sprake gebracht wordt.
De eo qui duas volebat uxores 26, 43, 52-53, 57, 67, 74, 83 n. 32, 103 n. 1, 112, 113 (n. 38), 115, 121, 146 n. 2, 147, 155, 169, 170, 174, 215-216. |
Dits van den man die gherne dranc 12, 13 n. 14, 24, 26, 31,37, 38, 39 (n. 29 en n. 31), 42, 44, 45, 46, 50, 56, 58, 63, 74, 83 n. 32, 105, 106, 107, 112 (n. 37), 115, 116 (n. 46), 117, 118, 121-122, 142-143, 144, 147, 151, 160-161, 169, 170, 171, 174, 182, 216. |
Dits van den vesscher van Parijs 4, 8, 13 n. 14, 26, 44, 45, 46, 51, 52, 57, 58, 59, 60, 62, 65, 66, 70, 74, 81, 82 (n. 30), 83 n. 31 en n. 32, 84, 85, 86 (n. 48), 88, 90, 91, 93, 103 n. 1, 105, 106 n. 10, 113 (n. 38), 115, 116 n. 46, 118, 131, 134-140, 143, 144, 145 n. 31, 146 n. 2, 147, 152 (n. 18), 169, 174, 175, 182, 183 n. 9, 216-217. |
Dits van Heilen van Beersele 3, 4, 8, 13 n. 14, 16, 26, 34 n. 14, 37, 39, 43, 45, 47, 50, 53, 57, 58, 60, 61, 67, 78 n. 16, 82 (n. 29 en n. 30), 83 (n. 31 en n. 32), 85 n. 46, 88, 89, 91, 103, 106 n. 10, 107, 111 (n. 35), 112 n. 36 en n. 37, 113, 114, 115 (n. 45), 116, 118, 144, 145, 146 (n. 2), 147, 153-155, 167, 169, 175 (n. 90), 217-219. |
Een bispel van II clerken 4, 5, 11 n. 3, 12, 14, 15, 16, 17 n. 37, 26, 36, 37, 39, 41 n. 39, 42, 43 (n. 49), 45, 49, 50, 51, 55, 57, 58, 64 (n. 8), 74, 78 n. 16, 80, 81, 82 (n. 29), 83 (n. 31 en n. 32), 84, 85 (n. 46), 86, 92, 97, 103, 106 n. 10, 107 n. 13, 110, 112 n. 36, 113, 115, 117 n. 50, 140, 144 (n. 29), 146 (n. 2), 147, 151, 155-156, 162 n. 49, 165-166 (n. 68), 169, 170, 173, 181, 183 n. 9, 219, 221. |
Ic prijs een wijf 13 n. 14, 25, 26, 36, 37, 38, 42 (n. 45), 46, 47, 49 (n. 65), 50, 51, 57, 59, 60, 61, 66, 68, 70, 74, 82 n. 29 en n. 30, 83 (n. 32), 89, 103 n. 2, 112 n. 37, 115, 120, 121, 122, 129, 143, 147-148, 160, 161, 169, 171, 184, 220, 222. |
Sint dat wi vrouwen garen 13 n. 14, 24, 26, 37, 42, 45, 47, 48-49 (n. 62), 51, 57, 61, 62, 66, 70, 71, 72, 80, 82 n. 30, 83 n. 32, 103 n. 2, 106, 112 n. 37, 115, 116 (n. 46), 119, 121, 140-142, 143, 146 (n. 2), 147, 155 n. 26, 166, 167, 168, 169, 176-177, 220-221. |
Tgoede wijf maect den goeden man 12, 25, 26, 31, 36, 37-38, 51, 57, 58, 60, 65, 68, 70, 71, 74, 82, 84, 91, 93, 106 n. 10, 112 n. 37, 115, 128-131, 133, 144, 145, 146 n. 2, 147, 160, 167, 169, 170, 171, 174, 175, 182, 184, 222. |
Van den cnape van Dordrecht 3, 5, 11 n. 3, 14, 15, 26, 31, 33, 34 n. 14, 37, 38, 39, 50, 51, 52, 53, 57, 64, 74, 82, 83, 103, 110, 112, 115, 116 n. 46, 121, 125-128, 143, 148, 167, 169, 170, 171, 176, 182, 222-223. |
| |
| |
Van den monick 3, 11 n. 3, 13 (n. 12), 22, 26, 37, 41 n. 41, 47-48, 49, 50, 57, 58, 60-61, 66, 68, 70, 71, 82 n. 29, 83 (n. 32), 84, 85 (n. 47), 86, 88, 91, 96, 106 n. 10, 112 n. 37, 115, 117 (n. 49), 140, 143-144, 145 (n. 32 en n. 33), 146 n. 2, 147, 151, 158-159, 169, 223. |
Van den paep die sijn baeck ghestolen wert 13 n. 12 en n. 14, 24, 26, 43, 46, 47, 48, 51, 52, 57, 60, 63 (n. 7), 70, 71, 88, 91, 104, 105 (n. 8), 112 (n. 37), 114, 115, 116 (n. 46), 122, 146 (n. 2), 147, 151, 158, 169, 180, 223-224. |
Van den waghen 13 (n. 12), 26, 42, 43, 56, 57, 67, 70, 71, 104, 115, 116 n. 46, 146 (n. 2), 147, 151, 159-160, 166, 169, 175-176, 181, 224-225. |
Van der vrouwen die boven haren man minde 8, 13 n. 14, 26, 36, 46, 47, 49 (n. 65), 51, 54-55, 57, 60, 62 (n. 6), 67, 70, 71, 72, 74, 82 n. 29, 83 n. 32, 84 (n. 37), 85 n. 46, 89, 103 n. 1 en n. 2, 105, 106, 112 n. 37, 115 (n. 45), 116 n. 46, 146 (n. 2), 151, 155, 169, 225-226. |
Van der weldaet die de duvele dede 13, 26, 40-42, 57, 58, 68, 70, 81, 82 n. 29 en n. 30, 83 n. 32, 88, 92, 93, 107 n. 13, 112 n. 37, 114, 115, 116, 142, 148, 169, 176, 183, 226. |
Van III ghesellen die den bake stalen 4, 8, 12-13 (n. 14), 14, 15, 16, 17 (n. 37), 26, 31, 33-34 (n. 14), 36, 37 (n. 26), 42, 44, 45, 47, 49, 51, 55, 57, 58, 60, 64-65, 71, 103 (n. 3), 105, 106 n. 10, 111, 112 n. 37, 115, 116, 117, 118, 124, 146 n. 2, 147, 156-158, 167, 168, 176, 181, 182, 224, 226-227. |
Van enen man die lach gheborghen in ene scrine 5, 11 n. 3, 14, 15, 16, 25, 26, 31, 33, 34 n. 14, 46, 47, 50, 51, 53-54 (n. 72), 57, 58, 59-60, 62, 67, 68, 70, 71, 73, 74, 82 n. 29, 83 n. 32, 89, 98, 103 n. 2, 105, 107, 115, 116, 119, 131-133, 144, 147, 148, 160, 162-163 n. 49, 166, 167, 169, 170, 171, 182, 184, 227-228. |
Van Lacarise den katijf 5, 11 n. 3, 26, 39-40 (n. 36), 46, 49, 51, 54, 61, 62 (n. 5), 67, 70, 71, 74, 80, 83 n. 32, 88, 89, 91, 93, 98, 99, 103 n. 1, 106, 111 n. 35, 112-113 (n. 37), 114, 115, 116-117, 118, 140, 142, 144, 145, 147, 152, 155 n. 26, 166, 167, 169, 170, 172, 181, 228-229. |
Wisen raet van vrouwen 3, 4, 5, 11 n. 3, 13 n. 14, 22, 26, 43, 46, 47, 50, 51, 55-56, 58, 60 (n. 3), 61, 62, 66, 67, 70, 74, 82, 83 n. 32, 88, 89, 91-92, 103 (n. 1), 104 (n. 4), 105, 106 n. 10, 111, 112 (n. 37), 115, 116 n. 46, 143, 148, 175, 229. |
| |
| |
| |
II. Algemeen register
Alle auteurs zijn gealfabetiseerd op hun voornaam, geschriften zijn gealfabetiseerd met voorbijgaan aan lidwoorden, voorzetsels en aanwijzende voornaamwoorden. Verwijzingen naar het register op de Middelnederlandse komische versvertellingen zijn beperkt tot de namen, titels of zaken die reeds in de tekst voorkomen.
abel spel 123 (n. 2), 124 n. 6 |
Abel spel vanden winter ende vanden somer, Een - 124 n. 6 |
achterwerk als gezicht 37-38 (n. 26) |
Adam 162 |
afloop (zie ook: verloop) 45-46 (n. 57), 58 |
Afrika 109 |
afronding 58 |
Als het brandt, t'is tijdt dat men uijtsiet 218 |
amen: zie gebed |
Amor 140 |
Amorosa Visione 132 |
anekdotebundel 179, 184 |
Anna (Sint-) 41 n. 41 |
antiklerikalisme 25, 88-93 |
Antwerpen 154 n. 21, 182 |
Arras 181 |
Aristoteles 138 |
Arturepiek 18, 33 n. 12, 68 n. 14 |
ascetisme 84 n. 36, 92 (n. 19), 138, 140, 144, 145 (n. 31) |
Asmodeus 142 |
Atrecht 181 |
Augustinus 136, 142, 168 n. 76 |
Azië 157 |
|
Baghinen, Van eenre - 11 n. 3, 14, 15, 16, 97-98 (n. 9), 184 |
Balkan 109 |
baljuw 51, 121, 126-128 |
Barat et Haimet 157 n. 31 en n. 33, 181, 227 |
Barbier, Der - 83 (n. 33) |
Barent Adriaensz 99 |
Beatrijs 41 n. 40 |
bede: zie gebed |
bedelmonniken 88, 90, 110-111, 145, 176 |
Bedroch der vrouwen, Dat - 184, 226 |
bedrogen bedrieger: zie tegenlist |
beeldspraak: zie erotiek |
Begrabene Ehemann, Der - 62 n. 5, 228 |
beleringssysteem (franciscaans -) 4, 151, 161-168 |
beloning 106, 120 (n. 63), 158 n. 34, 172 |
beurs 60 n. 3 |
bewerking (zie ook: varianten) 86 n. 48, 90, 124, 134-135, 140 n. 20, 152-153, 154, 183 (n. 9) |
biecht 122, 137, 158 |
Biënboec 24 |
Bijbel 83, 162, 166 |
bispel 15, 17 (n. 37), 146 |
Bispel van II blinden, Een - 24, 166 |
Blome der doechden 20 |
Boccaccio: zie Giovanni Boccaccio |
Boec van Seden, De - 160 n. 40 |
Boec van Sidrac 171 (n. 82) |
boerde 14-21 (n. 58), 22, 47, 103, 157 |
‘boerde(n)’ 11-13, 21, 22, 23 n. 64, 24, 90, 96, 123, 161, 164 |
Boerde, Ene - (nr. 120) 12, 14, 15 |
Boerde, Ene - (nr. 126) 5, 11 n. 2 en n. 3 en n. 4, 12 n. 7, 14, 15 |
boerdekijn 20 |
boerdement 14 |
Boivin de Provins 123 |
Borchgravinne van Vergi, De - 76, 82 n. 27 |
| |
| |
Brabant 120, 126 n. 12, 127 (n. 13), 128 (n. 16), 182 |
Brits-Keltische epiek: zie Artur-epiek |
bron 41 n. 39, 63 n. 6, 106 n. 10, 110, 126 n. 11, 132 n. 28, 156 n. 28, 181-182, 183 (n. 9) |
Brugge 129-130 (n. 21), 157, 182, 183 n. 10 |
Brugse Vrije 128 n. 16 |
bruiloft 121 (n. 68) |
Brussel 100 n. 21 |
Bürgermeister und Königssohn 125 (n. 10), 126 n. 11, 223 |
burgermoraal 70, 125 (n. 10), 133, 145, 160-161, 182 |
Buskenblaser 165 n. 62 |
|
cabaret 161 n. 43, 179, 183 n. 10 |
Caesarius 24 |
Calvijn 93 |
Canterbury Tales, The - 3, 26, 151, 181 n. 1 |
Capelaen van Hoedelem, De - 144 n. 29 |
carnaval: zie vastenavond |
Caspar Cropacius 153 n. 19, 218 |
Castidemente, Van - 19, 121 |
causa amoris 140 |
censuur 4, 87 n. 50, 90, 94-100
- | coupure 94, 97, 99 |
- | overplakking 97-98 (n. 9) |
- | tekstwijziging 90, 98 |
- | zwartmaking 90, 94, 96, 99 |
|
Cent Nouvelles nouvelles, Les - 184 |
Chaucer: zie Geoffrey Chaucer |
Chevalier qui recovra l'Amor de sa Dame, Le - 69 n. 19 |
Christus 163 n. 49, 163 n. 54, 166 |
Clerc qui fit repus derriere l'escrin, Le - 132 n. 28, 228 |
Clericis et rustico, De - 35 |
climax: zie komisch procédé |
coïtus: zie erotiek (beschrijving geslachtsdaad) |
Colloquia 96 n. 6 |
Comburg: zie handschrift |
comedia 35, 59 |
Concilie van Trente 98 |
conflict(situatie) 24, 35, 45, 57, 59, 61 |
conte dévot 13 n. 13 |
Contrareformatie 98 |
conventies 17 n. 37, 22, 23, 26 (n. 84), 39-42, 82, 87, 93, 124-125, 154-155, 167 |
Coperstraat 154 n. 21 |
Corinthiërs 130 n. 22, 135, 136 |
Cornelis Everaert 14, 16 |
colpus 17 n. 37
- | fabliaux 6, 23 (n. 65 en n. 66), 25 (n. 76), 181 |
- | komische versvertellingen 22-27, 181 |
- | Mären 23 n. 67, 25-26, 181 |
|
corruptie 126, 127, 147, 159-160, 169, 175-176 |
|
dageraadslied 38 |
Dame Sirith 181 n. 1 |
Damoisele qui ne pooit oïr parler de foutre, La - 83 n. 33 |
Daniel vom blüihenden Tal 68 |
David 163 n. 54 |
Decamerone 3, 4, 66, 67 n. 11, 92, 132, 219, 220, 223, 224, 226, 228, 229 |
Dieb von Brügge, Der - 182 |
Delft 84 |
Deus wat leven leyden die papen 96-97 |
Deventer 121 n. 67, 164 |
devies 99 (n. 14), 100 n. 21 |
dialoogkarakter 114-116 |
Dialogus miraculorum 24 |
dief 49, 156-158 (n. 31), 176 |
dienaar 34 n. 20 |
Dietsche Doctrinale, Die - 117 n. 51, 172 n. 84 |
Dinghen die selden ghescien, Van - 12 |
Dirc van Delft 136 |
Dirc Potter 20, 129, 130 n. 23, 220, 226 |
| |
| |
directe rede 34, 57, 114-117 |
Divisiekroniek 128 |
Documentum de modo et arte dictandi et versificandi 34, 35, 104 n. 4, 110 |
dominicanen 88 |
Dordrecht 3, 24 n. 70, 90, 127 n. 13 en n. 14, 128, 130, 183 n. 10 |
Dorpman ende zinen wive, Van den - 24, 166 |
dramatische ironie 39 |
dramatische monoloog 12, 26 (n. 86) |
Drie daghe here 15, 16 |
driehoeksverhouding: zie overspel |
dubbelzinnig taalgebruik 42-44, 73 n. 26, 117 (n. 49) |
Duitsland 123, 131 n. 26 |
duivel 122, 131 (n. 24), 142, 143, 163 n. 49, 171 (n. 83), 174 |
|
echtbreuk: zie overspel |
echtgenoot 34 n. 20, 35, 74, 88, 125, 129, 131, 133, 163 n. 49, 169-170 (n. 78 en n. 81) |
eer 4, 49, 64, 130, 133, 140, 159, 167, 169, 170 n. 80, 176, 177 |
Eerlyck tydt verdryff 218 |
Efeze (weduwe van -) (zie ook: Esopet 61) 165 n. 62 |
Efeziërs 130 n. 22 |
Eliduc 60 n. 3 |
epiloog 45 n. 55, 57, 58, 104, 118, 120, 146, 182 |
Erasmus 76 n. 6 |
ererede 177 |
Erfurt 125 n. 9 |
erotiek (zie ook: pornografie) 16, 35, 36, 47, 74-88, 103
- | afbeeldingen 84 n. 35 |
- | beeldspraak 78, 82-85, 144 n. 29 |
- | beschrijving geslachtsdaad 43, 78, 80-81, 82, 87 |
- | erotisch symbool 60 n. 3 |
- | eufemismen 78, 79, 84, 87, 135 |
- | fabliaux 78-80 (n. 22), 83 (n. 32), 84 n. 37 en n. 38, 92 n. 19 |
- | fantasie 81, 82 |
- | komisch effect 32, 35, 78-79 (n. 17), 80, 85, 87 |
- | Mären 83 (n. 32), 84 n. 37 en n. 38 |
- | obscene woorden 78, 82, 85 |
- | openheid 75-78, 87 |
- | religieuze terminologie 83-84 (n. 35 en n. 36), 143-144 (n. 29), 168 n. 76 |
- | seksegebondenheid 78 |
- | soreplus 82 (n. 27), 87 |
- | taboeverbreking 76, 78-79 |
- | terminologisch taboe 76-78 |
- | welvoeglijkheidsgrens 75-80, 85, 87 |
|
Esbatement van de schuyfman, Een - 16 |
esbattement 24 |
Esopet 12 (n. 9), 163 n. 53, 183 (n. 11) |
Esopet 61 (‘Weduwe op het graf’) 12 (n. 9), 13, 96, 172 n. 86 |
Esquiriel, L'- 83 |
Etienne Tempier 138 |
Eva 162 |
exempel 12 n. 9, 13 n. 13, 17 (n. 37), 40, 41, 146, 159, 165 (n. 62) |
|
fabel 12 n. 9, 20, 68, 148, 183 (n. 11) |
fabliau(x)
- | Middelengelse 181 n. 1, 182 n. 3 |
- | Oudfranse 5-6, 12 n. 6, 23 (n. 65 en n. 66), 24 n. 69, 25 (n. 76), 35, 44, 49, 67 n. 11, 69-70 (n. 21), 74 n. 1, 78-80 (n. 22), 83 (n. 32), 84 n. 37 en n. 38, 88 (n. 1 en n. 3), 92 n. 19, 108, 110, 115 n. 44 en n. 45, 120, 123-124, 131 n. 27, 148-150, 156 n. 28, 157 n. 31, 167 n. 74, 168 (n. 76), 169, 171 n. 83, 178, 179 (n. 102), 181, 182 n. 4, 183, 184 |
|
Fabula de sacerdote et simplici rustico 153 n. 19, 218 |
Falsche und rechte Milte 141 n. 23 |
farce 67 n. 11 |
Faßnacht Spil mit vier Personen: Der Pawren Knecht wil zwo Frawen haben, Ein - 121 n. 70, 215 |
| |
| |
Fastnachtspiel 81 n. 26, 115 n. 44, 121 (n. 70), 163 n. 51, 215, 216, 217, 219 |
fatsoensgrens: zie welvoeglijkheidsgrens |
Floire et Blancheflor 69 |
Floris and Blaucheflur 69 |
formule 106, 146, 156, 167 n. 74, 177 (n. 97) |
Foteor, Le - 125, 126 n. 11, 222 |
franciscanen 88 |
franciscaans beleringssysteem: zie beleringssysteem |
Frankische epiek 18, 68 n. 14 |
Frankrijk 69, 78, 182 |
Frenesie, Dit es de - 11 n. 3, 12 (n. 7), 26 |
functie 168-180
- | fabliaux 6, 178, 179 |
- | komische literatuur 152 n. 15 |
- | komische versvertellingen 5, 25, 74, 87, 168-177, 180 |
- | Mären 178-179 |
|
|
Galilea 99, 100 n. 21 |
Gauvain 135 |
gebaren 43, 54 n. 73, 106, 108, 110, 111-113, 117, 152, 165 n. 62 |
gebed 40, 142, 147, 157, 167-168 (n. 74) |
geestelijken 6, 25, 35, 70 n. 21, 88-100, 154, 158, 169, 175, 180 |
Genesis 130 n. 22, 135 |
genre 4, 6, 11, 11-27, 181 |
genreconventies: zie conventies |
Gent 14, 99, 182 |
Geoffrey Chaucer 3, 4, 59 n. 2, 153 (n. 19), 218, 219 |
Geoffroi de Vinsauf 34, 35, 110, 111 |
Gesta Romanorum 164, 167 |
Gesten of gheschienisse van Romen 24 |
Gheselle calengiert den anderen die wandelinghe, Deen - 12 |
Giovanni Boccaccio 3, 4, 66, 92, 132 (n. 28), 219, 220, 223, 224, 226, 228, 229 |
Gombert et les deus Clers 64 n. 8, 110, 165 n. 66, 181, 183 n. 9, 219 |
gordel 60 n. 3 |
Gruuthuseliedboek 83 n. 34, 144 n. 29, 160 |
Guldenberg 154 n. 21 |
|
hagiografie 39-40 |
Halbe Birne, Die - 124 |
handschrift 14, 15, 84 n. 36, 124, 182
- | KB, Brussel, 837-845 (Geraardsbergse handschrift) 18 n. 45 |
- | KB, Brussel, 2559-2562 96, 99, 100 n. 21 |
- | KB, Brussel, 15.589-623 (handschrift-Van Hulthem) 5, 11, 14, 18, 19, 46, 76, 87 n. 50, 94-100, 127, 131, 182, 216, 219, 222, 227, 228, 229 |
- | KB, Brussel, 15.659-61 223, 224, 225 |
- | KB, Brussel, II 144 215 |
- | KB, Brussel, II 1171 18 n. 43, 63 n. 56, 138, 183, 217, 225 |
- | KB, Den Haag, 75 H 57 (‘Van vrouwen ende van minne’) 121, 220, 221 |
- | KB, Den Haag, 128 E 6 223, 224, 225 |
- | Stadsbibliotheek Antwerpen 218 |
- | Württembergische Landesbibliothek, Stuttgart, Codices poetici et philologici, fol. 22 (Comburgse handschrift) 183, 226 |
|
Hans Folz 124, 132, 219, 228 |
Hans Rosenplüt 83, 219, 220 |
Hans Sachs 121 n. 70, 133 n. 32, 153 n. 19, 215, 218 |
Hanze 129-130 |
Hanze-koopman 129, 182 |
Hausbuch 77 n. 10, 119 |
hazelaar 141 n. 25 |
Heetste vanden dage omtrent naeden noene, Int - 16 |
| |
| |
Heinric van Aken 78 |
Heinrich Kaufringer 125, 221, 222, 228, 229 |
herberg (zie ook: kroeg) 121 (n. 68) |
Hervorming: zie Reformatie |
Heusden 128 n. 16 |
Hieronymus 93, 136 |
Hinnentastere, Van den - 16 |
Hoe man ende wijff sullen leven 137 |
Holland 126 n. 12, 127 n. 13, 128 (n. 16), 180 |
hoogtepunt: zie komiek (climax) |
Horatius 34 n. 20 |
houdingen voor geslachtsgemeenschap 136, 142, 145 n. 32 |
Hulthem: zie handschrift |
huwelijk 121, 131, 169-170, 179, 182 |
huwelijksmoraal
- | kerkelijk 92-93, 130-131 (n. 26), 133, 135-140, 145, 167 |
- | wereldlijk 131 (n. 26), 133, 144-145, 160, 167 |
|
Huyge van Bourdeus 167 n. 73 |
|
ideologiekritiek 25, 91, 92-93 (n. 19), 131 n. 26, 135-140 (n. 19), 144, 145, 175, 182 |
Ic sach een scuerdure open staen 144 n. 29 |
Ilias 115 |
insigne 60 n. 3 |
Interludium de Clerico et Puella 181 n. 1 |
ironie 18, 47 (n. 60), 50, 105, 106, 108, 111, 112, 142, 149, 150, 156, 161, 168, 171, 177 |
Italië 3, 74, 119 n. 59 |
|
Jacob van Maerlant 14, 17, 18 (n. 42), 19, 21 n. 56, 33 (n. 11) |
Jacobus van Vitry 165 n. 62, 215 |
Jacques de Baisieux 182 |
Jan van Boendale 20 (n. 56), 137, 163 (n. 54) |
Jan van Doesborch 99 n. 18 |
Jan van Hollant 216 |
Jan van Leeuwen 19, 20, 99, 120, 164 |
Jan van Ruusbroec 99 |
Jan Splinters Testament 184 |
Jan Stevens 99, 100 |
Jan Yperman 85 |
Jans Teestye 84 n. 40, 171, 172 |
Jean Bodel 62 n. 5, 64 n. 8, 181, 183 n. 9, 219, 227, 228 |
Jean de Condé 132 n. 28, 228 |
Johannes de Garlandia 34 (n. 20), 35 |
jongleurs 108, 109, 110, 111 |
Jozef 162 (n. 49) |
juridische teksten (zie ook: keur [boek]) 84 |
|
Capelaen van Hoedelem, De - 144 n. 29 |
karakterisering 48-51, 61, 72, 129, 130 (n. 21), 132, 157 |
Karel ende Elegast 32 |
Karel de Grote 33, 163 n. 54 |
Kauffmann der forchte sich vor dem jüngsten tage, Von einem - 153 n. 19, 218 |
Kempenland 90 |
Kerk 75, 84 n. 35, 90, 142 n. 26, 168 n. 76
- | ideologie 25, 84 (n. 35 en n. 36), 91, 175, 182 |
- | instituut 93 |
|
keur(boek) 24 n. 70, 84-85 (n. 41), 90, 126, 153, 154 |
klerk (zie ook: student) 35, 88 n. 3, 92, 156 n. 28 |
koe (rechtslegende over gestolen -) 128 (n. 17) |
Koepoortstraat (zie ook: Coperstraat) 154 n. 21 |
komiek (middeleeuwse -)
- | aard 24, 31-34 |
- | functie 152 n. 15 |
|
komisch effect 106, 114, 116-117, 154 n. 23, 167-168, 175 |
| |
| |
komisch procédé 33, 34-43, 73, 181, 183
- | achterwerk als gezicht 37-38 (n. 26) |
- | climax 21, 24, 34, 44-47, 53-58, 73 |
- | conventies 17 n. 37, 22, 39-42, 82, 87, 93, 154-155, 167 |
- | dubbele leesmogelijkheid 15, 21 |
- | dramatische ironie 39 |
- | erotiek (zie ook: erotiek) 78-79, 181 |
- | kennisverschil 44, 58 |
- | komische stof 33, 34 |
- | list (zie ook: list) 35, 70, 73, 181 |
- | persoonsverwisseling 36-37 |
- | rolomkering 35, 41 |
- | scatologie 15, 31, 32, 38, 55 |
- | slaag 37 |
- | spanning (zie ook: komische climax) 44-47 |
- | spel met verwachtingen 22, 41, 47-48, 50, 56 |
- | stijl 38-39, 154-155 |
- | talige komiek 4, 42-43 |
- | uiterlijk 41, 68 |
- | verkleden 36, 120 |
- | woordspeling 42-44 |
|
kooplieden 129,157,176 |
Coperstraat 154 n. 21 |
Kortrijk 84 n. 41 |
kroeg 19, 121, 123, 160-161 |
|
Lantlopers, scrivers mach men gheloeven 15 n. 30 |
Latijnse komedie: zie comedia |
Lazarus 40, 144, 166 |
leestekst 105, 115 |
legende 40, 41 |
Leken spieghel, Der - 12, 13, 20, 137, 160 n. 40, 172 n. 84, 173-174 |
leugen (zie ook: list/leugenverhaal) 17-18, 20, 120 |
Leven van Lutgard 17, 19 |
Levene ons Heren, Van den - 17 |
Liber Trotula 76 n. 6, 84 n. 40 |
lied 11, 15, 24, 25, 183, 184 |
liefdesgeschiedenis 17 |
Lippijn 14, 15, 16, 77 n. 10,144 n. 29, 162 n. 29 |
list 4, 16, 24, 36, 47, 59-73, 103, 131
- | attributen 60 |
- | belangstelling 68 |
- | definitie 59 n. 1 |
- | fabliaux 59, 67 n. 11, 69-70 (n. 21) |
- | gelede list 65-66 |
- | geweld 61, 73 |
- | handelingen 60 |
- | leugen(verhaal) 59-60 |
- | komisch procédé 35, 70, 73, 181 |
- | Mären 59, 70 |
- | onderdeel grotere list 55, 66 |
- | ongelede list 64 |
- | planning 62-63 |
- | poets 61 |
- | programmatische betekenis 69-73 |
- | raffinement 63-67 |
- | reactievermogen 63 |
- | schelm 63 |
- | tegenlist 67 |
- | vrouwenlist 22, 47, 67-68, 70 n. 21, 131 |
- | wapen (list als -) 69-70, 73 |
- | zwakke plek tegenstander 60-61 |
|
locus amoenus 38 |
logica 64 n. 8, 72, 89, 107 |
Lübeck 121 (n. 70), 215 |
Luik 90 |
luisterfictie 105 |
luisterhouding 21, 47 |
Luther 93 |
|
maaltijd 120 (n. 64) |
Maastricht 84 n. 41 |
Male Honte, La - 42 |
Man floch sein pös weib von himel pis in die hel, Der - 133 n. 32 |
Mannen ende vrouwen heimelijcheit, Der - 76 n. 6 |
Marcus 130 n. 22
Märe(n) 6-7, 23 n. 67, 25-26, 35, 59, 68, 70, 74 n. 1, 78, 83 (n. 32), 84 n. 37 en n. 38, 88 n. 3, 108-109,
|
| |
| |
115 n. 44, 120 n. 63, 123-124, 131 n. 26 en n. 27, 148, 150-151, 167 n. 74, 168, 169 (n. 77), 178-179 (n. 102), 181, 183, 184 |
Maria 41, 162, 226 |
Marie de France 60 n. 3 |
markt 121 (n. 67) |
Masuccio 153 n. 19, 218 |
Mattheüs 130 n. 22 |
Mauwene, Van - 12 |
medische geschriften 76 n. 6, 84, 85, 144 n. 29 |
Meinscen lede, Van s-: zie Smeinscen lede, Van - |
Meisken metten sconen vlechtken, D- 5, 11 n. 3, 13, 26, 76 |
mildheid 48, 141, 177 |
Miller's Tale, The - 3, 151, 153 (n. 19), 218 |
mimiek 54 n. 73 |
minnaar 34 n. 20, 35, 74, 89, 131, 133, 163 n. 49 |
Minne 140 |
Minnen loep, Der - 12, 82 n. 27, 129, 130, 163 n. 53, 220, 226 |
minstreel (zie ook: verteller) 19 |
misverstand 42, 169 |
mirakel 40 |
molenaar 50 |
monnik 88, 89, 90 |
Montaillou 111 |
moraal 4, 125, 146-161, 166, 168, 173-174, 183 (n. 11)
- | fabliaux 6, 148-150 |
- | komische versvertellingen 13, 146-148, 151-161 |
- | Mären 150-151 |
- | vorm 146-147 |
|
|
naamgrap 144, 166 |
Nachtbüchlein 153 n. 19, 218 |
Naturen bloeme, Der - 19, 33 (n. 11) |
Natuurkunde van het geheelal, De - 17, 172 |
Negen besten, Van den - 18 (n. 45) |
Neurenberg 81 n. 26 |
Nibelungen 99 |
Nichte 14, 15, 16 |
Nieuwe Testament 162 |
Nivelle 128 |
novelle 53,184 |
Novellino 153 n. 19, 183 |
Nu noch 16 |
|
obsceniteit: zie erotiek |
occupatio 34, 104 n. 4 |
Odyssee 115 |
ontknoping: zie komisch procédé (climax) |
Oostlander: zie Hanze-koopman |
opdrachtgevers 124 |
Oude Testament 162 |
overlevering 165 n. 62, 168, 182-183 |
overlevingsstrategie 151 |
overspel 35, 74 n. 1,131 (n. 26), 133, 160, 167, 169-170 (n. 81), 173, 175 |
|
paaslach 122 |
pak slaag 37 |
Papen, Van den - 26 n. 83, 94-97 |
Parijs 99, 135, 138 |
Parisiana poetria 34, 35 |
parodie 6, 17 n. 37, 93, 149, 156 |
Pasen 122 |
Pastoor van Kalenberg, De - 60 n. 3, 70, 73, 184 |
Paulus 135, 137, 142 |
personages
- | baljuw 51, 121, 126-128 |
- | dief 49, 156-158 (n. 31), 176 |
- | duivel 68 |
- | echtgenoot 34 n. 20, 35,74, 88, 125, 163 n. 49, 170 (n. 81) |
- | geestelijke 88-90, 92 n. 19 |
- | karakterisering 48-51, 61, 72, 129, 130 (n. 21), 132, 157 |
- | koopman 129 |
- | minnaar 34 n. 20, 35, 74, 89, 131, 133, 163 n. 49 |
- | molenaar 50 |
- | monnik 88, 89, 90 |
|
| |
| |
- | priester 88, 89, 90 |
- | prostitué 74, 125 |
- | prostituee 153-155 |
- | ridder 48-49, 177 |
- | student 92, 155 |
- | sturing gevoelens 48-51, 61, 72, 124-125, 132, 157, 183 |
- | vrouw 6, 15, 34 n. 20, 35, 69, 74, 88, 131, 133, 147, 159, 160, 161, 163 n. 49, 167, 169, 171-172 |
|
persoonsverwisseling 36 |
Pescheor de Pont seur Saine, Le - 4, 86 n. 48, 90, 118, 134, 138, 140 n. 20, 152 n. 18, 183 n. 9, 217 |
Peter van Iersele 104 (n. 4) |
Petronius 165 n. 62 |
Pfaffe Âmîs 68 |
Pfaffe mit der Schnur, Der - 84 n. 37, 226 |
Picardië 69, 178, 182 (n. 4) |
Plaesterers, Van den - 12 |
Poetria nova 34, 111 |
poets 61 |
pointe: zie komiek (climax) |
Pont-sur-Seine 135 |
pornografie (zie ook: erotiek) 74-75, 78, 79, 82, 87 |
posities: zie houdingen |
practical joke 61 |
praecisio 34 |
preek 137, 144 n. 29, 149, 162, 163, 164, 165 (n. 62) |
prent 179 |
Prestre qui fu mis au Lardier, Le - 184 n. 13 |
prieel 38 |
proloog 17, 21, 22, 45 n. 55, 47, 68, 103, 118, 120, 146, 155 (n. 25), 158, 159, 163 (n. 53), 165-166, 168, 182 |
prostitué 74, 125 |
prostituee 153-155 |
prostitutie 126, 127 n. 13, 144, 153, 169, 175 |
prozavertelling 24 |
publiek
- | doelgroep 4, 6, 123-133, 157, 160 n. 41, 175, 177 (n. 100), 180 |
- | toehoorders 20, 22, 58, 64 n. 8, 89, 90, 103-104, 107, 108, 120-122, 152, 170, 173 |
|
publieksaanspreking 104, 124 (n. 7), 166 |
|
raadsel 41, 58, 119, 183 |
rakugo 108, 118 n. 55 |
ranselpartij 37 |
rechtspraak 169 |
rederijkers 119 |
Reeve's Tale, The - 4, 151, 219 |
referentiekader 38 |
Reformatie 25, 90-91, 93 |
refrein 26, 99 n. 18, 120 n. 64, 179, 184 |
Reinaert (zie ook: Reynaerde, Van den vos -) 18 |
Reinaert II 163 n. 53 |
Reis van Sinte Brandaan, De - 33 n. 10 |
rekeningposten 105, 118, 120 |
retorica 20, 105 |
Reynaerde, Van den vos - 31 n. 2, 33 n. 10, 49 n. 65, 60 n. 3, 68, 117 n. 50, 144 n. 29, 155 n. 25, 183, 224 |
ridder 69 |
Ridder die waldoen haet 15 n. 30 |
ridderepiek 17, 18, 19, 38, 155 n. 26 |
Rijmbijbel 18 |
rijmschema 25, 184 |
ring 60 n. 3, 113 n. 39, 221 |
risus paschalis: zie paaslach |
rolomkering 35, 41 |
Roman de la Rose 76 n. 6, 84 n. 35 |
Roman de Renart 68, 224 |
Roman van Heinric en Margriete van Limborch, De - 38 |
rondeel 15 |
Rose, Die - 42 n. 45, 49 n. 65, 77-78, 84, 85, 90, 183 |
Rubben 169 n. 78 |
| |
| |
Saineresse, La - 83 n. 33 |
Salomon ende Marcolphus 70 |
satire 6, 26 n. 83, 93, 96 |
Satyricon 165 n. 62 |
Saul 163 n. 54 |
Scaecspel, Dat - 172 |
scatologie 15, 31, 32, 38, 55 |
schande: zie eer |
Schmit im pachdrog, Der - 153 n. 19, 218 |
schwankhafte Märe: zie Märe |
Schwankmäre: zie Märe |
schelm 63 |
Seghelijn van Jherusalem 18 |
seksualiteit (zie ook: erotiek) 4, 74, 92-93, 144, 169-170, 174-175, 179
- | filosofen over - 138 |
- | Kerk over - 135-137, 175 |
- | medici over - 139 |
- | reformatoren over - 93 |
|
sententie (zie ook: spreekwoord) 73, 130, 133 (n. 32), 146, 148, 150 |
sermo humilis (zie ook: volkspreek) 162, 164 |
VII vroeden van binnen Rome, Van den - 12(n. 9), 18 (n. 43), 67 n. 11 |
Sidrac: zie Boec van Sidrac |
simonie 91, 158, 169 |
Sinte Franciscus Leven 17 |
‘Sitz im Leben’ 25 |
slaag 37 |
slachtoffer 57, 66-67, 129, 173, 183 |
slavin 34 n. 20 |
Smeinscen lede, Van - 76 n. 6 |
Sonderlinc testament, Van een - 184 |
soreplus 82 (n. 27), 87, 104 n. 4 |
Sotte boerde ende ene goede sotternie, Ene - 14, 15 |
Sottelicke boerde 11 n. 2, 14, 15 |
sotternie 12 n. 6, 23 n. 64, 24, 77 n. 10, 115 n. 44 en n. 45, 183 |
Soude een scamel mersenier, Het - 83 n. 34 |
spanning 105-106 |
Spiegel Historiael 14, 18 (n. 42 en n. 43), 21 n. 56, 84 |
spirituele interpretatie: zie belerings-systeem |
spreekwoord (zie ook: sententie) 3, 117, 148, 149, 150, 151, 158, 172, 176 |
spreker: zie verteller |
spreuk: zie spreekwoord |
sproken 4, 12 (n. 6 en n. 10), 105, 123, 151, 181, 183 |
sprookspreker (zie ook: verteller) 20 n. 56 |
steekspel: zie toernooi |
stem 108, 109, 110, 111, 114-118, 152 |
stijl (zie ook: komisch procédé) 34 |
stoftraditie 3-4, 7, 68, 71, 84 n. 37, 124, 128, 131, 152-154, 157, 175 |
Stout ende Onbescaemt 14, 15, 16 |
streek: zie list |
Stricker, de - 62 n. 5, 68, 141 n. 23, 228 |
strofevorm 25, 184 (n. 13) |
student 92, 155 |
sturing gevoelens 48-51, 61, 72, 124-125, 132, 157, 183 |
|
taboe: zie erotiek |
Tafel van den kersten ghelove 136 |
tafelspel 15 |
tafelvermaak 120 (n. 64) |
Tanden, Dits van - 5, 11 n. 3, 26-27 |
Taverne, Van der - 160 n. 40 |
tegenlist 67 |
tekstbestand: zie corpus |
termijnhuis 88 |
terminarius 88 |
Testament, Van den - 85 n. 45 |
Teufels Ächtung, Des - 140 n. 19, 223 |
thematiek 15 n. 31, 16, 168-169, 183
- | arbeid 160-161, 182 |
- | corruptie 159-160, 169 |
- | diefstal 156-158, 168-169, 176, 182 |
- | eer-door-dapperheid versus rijkdom 176-177 |
- | ongelijk liefdespaar 156, 162 n. 49, 180 |
|
| |
| |
- | onzedelijk gedrag geestelijken 169 |
- | openbare orde 169, 171, 175, 182 |
- | overspel 155, 161, 169-170, 175 |
- | prostitutie 169, 175 |
- | rechtspraktijk 159-160, 169, 175-176 |
- | seksualiteit 6, 169-170, 174-175 |
- | simonie 91, 158, 169 |
- | verhouding man-vrouw 16, 74, 160-161, 169-170, 174, 179-180, 182 |
|
Thomas van Aquino 152 n. 15 |
Tiel 19 n. 50 |
titel 21, 46 (n. 57), 146 |
toernooi 14, 15 n. 29, 17, 48, 49, 142 n. 26, 177, 221 |
toneel (relatie met -) 23 n. 64, 115 |
topos 38, 155 |
traktaat 84 n. 36, 137 |
travestie 36, 120 |
Trente 98 |
Tribus sociis, De - 35 |
Tristan en Isolde 68 |
Trois aveugles de Compiègne 26 n. 81, 61 n. 4 |
Truwanten 15 |
typologie 162, 165 n. 61 |
|
Uilenspiegel 42, 73 n. 26 |
Ulenspieghel 70, 184 |
universiteit 125 n. 9, 138 |
|
vaganten 92 n. 18, 93 |
vakwerkbouw 56 n. 74 |
Valentin Schumann 153 n. 19, 218 |
Vallet aus douze Fames, Le - 67 n. 10, 215 |
varianten 109 n. 22, 124, 128, 152-153, 154, 182, 183 |
vastenavond 121-122, 160-161 |
Vedele es van so zoeter aert, De - 83 n. 34 |
Venetië 157 |
Venus 140, 141, 177 |
verhaallogica: zie logica |
verhaalstof 182 |
verhaaltraditie: zie stoftraditie |
verhouding man-vrouw 16, 74, 160-161, 169-170, 174, 179-180, 182 |
verkleden 36, 120 |
verloop (zie ook: afloop) 46 (n. 57), 58 |
verspreking 117 |
versvorm 24, 25 |
verteller 20 n. 56, 27, 33 n. 13, 103-105, 109, 152, 164 |
verwachtingen (spel met -) 22, 41, 47-48, 50, 56 |
verwachtingshorizon 22, 181 |
verzoek om drank 106, 120 (n. 63) |
Vescie a Prestre, Le - 182 |
vilain 6, 59, 70 n. 21 |
Villain de Bailluel, Le - 62 n. 5, 181, 228 |
Viola e li suoi amanti 153, 218 |
vita 17, 39-40, 167 |
Vlaanderen 84 n. 41, 126 (n. 12), 127 n. 13, 128 181, 182 |
volksboek 179 |
volkspreek (zie ook: sermo humilis) 162, 163 |
voordracht 19, 21, 40, 54 n. 73, 57, 103-122, 124, 152, 153, 168, 173-174
- | afbeeldingen 119 (n. 59) |
- | attributen 118-119 |
- | fabliaux 108, 110 |
- | fantasie 107 |
- | gebaren 43, 54 n. 73, 106, 108, 110, 111-113, 117, 152 |
- | interpretatie 109, 152 |
- | Mären 108-109 |
- | mimiek 54 n. 73, 106, 108, 110, 111, 112, 113-114, 174 |
- | muziek 118-119, 155, 184 |
- | publiek 20, 22, 58, 64 n. 8, 89, 90, 103-104, 107, 108, 120-122, 152, 170, 173 |
- | reacties publiek 109, 114, 118, 152, 158 n. 34, 174 |
- | stem 108, 109, 110, 111, 114-118, 152 |
- | sturing interpretatie 152 |
|
| |
| |
- | uit hoofd/met tekst 108 (n. 18), 109-110 |
|
voordrachtskenmerken 103-107 |
voordrachtsmogelijkheden 109-120 |
voordrachtssituaties 19, 120-122 |
voordrachtsstijl: zie luisterfictie |
voorkennis 46 |
voorpret 46-47 |
Vos Reynaerde, Van den - 31 n. 2, 33 n. 10, 49 n. 65, 60 n. 3, 68, 117 n. 50, 144 n. 29, 155 n. 25, 183, 224 |
vrouw 6, 15, 34 n. 20, 35, 69, 74, 88, 131, 133, 147, 158-159, 160, 161, 163 n. 49, 167, 169, 171-172 |
Vrouwen heimelijcheit, Der - 76 n. 6 |
Vrouwe Paulinen mesfal 14, 21 n. 56 |
vrouwenlist 22, 47, 67-68, 70 n. 21, 131 |
|
waarheid 17-18, 106 |
wachterlied 38 |
Walewein 135 |
Walter van Châtillon 79 n. 17 |
Wandelinghen, Van der - 12 |
weduwe van Efeze (zie ook: Esopet 61) 165 n. 62 |
welvoeglijkheidsgrens 75-80, 85, 87 |
wereldverzaking: zie ascetisme |
Wi willen van den kerels zinghen 160, 216 |
Wiedervergeltung, Die - 132 (n. 28) |
Willem 68 |
Willem van Hildegaersberch 3, 4, 11 n. 3, 13, 22, 43, 47, 48, 49 (n. 63), 56, 57, 58, 71, 85 n. 45, 91, 93, 96, 104, 120, 122, 137, 145, 146, 147, 151, 158, 159, 180, 181, 184, 223, 224, 225 |
wonder 40 |
woordspelingen 42-43, 113 |
|
zangkunst 177 |
Zeden, Van - 160 n. 40 |
zedenles: zie moraal |
Zeeland 128 |
zegsman 110 |
zelfcorrectie 34, 104 n. 4, 117 |
zelfredzaamheid 35, 61-62, 63 |
VII vroeden van binnen Rome, Van den - 12 (n. 9), 18 (n. 43), 67 n. 11 |
Zuid-Holland: zie Holland |
zwartmaking: zie censuur |
|
|