Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen
(1997)–F.J. Lodder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
5 Antiklerikalisme?Naast de echtgenoot en de vrouw is de geestelijke een veel voorkomend personage in de komische versvertellingen. Geestelijken worden voorgesteld als wellustig, hebzuchtig, onnozel en schijnheilig; in concubinaat levende priesters komen in de Middelnederlandse komische versvertellingen, in tegenstelling tot de fabliaux, evenwel niet voor.Ga naar voetnoot1 De seculiere geestelijke, de priester, heeft een relatie met een gehuwde vrouw (Van Lacarise den katijf), geeft in ruil voor de helft van de buit toestemming voor een diefstal (Van den paep die sijn baeck ghestolen wert) of bevredigt zijn lusten bij een prostituee (Dits van Heilen van Beersele). De bedelmonnik laat zich gebruiken om een jongedame aan een minnaar te helpen (Wisen raet van vrouwen) of hij maakt een vrouw zwanger en tracht met een list zijn verantwoordelijkheid en de schande te ontlopen (Van den monick); in beide gevallen betreft het een dominicaan, franciscanen komen in de komische versvertellingen niet expliciet voor. Van de dominicaan vertelt Willem van Hildegaersberch dat hij enige tijd terminarius is geweest (vs. 27-29), dit is beheerder van een termijnhuis. Kloosters van de bedelorden hadden een netwerk van kleine buitenposten. Vanuit deze dependances ‘bebedelden’ zij een bepaald gebied en verzorgden de zielszorg, in het bijzonder de prediking. De termijnbroeders leefden in afzondering en waren onttrokken aan de ordediscipline en aan (de sociale controle van) het gemeenschappelijke kloosterleven. Hun levenswandel werd gaandeweg onderwerp van kritiek. Onduidelijk blijft of de monnik van zijn afzondering als terminarius misbruik gemaakt heeft.Ga naar voetnoot2 In Dits van den vesscher van Parijs is een monnik de minnaar van de vrouw van een ridder; de verteller maakt niet duidelijk tot welke orde deze gerekend moet worden, hij vertelt enkel dat deze dik is en een geschoren kruin heeft (vs. 98-99). Kloostergeestelijken komen alleen voor in Van der weldaet die de duvele dede, waarin een non en een monnik door toedoen van de duivel de liefde met elkaar bedrijven. Uit het weinig verheffende beeld dat van geestelijken in middeleeuwse komische vertellingen geschetst wordt, heeft men doorgaans geconcludeerd tot een antiklerikale houding van de auteurs,Ga naar voetnoot3 maar de laatste tijd gaan ook andere stemmen op. Volgens Cobby hebben de fabliaux-dichters zich voor hun ambivalente beeld van de priester wel laten inspireren door de werkelijkheid, maar hun rol in de vertellingen is zo stereotiep, dat we op basis daarvan niet tot antiklerikalisme | |
[pagina 89]
| |
mogen besluiten. Uit angst voor de geestelijken en om hun publiek niet te choqueren, zouden de dichters hun verhalen, door de buitenissige straffen die de overspelige geestelijken moeten ondergaan, een zo nadrukkelijk fictioneel karakter gegeven hebben, dat niemand een relatie met de werkelijkheid zal hebben gelegd.Ga naar voetnoot4 Anderen pleiten voor een functionele benadering, waarbij de rol van personages in het handelingsverloop het uitgangspunt is. De structuur van een verhaal met een komische intrige vereist een antagonist-slachtoffer en de dichters zouden om verteltechnische redenen voor geestelijken gekozen hebben en niet vanwege een relatie met de werkelijkheid. De priester is om een aantal eigenschappen uitermate geschikt voor de rol van minnaar: dankzij zijn ambt kan hij bij vrouwen verkeren en is hij beschikbaar als de echtgenoot naar zijn werk gaat; bovendien is hij extra bedreigend voor de echtgenoot omdat hij in de parochie woonachtig is, waardoor de relatie een duurzaam karakter hebben kan. De wellustige priester is een komisch personage door de tegenstelling tussen zijn spirituele ideaal en de materiële fabliau-wereld; dit personage zou al de lach opwekken voordat de handeling in gang gezet is. Bovendien is hij makkelijk als slachtoffer te gebruiken, omdat geestelijken niet het publiek van de fabliaux vormen. Voor reguliere geestelijken gelden andere vertelwetten: zij zijn komische figuren door hun domheid en levensvreemdheid.Ga naar voetnoot5 Een louter verteltechnische benadering verklaart mijns inziens onvoldoende de aanwezigheid van geestelijken in de komische versvertellingen. Niet-literaire factoren lijken de keuze voor deze personages in belangrijke mate mede bepaald te hebben. In enkele Middelnederlandse vertellingen is een geestelijke inderdaad aantrekkelijker of zelfs noodzakelijk voor het verhaal. In Van Lacarise den katijf kan de priester de ‘dode’ echtgenoot begraven (vs. 40); in Dits van Heilen van Beersele brengt de priester met zijn catechese over Noach de vorige klant van Heile, die zich verborgen heeft in een bak aan een hanenbalk, ertoe te geloven dat elk moment een nieuwe zondvloed komen kan. De minnaar is echter lang niet altijd geestelijke, waaruit blijkt dat de factoren die juist hem tot zo'n geschikte minnaar maken, betrekkelijk zijn (Wisen raet van vrouwen, Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, Ic prijs een wijf, Van der vrouwen die boven haren man minde). Evenals de man en de vrouw is de minnaar een onontbeerlijk personage, maar hij hoeft niet per se geestelijke te zijn. Een verteller kan ook een ander personage tot minnaar maken; tijdens een voordracht zal het publiek zich niet afgevraagd hebben of betrokkene wellicht problemen met zijn werkgever kon krijgen door zijn afwezigheid op de werkplek. Het zogenaamde antiklerikalisme beperkt zich bovendien niet tot komische vertellingen.Ga naar voetnoot6 Een functionele benadering negeert dat geestelijken ook het mikpunt van kritiek en spot zijn in andersoortige teksten, waarin het niet belangrijk is of zij vanwege hun ambt als minnaar beschikbaar zijn of waarin zij niet | |
[pagina 90]
| |
(enkel) aanwezig zijn omdat zij een lach aan het publiek kunnen ontlokken.Ga naar voetnoot7 Het beeld van de geestelijke in de vertellingen wordt zeker mede bepaald door het genre; in komische vertellingen is nu eenmaal geen plaats voor sympathieke priesters en monniken, die oprecht, wijs, kuis en vroom zijn. Desondanks lijkt het dat de vertellers wel degelijk een relatie tussen de geestelijke in de vertelling en de toenmalige realiteit beogen, want zij passen hun stof aan de werkelijkheid aan en spelen in op actuele gevoelens. De bedelmonniken spelen in de fabliaux nauwelijks een rol - volgens Nykrog omdat het personagebestand gevormd is op een moment dat ze in de middeleeuwse samenleving nog geen opvallende rol speeldenGa naar voetnoot8 - , maar in de latere Middelnederlandse vertellingen komen ze verhoudingsgewijs vaker voor. De bewerker van Dits van den vesscher van Parijs heeft de verdronken priester uit Le Pescheor de Pont seur Saine veranderd in een bedelmonnik, waarschijnlijk omdat het publiek de kerkelijke seksuele moraal waartegen hij stelling nam vooral door bedelmonniken verkondigd kreeg. Dat het publiek een verband gelegd zal hebben met de werkelijkheid, lijkt aannemelijk. Het in de versvertellingen vertoonde gedrag kwam bij althans een deel van de geestelijkheid in de werkelijkheid voor - historische gegevens wijzen onmiskenbaar in die richting. In een Dordtse keur (1401) wordt een richtlijn gegeven hoe te handelen met geestelijken die een bordeel bezoeken.Ga naar voetnoot9 Uit vijftiende- en zestiende-eeuwse registers van het Luikse aartsdiakenaat Kempenland blijkt dat geestelijken relaties met vrouwen onderhielden; voor het overgrote deel waren deze vrouwen ongehuwd, maar voor het resterende deel toch gehuwd. Tevens wordt er melding gemaakt van geestelijken die beboet werden omdat zij een prostituee hadden bezocht. Ook ‘wordt vele malen geëxpliciteerd dat een geestelijke lichamelijke omgang had gehad met een vrouw, wier biecht hij hoorde en die hij de communie had gegeven.’Ga naar voetnoot10 Er bestond een bijzondere interesse voor het probleem van de huichelachtige bedelmonniken getuige onder meer de aandachtstekens die in Die Rose bij de betreffende passages werden aangebracht.Ga naar voetnoot11 Dat het beeld dat van de geestelijken geschetst wordt als kritiek of als een aanval ervaren werd, blijkt uit de veranderingen in of het onleesbaar maken van desbetreffende teksten.Ga naar voetnoot12 Van belang voor de beoordeling van de receptiehouding jegens geestelijken in de vertellingen is trouwens niet hoe het was, maar hoe het publiek dacht dat het was, welke reputatie de geestelijken hadden, welk gedrag het hun toeschreef. Tijdens de voordracht van een komische versvertelling zullen de toehoorders zeker wel gegniffeld hebben om de geestelijken die, zoals zij al wisten of meenden te weten, de katjes in het donker knepen.
Volgens Verwijs hebben ‘de boerden’ er mede toe bijgedragen ‘de groote beweging in Kerk en Staat voor te bereiden’ door ‘de laatste overblijfselen van eerbied | |
[pagina 91]
| |
voor eene van haren ouden luister vervallene kerk en voor hare diep bedorvene dienaren te ondermijnen.’ In Dits van den vesscher van Parijs komt inderdaad kritiek voor op de door de Kerk opgelegde seksuele moraal en van de kerkelijke opvattingen over het huwelijk wordt in Tgoede wijf maect den goeden man afstand genomen. In de teksten worden, aldus Verwijs, de ‘priesterlijke gierigheid, huichelarij en wulpschheid’ aangevallen,Ga naar voetnoot13 terwijl als één van de oorzaken die tot de Reformatie leidden de levenswijze van de geestelijkheid wordt gerekend.Ga naar voetnoot14 Zijn de komische versvertellingen daarmee te beschouwen als ‘opborrelingen eener gisting, die gaandeweg noodzakelijk tot eene uitbarsting moest leiden’?Ga naar voetnoot15 Willem van Hildegaersberch levert in Van den paep die sijn baeck ghestolen wert kritiek op die geestelijken die zich aan simonie schuldig maken: Tis een deel der papen zeede / Dat si hem gaerne laten myeden (vs. 70-71). Hij kritiseert om te corrigeren; zijn ideaal is een voorbeeldige geestelijkheid die gewetensvol haar herderlijke taken vervult en dus niet corrupt is.Ga naar voetnoot16 In Van den monick stelt Willem de huichelachtige geestelijke aan de kaak die gemeenschap met een vrouw gehad heeft en desondanks de schijn op wil blijven houden dat hij volmaakt leeft. De monnik wordt door de kerkgangers vervloekt en zwaar mishandeld en dat moge het lot zijn van iedereen die zich met de duivel inlaat, waarbij Willem zich niet tot geestelijken beperkt: Alsulc loon, alsulc ghewin
Gheftie bose noch den sinen,
Ende sonderling die heilich schinen
Ende dan hem setten tsulker staet
Mit genoechten in dommer daet,
Gheliken als die broeder dede.
[...]
Ende voer alsulc wederstoet [kwalijk gevolg]
Sel een yghelijc hem hoeden. (vs. 186-203)
Maar Willems kritische toon is geen algemene teneur; de kritiek ontbreekt in de overige vertellingen. De priester in Van Lacarise den katijf heeft een verhouding met de vrouw van Lacarise, zonder dat hij daarvoor gestraft wordt. In de epiloog valt de verteller uitsluitend tegen slechte vrouwen uit, over wellustige geestelijken rept hij met geen enkel woord. Commentaar levert wel de verteller van Dits van Heilen van Beersele wanneer de priester tijdens zijn bezoek aan een prostituee zijn achterwerk brandt en in de strontput tuimelt. Hij valt echter niet fel uit, is niet verontwaardigd, maar volstaat met een opmerking die neerkomt op: priester, houd je bij je altaar. De geestelijke had beter thuis kunnen blijven en zijn benedictie kunnen zingen (vs. 180-181). De dominicaan in Wisen raet van vrouwen is onnozel, maar niet verdorven. Van der Voort, die de vertelling | |
[pagina 92]
| |
met de derde novelle van de derde dag in de Decamerone vergelijkt, laat zich geringschattend uit over het respect waarmee deze predikheer in het bijzonder en de geestelijkheid in het algemeen in de Middelnederlandse literatuur bejegend worden; bij Boccaccio is de monnik tenminste niet alleen nadrukkelijker dom, maar ook hebzuchtig, de personages behandelen hem met minachting en de verteller spreekt een aantal malen kritisch over hem.Ga naar voetnoot17 In Van der weldaet die de duvele dede zijn de monnik en de non nadrukkelijk het slachtoffer van een boosaardige opzet; niet uit vrije wil komen zij samen, maar door toedoen van de duivel. En in de epiloog van Een bispel van II clerken, waarin verhaald wordt hoe twee studenten die van Parijs komen de vrouw en de dochter van de gastheer beslapen, adviseert de verteller de echtgenoten van libidineuze vrouwen: Dat si te vele niet en betrouwen
Noch te vele niet hanteren [omgaan met]
Die ghene die crune scheren. (vs. 224-226)Ga naar voetnoot18
Blijkens vers 230, waarin hij die clerke expliciet noemt, doelt hij niet op geestelijken in het algemeen maar specifiek op studenten. Mogelijk spelen bij het optreden van de wellustige geestelijke in de Middelnederlandse komische versvertellingen de opvattingen van de Kerk over seksualiteit op de achtergrond mee. Voor het publiek moet er toch iets pikants gelegen hebben in het feit dat juist zij die de strenge seksuele moraal verkondigen degenen zijn die deze overtreden. Het voorkomen van geestelijken heeft daarmee ook enigermate een ideologische achtergrond. De vraag naar de werkelijkheid van de levenswijze van de geestelijken, naar de juistheid van het beeld dat van hen gegeven wordt, is dan minder relevant. Het gaat dan niet alleen om hoe ze leefden, maar ook om wat ze preekten.Ga naar voetnoot19 Zo bezien maken de komische versvertellingen niet alleen geestelijken belachelijk die niet voldoen aan hun eigen normen, maar leveren ze daarnaast impliciet kritiek op de leer die de geestelijken verkondigen, want zij kunnen die zelf niet naleven. De teksten kritiseren niet alleen de schènding van het ascetische ideaal, maar ook het ascetische ideaal zèlf. De geestelijken kunnen zelf ook niet voldoen aan een ideaal dat zij het publiek opleggen. Als zelfs zij dat niet kunnen nakomen, mag men dat van leken dan wel verwachten? Van antiklerikalisme lijkt in de komische versvertellingen geen sprake, wel van directe en indirecte ideologiekritiek. In een aantal komische versvertellingen | |
[pagina 93]
| |
worden kerkelijke opvattingen bekritiseerd: de seksuele moraal in Dits van den vesscher van Parijs en het huwelijksideaal in Tgoede wijf maect den goeden man.Ga naar voetnoot20 Dergelijke kritiek is echter niet typerend voor de versvertellingen, want ze komt niet overal tot uiting. Bovendien is ze aanzienlijk beperkt in verhouding tot de vele kwesties die bij de Reformatie speelden; de kritiek van de hervormers richtte zich op de kerkelijke structuur (in het bijzonder de positie van de paus), de theologie (daarbij speelden onder meer kwesties als de genade, de vrije wil, het belang van goede werken, de aflaat, de sacramenten, biecht en penitentie) en de moraal (zoals het celibaat, het clandestiene huwelijk en echtscheiding).Ga naar voetnoot21 Daarnaast wijkt de visie op seksualiteit die in de vertellingen tot uiting wordt gebracht, in het bijzonder in Dits van den vesscher van Parijs, af van die van de hervormers, die zich terughoudender betonen. De reformatoren hadden wel een positievere houding jegens seksualiteit, die zij primair waardeerden als een uiting van echtelijke genegenheid; de voortplanting kwam voor hen op de tweede plaats. Luther wees Hieronymus' uitspraak dat de man die zijn vrouw te vurig bemint een overspelige is nadrukkelijk af, in tegenstelling evenwel tot Calvijn, die vreesde dat hiermee de weg vrijgemaakt werd voor wellustig gedartel in het echtelijke bed; man en vrouw moesten op seksueel gebied gematigdheid in acht nemen. Andere hervormers dachten er ook zo over, zij zagen in seksualiteit een bedreiging voor het geestelijke leven.Ga naar voetnoot22 De vertellers van de Middelnederlandse komische versvertellingen schetsen zeker geen sympathiek beeld van de geestelijken en zij distantiëren zich van bepaalde kerkelijke opvattingen, maar haat en hoon ontbreken. Hoewel de discipline onder de geestelijkheid in sommige vertellingen direct of indirect aan de orde komt en men venijn zou kunnen proeven in een monec, een vet keytijf (vs. 98) in Dits van den vesscher van Parijs, is van een vijandige gezindheid tegen geestelijken als regel geen sprake. In Van Lacarise den katijf en Van der weldaet die de duvele dede wenden de vertellers mogelijk conventies van het heiligenleven en de legende op komische wijze aan, maar dit wijst niet noodzakelijk op een subversief karakter. De parodie van geestelijken zelf op de liturgie en de hiërarchie tijdens de kerkelijke zottenfeesten en het gebruik van bijbelteksten en liturgische teksten door de vaganten, onder wie zich geestelijke hoogwaardigheidsbekleders bevonden, betekent zeker niet een verwerping van de religie of van de Kerk als instituut.Ga naar voetnoot23 Agressie komt nauwelijks voor, enkel Willem van Hildegaersberch uit zich relatief fel over misstanden, maar dat is onvoldoende reden de komische versvertellingen te plaatsen in de frontlinie van uitingen van een antiroomse gezindheid die zou uitmonden in de Reformatie; satirische teksten komen daarvoor eerder in aanmerking. |
|