mancop: papaver |
marbel: marmer |
medecijn: geneesheer |
medecyne: geneesmiddel |
mogelijcken: misschien |
mommen-aensicht: masker |
na: naar |
naer: na |
niet: niets |
nootelijck: noodzakelijk |
oeffeninghe: beproeving; het aanleggen, bebouwen (II,2) |
oiren: nakomelingen |
ommers: althans; dan (I,14) |
onberoerlijck: onbeweeglijk |
onbescheyde: onverstandig |
onbevoelijck: ongevoelig |
ongetydich: onbetamelijk |
onghetemd: ontembaar |
ongoddelijck: goddeloos, heidens |
onnoosel: onschuldig |
onschamelheyt: schaamdeel |
onsiend: hatelijk |
ontsteken: levendig |
onverscheydingen: tussenpozen |
oorbaer: voordeel, welzijn |
oorden: orde |
ophouden: staande houden, ondersteunen |
opsicht: aangezicht |
overlasten: verdrukking |
overmidts: vermits |
overslaen: herhalen |
paleyen: foltertuigen om een beschuldigde uiteen te rukken |
parck: beperkt, omschreven gebied |
pene: straf |
plaet: zandbank |
plomp: onbeholpen |
porren: pogen, trachten |
pyper: fluitspeler |
rappicheyt: schurft |
rock: kleed |
roeren: bewegen |
rijck: gezag |
salich: heilzaam |
schalcheyt: schelmerij |
scheynden: in 't verderf storten |
schoutet: praetor |
schouwen: schuwen, vluchten |
scrofficheyt: schurft |
seynden: zenden |
seckten: secte, slag van mensen |
sin: geest, verstand |
slechste: eenvoudigste |
smale: kleine, onaanzienlijke |
snorcken: pralen |
sonderlinghe: vooral |
sop: sap, drank |
sorchvuldich: nieuwsgierig (II, 13) |
sorchvuldicheyt: bezorgdheid |
sorghen: vrezen |
spade: laattijdig |
speelgheweer: speelgoedwapens |
spijtich: hardnekkig |
staet-giericheyt: ambitie |
stapijns: toneelschoenen, kothurnen |
stede (in - van): als |
steeckdoornen: spitsvondigheden |
sterrelincx: star |
stovinghe: warme omslag om de pijn te verzachten |
straf: streng |
studoor: studeerkamer |
subijtelijck: opeens |
swaerde: zwaarte |
toebrengen: aanbrengen, aanbieden |
toestaen: toegeven |
trauwant: medewerker |
t' seffens: tezelfdertijd |
uutgetrocken: weggehaald |
uytspraek: bewoordingen, taalvaardigheid |
vaddicheyt: vadsigheid, luiheid, traagheid |
verdacht: verwacht |
verdouwen: verteren |
verdrach: verdragen, lijden |
verfrayen: verlustigen |
vergeestinghe: inblazing |
verheven: trots, hoogmoedig |
verleet: kwetst, maakt wrevelig |
vermakinge: versteviging, herstel |