Twee boecken vande stantvasticheyt
(1948)–Justus Lipsius– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |||||||||||||||||||
InleidingJustus Lipsius staat algemeen bekend als één van de grootste filologen van zijn tijd, als een geleerde die, in het toenmalig Europa, slechts met een Scaliger of een Casaubonus te vergelijken was. Zijn invloed als dusdanig bleef niet beperkt tot zijn onmiddellijke omgeving, of tot de universiteit waar hij doceerde; ook ver daarbuiten had hij tal van bewonderaars, en zelfs de hoogste kringen uit ons land en uit den vreemde zochten met hem contact. Voor ons behoort de tekstcriticus, de grondige kenner van de Romeinse Oudheid, tot het verleden; maar de mens, de denker, de schitterende stylist, is door den tijd niet aangeroerd, en blijft, vierhonderd jaar na zijn geboorte, nog altijd boeiend en actueel. Vooral zijn oorspronkelijkste werk, de dialoog De Constantia, verdient een plaats onder de beste geschriften, die het zestiendeeuwse humanisme in West-Europa heeft voortgebracht. ‘In dit boekje’, zegt Gabriël Naudaeus, ‘heeft Justus Lipsius, als in een schrijn, zijn kostbaarste bezittingen geborgen: zijn fijne beschaving, al de juwelen van zijn talent en zijn scherpzinnigheid’ Ga naar voetnoot1. Verschenen in 1584, kende het werk een ongemeen succes, en werd op een eeuw tijds, in het Latijn en in vertaling, zowat vijftigmaal heruitgegeven Ga naar voetnoot2. Jan Mourentorf (Joannes Moretus), die de Twee Boecken vande Stantvasticheyt in het Nederlands overbracht, was geen literator; maar de doordachte inhoud en de volmaakte vorm van Lipsius' geschrift troffen hem zo, dat hij bijna vanzelf aan het vertalen ging, - ‘meer om te beproeven, al spelende, of die rijckelijcke, schoon vercierde Latijnsche uutspraeck… in onse Duytsche tael so soude moghen overgheset ende naegevolcht worden, | |||||||||||||||||||
[pagina VI]
| |||||||||||||||||||
dan dat ick eenichsins dochte, daer in voorts te vaeren’ Ga naar voetnoot1. Zijn eerste proeven waren nog te letterlijk; maar Lipsius zelf wees hem op deze fout, waarvan hij zich spoedig ontdeed Ga naar voetnoot2. Op deze manier ontstond een frisse en tevens trouwe vertaling, die een kunstwerk op zichzelf is, en bladzijden bevat, welke voor het beste Nederlandse proza uit deze periode niet moeten onderdoen. Sedert enkele jaren is, tot in Amerika toe, een hernieuwde belangstelling voor Lipsius' De Constantia merkbaar Ga naar voetnoot3; maar in het Nederlands werd de dialoog sinds 1675 niet meer gedrukt. Onze uitgave is een poging om aan deze lange vergetelheid een einde te stellen, en tevens de aandacht te vestigen op een voortreffelijk staaltje van de (nog zo weinig bekende) vertaalliteratuur uit onze Renaissance.
Lipsius' bedoeling bij het schrijven van de Standvastigheid was, naar zijn eigen getuigenis, ‘de oude wijsbegeerte bij de christene waarheid aan te passen’ Ga naar voetnoot4, - | |||||||||||||||||||
[pagina VII]
| |||||||||||||||||||
met andere woorden, een synthese te verwezenlijken, waarin de zuiverste opvattingen van het Stoïcisme met die van het Christendom zouden worden verzoend. Deze synthese was, voor Lipsius, hoofdzakelijk van praktisch belang: hij zocht veeleer naar een levensregel, een algemene gedragslijn, dan naar het diepste wezen van het heelal en van den mens. De Standvastigheid was voor hem ‘die oprechte ende onwanckelbare cracht des ghemoets, die welcke haer niet en verheft in uuterlijcke dinghen der fortuynen, oft oock om die selve niet en beswijckt’ Ga naar voetnoot1. Zulk ideaal van evenwicht en gemoedsrust, dat hij bovenal bij Seneca terugvond, was Lipsius' enige steun in een bewogen, onbevredigd bestaan, dat men althans in zijn grote lijnen moet kennen om de betekenis van dit boek tenvolle te begrijpen. Lipsius werd geboren te Overijssche-bij-Brussel op 18 Oktober 1547, uit een familie van magistraten Ga naar voetnoot2. Het humanisme zat hem in het bloed: zijn grootvader, Nicolaas Lips, hield van rustige studie; zijn grootoom Maarten - een Augustijner-monnik - was bevriend met Erasmus, en bedrijvig op filologisch gebied Ga naar voetnoot3. Zijn vader, Gillis, toonde minder belangstelling voor de wetenschap, maar was een breeddenkend man, die van een welvoorziene tafel hield en, in de godsdiensttwisten, van ieder fanatisme verwijderd bleef. Lipsius' moeder, Isabella Durieu, was nederig, verstandig, vol toewijding voor haar gezin. In 1553 verhuisden zijn ouders naar Brussel; hij ontving er in de Kapelschool zijn eerste onderricht, en werd daarna, in 1557, naar de Latijnse school te Ath gezonden. Rond 1560 vertrok hij naar het Jezuïetencollege te | |||||||||||||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||||||||||||
Keulen, waar uitstekende leraars hem definitief voor de litteraire en wijsgerige studiën wonnen. Hij kwam zelfs zo sterk onder hun invloed, dat hij besloot zich in de Orde te laten opnemen; maar Gillis Lips was voor dit plan niet te vinden, en riep hem in 1563 naar huis terug. Lipsius kwam nu te Leuven studeren, en werd er door Cornelius Valerius opgeleid in de filologie, en vooral in de tekstcritiek. Hij werkte hard, maar gaf ook de vriendschap haar recht: de jonge humanisten, die hij in deze jaren ontmoette, - Martinus Delrio, Janus Lernutius, Andreas Schottus, Victor Giselinus, - behielden, hun leven lang, een onverminderde genegenheid voor hem. In het begin van 1565 stierf zijn vader; zijn moeder vestigde zich, met zijn enige zuster, te Leuven, maar overleed kort daarna eveneens. Lipsius, - nog geen achttien, - werd dus opeens zelfstandig, en begon dadelijk te denken aan de verwezenlijking van zijn grootsten droom: een verblijf in Italië. Hij verzamelde een aantal filologische nota's, welke hij in den loop van zijn studies genomen had, en schreef, met behulp van dit materiaal, zijn eerste werk: de vier boeken Variae Lectiones. Hij droeg ze op aan kardinaal Granvelle, die toen te Rome verbleef, en had hiermede zoveel succes, dat de kardinaal hem tot zijn privé-secretaris voor de Latijnse briefwisseling benoemde Ga naar voetnoot1. Ongeveer twee jaar lang bleef Lipsius te Rome; al zijn vrije tijd werd besteed aan het ontdekken van de stad en haar omgeving, aan het onderzoek van antiquiteiten, aan het lezen van handschriften in de Vaticaanse Bibliotheek. In de humanistenkringen was hij weldra een gekende figuur; zowel onder de oudere als onder de jonge Romeinse geleerden wist hij zich heel wat vrienden te maken. Terug te Leuven, nam hij actiever deel aan het studentenleven. Doch dit verveelde hem spoedig, en na een jaar begon hij opnieuw aan reizen te denken, - temeer daar de wanorde in de Nederlanden, en meteen de achterdocht | |||||||||||||||||||
[pagina IX]
| |||||||||||||||||||
van de Spaanse regering, voortdurend toenam. In 1572 vertrok hij naar Wenen, hopend op een plaats aan het Keizerlijk Hof. Te Luik verbleef hij enkele dagen bij den humanist Carolus Langius, die er als kanunnik aan de kathedraal verbonden was; de gesprekken over de Standvastigheid werden, indien zij historisch zijn, gedurende dit bezoek met Langius gevoerd Ga naar voetnoot1. Daarna reisde Lipsius verder naar de universiteitsstad Dole, waar hij zijn vrienden Lernutius en Giselinus aantrof, en een rede hield bij gelegenheid van Giselinus' promotie tot doctor in de geneeskunde Ga naar voetnoot2. Toen hij tenslotte Wenen bereikte, werd hij met alle welwillendheid ontvangen, doch merkte weldra dat op een hoge benoeming niet te rekenen viel. Naar België terugkeren was onmogelijk: hij vernam dat de toestand er onophoudend verslechtte, en zijn eigen bezit reeds door soldaten geplunderd was. Ten einde raad begaf hij zich naar Jena, en vroeg er, aan de Lutheraanse universiteit, de plaats van professor in de geschiedenis. Op 23 Oktober 1572 werd hij benoemd. Lipsius' verblijf te Jena heeft veel critiek uitgelokt; hij werd er zelfs van beschuldigd, zich om praktische voordelen tot het Lutheranisme te hebben bekeerd. Maar zulk een bewering is op niets gegrond. Lipsius zocht alleen naar een modus vivendi, die hem zou toelaten zijn studies voort te zetten tot de vrede in de Nederlanden terugkwam. In hoeverre zijn professoraat hem tot toegevingen dwong, is vooralsnog moeilijk uit te maken. Gedurende het zomerverlof begaf hij zich naar Keulen, - stad die hem zoveel te binnen riep, en die toen vol was met vluchtelingen uit de Nederlanden. Hij ontmoette | |||||||||||||||||||
[pagina X]
| |||||||||||||||||||
er een katholieke weduwe uit Leuven, Anna vanden Calstere, en trad in September met haar in het huwelijk. Daar zij weigerde hem naar Jena te vergezellen, keerde Lipsius alleen naar de universiteit terug, en vroeg bij de eerste gelegenheid ontslag. Begin Maart 1574 was hij opnieuw te Keulen; hij bleef er ongeveer een jaar, en voltooide er de vier boeken Antiquae Lectiones, een nieuwe reeks filologische nota's en tekstcorrecties. In den herfst van 1574 publiceerde hij zijn meesterlijke uitgave van Tacitus, - ‘une des oeuvres philologiques les plus remarquables de son siècle et (qui) excite encore notre admiration’ Ga naar voetnoot1. In het begin van 1575 keerden Lipsius en zijn echtgenote naar België terug, en namen hun intrek in het oude patriciërshuis te Overijssche. Doch het was een woelige tijd: Spaanse troepen maakten het platteland onveilig, zodat hij er evenmin den vrede vond waarnaar hij verlangde. Inmiddels bleek de algemene stemming te zijnen opzichte niet zo ongunstig. De gereformeerden hadden nu, ook te Leuven, veel partijgangers, en niemand dacht eraan, hem althans openlijk zijn ‘religieuze veranderlijkheid’ te verwijten. Lipsius maakte hiervan gebruik, en keerde op het einde van 1575 naar de universiteit terug; hij werd er, het jaar daarop, tot professor in de Oude Geschiedenis benoemd. Behalve een tractaatje ten behoeve van zijn studenten (Leges regiae et decemvirales, 1576), publiceerde hij in deze periode een nieuw filologisch werk, ditmaal onder den vorm van brieven: de vijf boeken Epistolicae Quaestiones (1577). Begin 1578 veranderde de strategische toestand. Don Juan maakte zich bij verrassing meester van de citadel te Namen, dreef de Hollandse troepen achteruit, en behaalde op 31 Januari een definitieve overwinning te Gembloers. Lipsius, die wel inzag dat deze omkeer hem noodlottig zou kunnen worden, reisde onverwijld naar Antwerpen, bij zijn vriend en uitgever Christoffel Plantin, en vandaar naar Brugge, waar hij een tijdje bij Lernutius en Giselinus verbleef. Tenslotte begaf hij zich naar Lei- | |||||||||||||||||||
[pagina XI]
| |||||||||||||||||||
den, waar hij op 5 April 1578, door tussenkomst van zijn vriend Janus Dousa, tot professor in de geschiedenis en in de rechten werd aangesteld. De dertien jaar, welke Lipsius te Leiden doorbracht, waren de rijpste en de vruchtbaarste uit zijn ganse leven; maar tevredenheid vond hij er niet. ‘De vloedgolf dreef mij, gelijk zovele anderen, naar Holland; ik ging er aan wal, maar beschouwde het als een ankerplaats, niet als een haven’ Ga naar voetnoot1. Deze woorden uit 1600 zijn niets anders dan de herhaling van wat hij, kort na zijn aankomst te Leiden, reeds aan Lernutius en Giselinus schreef: ‘Totnogtoe heb ik, zonder vaste woonst, heen en weer gelopen. Ik meen nochtans, dat ik mij in Nederland zal vestigen… maar tijdelijk, niet voorgoed’ Ga naar voetnoot2. Het heimwee liet hem geen rust; alleen de studie gaf hem die Stoïcijnse gelatenheid, welke hij in zijn Constantia voorhoudt. En toch had hij te Leiden veel vrienden, en werd alles in het werk gesteld om zijn verblijf zo aangenaam mogelijk te maken. Jan van Hout, de toenmalige stadssecretaris, liet hem beschikken over een tuin waar hij kon wandelen en mediteren; aan de nog jonge universiteit werd zijn aanwezigheid naar waarde geschat, en werd hem alle eer betoond. Zijn werken uit deze periode zijn talrijk en verscheiden; de eerste groep (1578-1586) omvat: een verzameling filologische nota's, Electa (1581); Satyra Menippaea (1581), een spotschrift tegen de onbevoegde critici, dat terloops ook de Duitse ‘poetae laureati’ hekelt, en daarom in Duitsland bijna verboden werd; een uitgebreid commentaar bij Tacitus' Annales (1581); twee boeken Sermones Saturnales (1582), over de gladiatorenspelen; de twee boeken De Constantia (1584); De Ampitheatro (1584), gevolgd door een supplement; een complete uitgave van zijn critisch werk, vermeerderd met een nieuwe reeks Electa (1585); een dialoog De recta pronunciatione latinae linguae (1586), opgedragen aan Sir Philip Sidney. | |||||||||||||||||||
[pagina XII]
| |||||||||||||||||||
In den zomer van 1586 kon Lipsius het te Leiden niet langer uithouden. Het voortdurend werken had zijn gezondheid ondermijnd, maar zijn heimwee niet verminderd; en nu het Zuiden weer geheel in Spaanse handen was, vreesde hij wellicht, dat zijn terugkeer onmogelijk zou worden indien hij nog langer talmde. In September vroeg hij, om gezondheidsredenen, ontslag. De curatoren weigerden, maar gaven hem een verlof van enkele maanden om zich in het buitenland naar wens te verzorgen. Op het einde van September ging Lipsius scheep te Amsterdam, zogezegd met bestemming naar Koblenz, maar in feite om naar de Spaanse Nederlanden terug te keren, waar Christoffel Plantin reeds van zijn komst op de hoogte was. Doch dit voornemen mislukte. Bij zijn ontscheping te Emden was de hele streek zo vol met soldaten, en de algemene toestand zo ellendig, dat hij den moed verloor, en bijna dadelijk naar Leiden terugging. Hij bleef er nog tot 1591, en schreef in deze jaren - benevens nota's over de treurspelen van Seneca (Animadversiones in Senecae Tragoedias, 1587) - één van zijn meest bekende werken, de Politica of Civilis Doctrina (1589). De zes boeken Politica bestaan uit een reeks gezegden betreffende de staatkunde, ontleend aan klassieke auteurs en systematisch onder verschillende hoofdingen gerangschikt. Het werk had een opmerkelijk succes, maar werd aangevallen door Dirk Coornhert op grond van een passus uit het vierde boek. Lipsius had, door middel van een citaat uit Cicero, de mening uitgedrukt, dat de staat meedogenloos moet optreden tegen al wie de eenheid van godsdienst bedreigt; Coornhert schreef hierop een lijvig werk in dialoogvorm (Proces vant Ketterdoden ende Dwang der Conscientien, 1590), waarin hij alle geweld op religieus gebied van de hand wees, en tevens aandrong op een nauwere bepaling van den waren godsdienst. Lipsius antwoordde, in De una religione (1590), dat zijn veroordeling alleen gericht was tegen degenen, die de godsdienstige eenheid, en dus meteen den binnen-landsen vrede, metterdaad bedreigden; de vraag om verduidelijking - een te gevaarlijke klip - ging hij stilzwijgend voorbij. Coornhert staafde zijn eigen standpunt | |||||||||||||||||||
[pagina XIII]
| |||||||||||||||||||
in een verdediging van 't Proces, maar overleed op 29 Oktober 1590, vooraleer hij dit laatste geschrift had kunnen uitgeven. Intussen stelde Lipsius alles in het werk om het Proces te discrediteren, - met het gevolg, dat het boek in 1591 door de Staten van Holland verboden werd. Doch Coornherts erfgenamen gaven den strijd niet op, en kondigden een Latijnse vertaling van de nagelaten Verantwoordinghe aan. Al deze drukte deed Lipsius er opnieuw toe besluiten, naar zijn vaderland terug te keren. Hij gaf, voor de tweede maal, den wens te kennen zich in het buitenland te gaan verzorgen, en kreeg opnieuw een verlof van enkele maanden. En ditmaal slaagde zijn plan: over Duitsland begaf hij zich naar Spa, waar hij op 21 Mei 1591 arriveerde, en vroeg op 2 Juni schriftelijk ontslag Ga naar voetnoot1. Hij verbleef een tijdje te Luik, waar hij in het Jezuïeten-college een rede hield over de H. Maagd, en ontving op 9 Juli van à Campis, rector van het college, een getuigschrift van rechtgelovigheid. In 1592 schonk Filips II hem vergiffenis voor zijn langdurig verblijf in een opstandig land. Over de laatste vijftien jaar uit Lipsius' leven valt weinig te zeggen. Op 12 September 1592 werd hij te Leuven tot professor in de Oude Geschiedenis benoemd, op 24 November tot professor in de Latijnse taal. Zijn collega's aan de universiteit toonden zich eerst nog wantrouwig; maar na enigen tijd verdween deze achterdocht, en trok zowel zijn persoon als zijn werk weer allen eerbied naar zich. In 1593 volgde nog een pijnlijk moment, toen de Politica te Rome op den index werden gezet… omdat Lipsius zich niet beslist genoeg tegen de ketters | |||||||||||||||||||
[pagina XIV]
| |||||||||||||||||||
had uitgesproken. Lipsius bood onmiddellijk aan, het werk te herzien. In de eerste jaren na zijn terugkeer publiceerde hij drie nieuwe geschriften: drie boeken De Cruce (1593), over de verschillende manieren van kruisiging in de Oudheid; vijf boeken De Militia Romana (1595), beschouwingen over het leger bij de Romeinen; en vijf boeken Poliorcetica (1595), over de antieke vecht- en belegeringstuigen. Iets later volgden de vier boeken Admiranda (1598), over de grootheid van het Romeinse Rijk Ga naar voetnoot1. Op 25 November 1599, daags na hun blijde intrede te Leuven, waren Albrecht en Isabella, op hun eigen verzoek, bij een openbare les van Lipsius aanwezig. Intussen was zijn roem steeds dieper in het buitenland doorgedrongen, en werden hem veel aantrekkelijke voorstellen gedaan, waarop hij nochtans niet inging. Hendrik IV van Frankrijk, de hertog van Toscane, het stadsbestuur van Venetië, de universiteit te Bologna, ja de Paus zelf, konden hem er niet toe overhalen, Leuven vaarwel te zeggen. Ondanks zijn falende gezondheid, bleef Lipsius tot het einde toe bedrijvig. Naast enkele kleinere tractaten, en vrome geschriften over de mirakelen van Onze-Lieve-Vrouw van Hal (1604) en Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel (1605), schreef hij nog twee meesterlijke werken, elk in drie boeken: de Manuductio ad Stoïcam Philosophiam (1604), een overzicht van de antieke wijsbegeerte, vooral van het Stoïcisme, en de Physiologia Stoïcorum (1604), over de Stoïcijnse opvattingen betreffende God, het heelal, de stof, den mens en zijn bestemming. Een prachtige uitgave van Seneca volgde in 1605. Doch het einde naderde; in Maart 1605 moest hij een deel van zijn lessen stopzetten. Zijn laatste werk (Lovanium, een geschiedenis en beschrijving van zijn geliefde | |||||||||||||||||||
[pagina XV]
| |||||||||||||||||||
stad) verscheen in Oktober. Enkele maanden later, op 24 Maart 1606, overleed hij te Leuven; hij was nog geen negen-en-vijftig.
Het schrijven van de Standvastigheid betekende voor Lipsius méér dan het samenstellen van zijn vroegere, louter-filologische werken. Voor de eerste maal beperkte hij zich niet tot een onderwerp, waar hij objectief kon tegenover staan; voor de eerste maal liet hij zich kennen zoals hij was: een eclecticus, die de hele ontwikkeling van de wijsbegeerte als een eenheid zag, en het nauwe verband tussen Stoïcisme en Christendom wilde aantonen Ga naar voetnoot1. Zijn eigen wisselvallig bestaan had hem geleerd, dat alleen de Standvastigheid een betrekkelijke rust kon verzekeren. Zijn reis naar Wenen kwam hem nu voor als een vlucht, die hem niet in veiligheid had gebracht, maar integendeel al zijn rampspoed had uitgelokt. Het heeft zijn betekenis, dat de dialoog juist op dat tijdstip werd gesitueerd. De Standvastigheid was trouwens, in Lipsius' bedoeling, geen alleenstaand werk. Hij was van plan, er een tweede filosofisch geschrift te laten op volgen, waarin hij de onverschilligheid-tegenover-den-dood zou behandelen Ga naar voetnoot2. Doch het bleek weldra dat hij zich, zelfs met dit eerste werk, op gevaarlijk terrein had gewaagd. De bewondering, die hem van verschillende kanten betuigd werd, was zelden onverdeeld; zowel protestanten als katholieken hadden gewoonlijk één of ander op zijn zienswijze aan te merken. Zijn oudere vriend Laevinus Torrentius - de uitste- | |||||||||||||||||||
[pagina XVI]
| |||||||||||||||||||
kende neolatijnse dichter, die in 1587 bisschop van Antwerpen werd, en in de Standvastigheid terloops wordt vermeld Ga naar voetnoot1 - schreef hem op 5 April 1584 een brief, waarin hij de grondgedachte van het werk onderzocht Ga naar voetnoot2. Hij had het ‘zonder onderbreking, ja bijna in één adem, uitgelezen; want het (was) enig om zijn rijke, sierlijke woordkeus, bewonderenswaardig om de diepzinnigheid van den inhoud.’ Doch hoe was Lipsius ertoe gekomen, het Stoïcisme bij het Christendom te vergelijken? Naast den waren godsdienst was de hele antieke wijsbegeerte niets anders dan ‘ijdel vertoon’. Plato en Socrates vormden een uitzondering, omdat zij op hun tijd vooruit waren, en aan de onsterfelijkheid van de ziel geloofden; maar wat vermochten Seneca en Epictetus tot het bereiken van de zaligheid? Een veel beter voorbeeld tot de Standvastigheid ware Christus geweest, en degenen die zijn levenswijze volgden, - ofwel de weinige filosofen uit de Oudheid die, ofschoon geen christenen, toch als dusdanig hadden geleefd. Het doel van ons aards bestaan was het eeuwig Geluk na den dood; de ware Standvastigheid bestond erin, God getrouw te blijven, zo in leed als in vreugd. Lipsius antwoordde op 6 Mei Ga naar voetnoot3. Zijn eerste werk op filosofisch gebied was natuurlijk niet geheel zonder fouten; maar toch voelde hij bewondering voor de Stoïcijnen, ‘niet omdat zij, volgens mij, de waarheid hebben gezien, maar omdat zij, in al die duisternis, toch een beetje wijder de ogen hebben geopend.’ Hun opvattingen over de onsterfelijkheid waren onvast of verkeerd (‘al kan hierover worden geredetwist’), maar welke secte in de Oudheid kwam tot een zuiverder opvatting van Gods wezen? ‘Er leeft, in de geschriften van Seneca en Epictetus, een onbepaalbare gloed, die op den lezer overgaat; zij schijnen de deugd veeleer in te prenten, dan erover te spreken.’ Dirk Coornhert - die later tegen de Politica ten | |||||||||||||||||||
[pagina XVII]
| |||||||||||||||||||
strijde trok - was voor het onderwerp van de Standvastigheid zozeer gewonnen, dat hij het werk begon te vertalen Ga naar voetnoot1; zijn kritiek richtte zich meer tegen bepaalde gedeelten, vooral in verband met het Fatum. Hij wenste hierover wat naders te vernemen, daar hij meende dat het misverstand hoofdzakelijk uit de gebruikte termen voortkwam; in geen geval zou hij trouwens den tekst in zijn vertaling wijzigen Ga naar voetnoot2. Daar Lipsius' antwoord hem niet voldeed, stelde hij naderhand voor, de betwiste passussen met een tekentje aan te duiden, ‘mits dat ick in mijn Brief voor het overgesette Boeck verclare, dat ick sulcke plaetsen niet recht en verstae, en omsichtelijck ghelesen moeten zijn’ Ga naar voetnoot3. Jan Moretus was behoedzaam genoeg om de hoofdstukken over het Fatum (I, 18-20) in zijn vertaling te resumeren; wij hoeven hier dus op deze polemiek niet verder in te gaan. Toen de Twee Boecken vande Stantvasticheyt verschenen, was Coornhert trouwens zo tevreden over de prestatie van Moretus, dat hij zijn eigen vertaling opgaf, en, in een brief aan Lipsius, zijn mededinger prees Ga naar voetnoot4. De Standvastigheid werd, in den regel, zonder verbittering beoordeeld; en ongeveer iedereen moest bekennen, dat het naar den vorm een meesterwerk was. Maar toch vond Lipsius het voorzichtig, geen tweede dergelijk experiment te ondernemen: zijn neiging tot stoïcisme kon hem niets dan moeilijkheden bezorgen indien zij te gestadig aan het licht trad. Op 29 Augustus 1585 schreef | |||||||||||||||||||
[pagina XVIII]
| |||||||||||||||||||
hij aan Plantin, dat hij niet haastig was om zijn Thrasea te publiceren, al was het boek ook grotendeels gereed; hij vreesde, dat sommige passages aanstoot zouden geven, en wenste dit te vermijden Ga naar voetnoot1. De Standvastigheid - door Lipsius bedoeld als de eerste stap in een nieuwe richting - bleef, door de onverdraagzaamheid van den tijd, een unicum in zijn werk. De Inquisitie toonde zich, ook lang nadien, heel streng voor het boek. In 1667 werden verschillende passages uitdrukkelijk veroordeeld Ga naar voetnoot2: I, 11 en 12 moesten in hun geheel vervallen, de hoofdingen inbegrepen; I, 13 moest vervallen van ‘Want daer alle andere affectien’ tot ‘met een bilancie des rechten oordeels’; in I, 20 (bij Moretus geresumeerd) moesten een tiental regels worden geschrapt; een zin uit II, 25 (‘Hedensdaechs is het archste’) mocht niet meer op het heden slaan Ga naar voetnoot3; alle plaatsen betreffende het Fatum moesten met voorbehoud worden gelezen. Degenen, integendeel, die een litterair-filosofisch werk op zichzelf konden beoordelen, merkten dadelijk de uitzonderlijke verdiensten van Lipsius' werk. Philips Marnix schreef op 19 December 1583 aan den auteur: ‘Ik heb, mijn beste Lipsius, uw goddelijk boek over de Standvastigheid gelezen, en er zeer van genoten. Op mijn woord, nooit las ik iets mooiers, iets heerlijkers, iets dat mij dieper trof. Zo oprecht onthult het de geheimen van de theologie, zo wetenschappelijk ontsluit het den toegang tot de échte wijsbegeerte, dat ik, in dit éne boekje over de Standvastigheid, het koor van alle deugden en van alle schoonheden terugvind. Uw geschenk heeft mij gelukkig gemaakt, mijn beste Lipsius… Ik beloof u, dat dit boek onsterfelijk zal zijn’ Ga naar voetnoot4. Ogier de Busbecq - di- | |||||||||||||||||||
[pagina XIX]
| |||||||||||||||||||
plomaat tot in zijn brieven toe - schreef op 12 Juli 1584: ‘Gij hebt op lofwaardige wijze de grenzen van de Latijnse taal verlegd, het gebied van het Romeinse proza uitgebreid, de barbaarsheid overwonnen’ Ga naar voetnoot1. Franciscus Raphelengius meende dat, van Lipsius' oeuvre, de Standvastigheid het langst aan den tijd zou weerstaan Ga naar voetnoot2. Maar de schoonste lof kwam van den Duitsen humanist David Chytraeus, die tot zijn leerlingen zei: ‘Kauffets, ihr Studenten, und lesets, dann in tausent Jahren ist dergleichen Buch in Philosophicis nicht geschrieben oder gesehen worden’ Ga naar voetnoot3. Lipsius zelf begreep, dat hij zijn vroegere geschriften verre overtroffen had. ‘Naar dit werk,’ schreef hij aan Lernutius, ‘zal het nageslacht mij beoordelen’ Ga naar voetnoot4. Zijn voorspelling werd bewaarheid. Zelfs van zijn latere productie kon maar één boek - de Politica - met het succes van de Standvastigheid wedijveren; doch de praktische, persoonlijke levenswijsheid van de Constantia schijnt ons veel belangrijker dan de abstracte (en tenslotte toch ontleende) beschouwingen uit de Politica. - Verschillende van Lipsius' tijdgenoten werden door het werk beïnvloed; Guillaume du Vair volgde het na in zijn Traité de la Constance (1590), en zelfs Montaigne be- | |||||||||||||||||||
[pagina XX]
| |||||||||||||||||||
studeerde het aandachtig Ga naar voetnoot1. Het aantal uitgaven en vertalingen bewijst dat het, tot lang na Lipsius' dood, onophoudend de belangstelling gaande hield Ga naar voetnoot2. In onzen onrustigen tijd is het méér actueel dan misschien ooit tevoren. Misschien herwint het nu stilaan de plaats, die het in de geschiedenis van de Europese letteren verdient.
Jan Moretus' leven had al de rust en gelijkmatigheid, waar Lipsius tevergeefs naar verlangde Ga naar voetnoot3. Hij werd op 22 Mei 1543 te Antwerpen geboren, als derde kind van een uit Rijsel afkomstig zakenman, en was dus vier jaar ouder dan Lipsius. In 1557 trad hij in den dienst van Plantin, die zich pas twee jaar tevoren te Antwerpen had gevestigd. Van 1562 tot 1565 werkte hij te Venetië, bij den drukker Iacopo Schotti; daarna keerde hij naar zijn geboortestad terug. Op 4 Juni 1570 huwde hij Plantins tweede dochter, Martina, en kwam bij zijn schoonvader inwonen. Terwijl Plantin te Leiden verbleef (1582-1585) | |||||||||||||||||||
[pagina XXI]
| |||||||||||||||||||
had Moretus, samen met Franciscus Raphelengius, het algemeen toezicht over de drukkerij. Bij den dood van Plantin (1 Juli 1589) nam hij de directie van de ganse zaak in handen. Hij overleed te Antwerpen op 22 September 1610. Zoals wij hoger zegden, was Moretus geen literator; zijn werk beperkt zich tot enkele gelegenheidsgedichten, een onvoltooide vertaling van ‘De Eerste Dag’ uit Du Bartas' La Semaine, en de vertaling van de Constantia Ga naar voetnoot1. Hij was een zeer gecultiveerd man, die Grieks, Latijn, Spaans, Italiaans, Frans, Duits en Nederlands kende. ‘Uit zijn correspondentie blijkt, dat hij zeer goed op de hoogte was van de humanistische literaire bedrijvigheid en voor de geleerden en hun arbeid de levendigste bewondering koesterde’ Ga naar voetnoot2. De vertaling van Du Bartas, - wellicht een zeer voorlopige versie Ga naar voetnoot3, - bezit weinig poëtische waarde. Moretus vergist zich weleens, en geeft vaak zonderlinge omschrijvingen terwille van het rijm; ook de woordkeus is over het algemeen weinig-verzorgd. De Twee Boecken vande Stantvasticheyt, daarentegen, zijn gesteld in een zo zuiver Nederlands, dat zelfs Coornhert het moeilijk beter had gekund Ga naar voetnoot4. Moretus schrijft een sierlijke, maar ongekunstelde taal, die dicht bij het volk staat, en tenslotte heel weinig is verouderd. De mooiste bladzijden uit het Latijn zijn ook in de vertaling louter poë- | |||||||||||||||||||
[pagina XXII]
| |||||||||||||||||||
zie Ga naar voetnoot1. Wanneer hij een citaat in verzen weergeeft, is de uitslag minder gelukkig; ook leidt zijn purisme weleens tot overdrijving; doch dit zijn kleinere gebreken, welke de verdiensten van het geheel niet overschaduwen. De Standvastigheid blijft, in Moretus' vertaling, een merkwaardig boek, dat men om zichzelf (en niet uitsluitend om zijn historische betekenis) kan lezen. Moretus' werk verscheen te Leiden en te Antwerpen in 1584; doch de ganse oplage was in Noord-Nederland gedrukt. In de Leidse humanistenkringen werd het boek zeer gunstig ontvangen. Jan van Hout noemde de vertaling … Zo heerlick, dat tot gheener tyt volprezen
Mach werden noch zyn lust noch last;
Janus Gruterus, in een lofsonnet, beloofde Moretus de onsterfelijkheid Ga naar voetnoot2. In het Zuiden bleef het werk waarschijnlijk minder bekend. Moretus' opdracht dateert van 25 Juni 1584; een tiental dagen nadien begon de belegering van Antwerpen, die tot Augustus 1585 duurde, en de stad (na Brugge, Gent en Brussel) terug in Spaanse handen bracht. Ondanks haar aanvankelijk succes, werd de vertaling slechts tweemaal herdrukt: te Amsterdam in 1640, en te Rotterdam in 1675 (ditmaal bewerkt door F. van Hoogstraeten). Onze uitgave is dus de vierde, - eigenlijk de eerste in Zuid-Nederland.
Onze tekst gaat geheel terug op de uitgave van 1584. Al de liminaria werden weggelaten, met uitzondering van Lipsius' ‘Brief tot den Lezer’ Ga naar voetnoot3. De nota's onderaan | |||||||||||||||||||
[pagina XXIII]
| |||||||||||||||||||
het blad staan bij Moretus in den rand. De spelling bleef ongewijzigd, doch terwille van de duidelijkheid werden v en w, waar zij een klinker voorstellen, door u en uu vervangen. De interpunctie werd gemoderniseerd, en aanhalingstekens ingevoerd. Af en toe hebben wij gebruik gemaakt van accenten; hierbij werd telkens de Latijnse tekst geraadpleegd. In enkele zeldzame gevallen werd de tekst lichtjes gewijzigd:
Een paar evidente drukfouten werden stilzwijgend verbeterd. Nota's verwijzingen en glossarium werden tot een strikt minimum herleid. |
|