Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel VI
(1995)–M.S.C. Bakker, E. Homburg, Dick van Lente, H.W. Lintsen, J.W. Schot, G.P.J. Verbong– Auteursrechtelijk beschermdTechniek en samenleving
[pagina 48]
| |
Johannes Goldberg (1763-1828)Goldberg staat bekend als de drijvende kracht achter het eerste nationale statistische onderzoek naar de Nederlandse nijverheid en als onze eerste ‘minister’ van Economische Zaken.Ga naar eindnoot1. Dit laatste moge minder juist zijn, daar Goldberg als Bataafs ‘Agent’ nog enige ‘Directeuren’ boven zich had, als initiator van de Nederlandse economische statistiek neemt hij een bijzondere plaats in. Franse invloeden op statistisch gebied en Duitse invloeden op het gebied van de Kameralistische ‘technologie’ kwamen bij hem samen. Statistiek was voor Goldberg, net als voor de Fransen, geen studeerkamerbezigheid maar een activiteit waarin het zelf verzamelen van gegevens een grote plaats innam. Hij ging echter een stap verder door dit verzamelen te verbinden met een inhoudelijke, technisch-economische studie van de landbouw en de nijverheid. Deze technische component in zijn werkzaamheden, waarin Duitse ‘technologen’ als Johann Beckmann en F.A.A. Eversmann hem op zich waren voorgegaan, maken de in het Algemeen Rijksarchief aanwezige ‘Goldberg collectie’ tot een waardevolle techniek-historische bron en rechtvaardigen de opname van Goldberg in dit overzichtswerk. Zijn aanpak van het statistisch ‘veldonderzoek’ was origineel en omvattend en in het combineren van statistische met technische bronnen was Goldberg mogelijk zelfs uniek. Goldbergs statistische arbeid begon in 1800, toen hij als Agent der Nationale Oeconomie bijna vijf maanden door Nederland reisde om door middel van persoonlijke ogenschouw gegevens te verzamelen over de economische toestand van het land. Vier ondergeschikten vergezelden hem, waaronder de Commissaris tot de Zaken van den Landbouw, J. Kops en de Commissaris voor Fabrieken en Trafieken H.W. Rouppe. Niet overal was het gezelschap welkom en de reis die door het hele land voerde was niet altijd even makkelijk. Goldberg schreef tijdens deze zogenoemde ‘oeconomische reis’ aan een zakencompaan en vriend: ‘Ik ben de zand- en heywoestijnen van ons land niet zonder enig gevaar en althans niet zonder veel ongemakken doorgereisd’. Ook bestond er de nodige achterdocht jegens de bedoelingen van deze representanten van het nog maar betrekkelijk kort bestaande centrale staatsgezag: ‘Men had de boeren in Gelderland en Overijssel tegen mij opgeruid; ik kwam om hunne woeste gronden, waarvan zij een waarlijk woest gebruik maken, als nationaal eigendom opnemen en binnenkort zouden zij allen, aan de dijk gejaagd, beedelende zijn’. Het agentschap was dan ook nog een zeer prille instelling binnen de jonge en roerige Bataafse eenheidsstaat. Pas twee jaar eerder waren deze agentschappen ingesteld, als ondergeschikte adviesinstanties
Johannes Goldberg, waarschijnlijk omstreeks 1800, op het hoogtepunt van zijn actieve ambtelijke loopbaan ten dienste van de Bataafse Republiek.
voor de toenmalige regering, het Uitvoerend Bewind. Het agentschap bekleed door Goldberg was van nog recentere datum; bij de aanvang van zijn reis was hij nog geen jaar in functie. Om voorstellen te kunnen doen voor enig effectief economisch beleid op langere termijn was kennis van de economische toestand van de verschillende sectoren een eerste vereiste. Er waren echter ‘geen juiste gegevens over volksgetal, rijkdom en bedrijf’ voorhanden. Het verzamelen van deze gegevens was dan ook een van de eerste zaken die onder leiding van Goldberg werd aangevat. Het uiteindelijke doel werd niet minder dan ‘eene complete statistieke beschrijving onzes vaderlands’, waartoe een ‘vluchtig doch met oordeel gepaard overzicht van het geheel’ een eerste basis moest bieden. Het materiaal dat Johannes Goldberg en zijn helpers op hun reis hebben verzameld is bewaard gebleven maar tijdens hun leven niet als publikatie beschikbaar gekomen. Eind 1801 werd Johannes Goldberg van zijn taak als Agent ontheven en in zijn verdere carrière is hij op deze rijke verzameling niet teruggekomen. Goldberg bezocht met name fabrieken en trafieken omdat hij hierin een spil voor economische heropleving zag: ‘In de werkzaamheden der Fabrieken is die vermogende veerkracht gelegen, welke vele raderen van industrie en welvaaren kan beweegen en een land gelukkig doen zijn. Duizenden handen vinden arbeid, talloze huisgezinnen brood, daar waar men bloeijende Fabrieken vindt.’ Toch was | |
[pagina 49]
| |
Goldberg bij zijn advieswerk in eerste instantie de belangen van koophandel en zeevaart, de aloude welvaartsbronnen van de Hollandse natie, toegedaan. Niet verwonderlijk voor iemand afkomstig uit de Amsterdamse handelskringen. Zijn vader, een geboren Duitser, had zich in de tweede helft van de 18e eeuw in Amsterdam gevestigd en was daar lid van het makelaarsgilde geworden. Johannes trad in zijn voetsporen en trad al op zestienjarige leeftijd toe tot het hoofdstedelijk makelaarsgilde. Mede dankzij een aantal erfenissen behoorde hij bij zijn huwelijk in 1788 al tot de gegoede Amsterdamse burgerij. Naast zijn economische carrière raakte hij kort na 1790 ook in de politiek geïnteresseerd. Hij was actief betrokken bij de voorbereidingen tot de zogeheten Bataafse omwenteling, waarbij de republikeins gezinde burgerij onder druk van de oprukkende Franse troepenmacht het stadhouderlijk gezag definitief ten val bracht. Een van de belangrijkste streefpunten van de nieuwe bestuurders was de invoering van een algehele overheidspolitiek maar hiertegen verzetten zich de aloude lokale en gewestelijke belangen. De achtereenvolgende landsbestuurders probeerden wel de staatkundige en economische zelfstandigheid te bevorderen, maar het toenemend economisch verval en de steeds grotere politieke afhankelijkheid van Frankrijk vormden te grote struikelblokken. Uit eigen reis wist Goldberg dat in zijn geboortestad ⅜ van de bevolking bedeeld werd en in sommige plaatsen was dat aandeel nog groter. In deze weinig florissante omstandigheden moest Goldberg met beperkte menskracht, middelen en bevoegdheden zijn taak als Agent zien te vervullen. Zijn staf bestond uit - op het hoogtepunt - zeventien man personeel, die in Den Haag bij hem aan huis werkten. Mede gezien de korte duur van het Agentschap is het niet verwonderlijk dat Johannes Goldberg en de zijnen niet erg ver zijn gekomen met het uitstippelen van een nationaal economisch beleid. Toch maakten Kops, Rouppe en hijzelf, tegelijk met het voortgaande verzamelen van gegevens, reeds een begin met het ‘terugploegen’ van de verkregen inzichten in de nationale economie. Naast het opzetten van een verzameling van modellen en tekeningen van werktuigen, die ter instructie kon dienen, werden er plannen gesmeed een Nationaal Scheikundig Instituut voor de Fabrieken te stichten onder leiding van de Groningse hoogleraar Petrus Driessen, werd er een belangrijke bibliotheekcollectie aangelegd, en zorgde de uitgave van het blad de Oeconomische Courant voor de verbreiding van technische en economische kennis in het land. Een deel van de ideeën is later door anderen gerealiseerd, terwijl het verzamelde ‘statistische’ materiaal - als eerste overzicht van zowel de technische als de kwantitatieve aspecten van de nationale nijverheid - zijn waarde heeft behouden. |
|