| |
| |
| |
Bibliografie
Hoofdstuk 1
W.E. Bijker, T.P. Hughes en T. Pinch (eds.), The social construction of technological systems. New directions in the sociology and history of technology (Cambridge (Ma) 1987). |
R.A. Buchanan, ‘The rise of scientific engineering in Britain’, The British Journal for the History of Science 18 (1985), 218-233. |
R.A. Buchanan, The engineers. A history of the engineering profession in Britain 1750-1914 (Londen 1989). |
M.A. Calvert, The mechanical engineer in America, 1813-1910. Professional cultures in conflict (Baltimore 1967). |
D.F. Channell, The history of engineering science. An annotated bibliography (New York 1989). |
J. Child en J. Fulk, ‘Maintenance of Occupational Control, the case of professions’ Work and Occupations 9 (1982), 155-192. |
C. Disco, Made in Delft, Professional engineering in the Netherlands 1880-1940 (Amsterdam 1990). |
C.R. Day, Education for the industrial world: The ecoles d'Arts et Métiers and the rise of French industrial engineering (Cambridge (Ma) 1987). |
W. Fischer en P. Lundgreen, ‘The recruitment and training of administrative and technical personel’, in: Ch. Tilly (ed.), The formation of national states in western Europe (Princeton 1975), 456-561. |
R. Fox en A. Guagnini, Education, technology and industrial performance in Europe 1850-1939 (Cambridge 1993) |
K. Gispen, New profession, old order. Engineers and German society, 1815-1914 (Cambridge 1989). |
R. Hills and J. Pacey, ‘The measurement of power in early steam-driven textile mills’, Technology and Culture 13 (1972), 25-43. |
E. Homburg, Van beroep ‘Chemiker’. De opkomst van de industriële chemicus en het polytechnisch onderwijs in Duitsland (1790-1850) (Delft 1993). |
J.A.M.M. Janssen, Op weg naar Breda. De opleiding van officieren voor het Nederlandse leger tot aan de oprichting van de Koninklijke Militaire Akademie in 1828 (Den Haag 1989). |
E. Kranakis, ‘Social Determinants of engineering practice: a comparative view of France and America in the nineteenth century’, Social Studies of Science 19 (1989), 5-70. |
P.A. Kroes, ‘Steam engines and the concept of efficiency; characteristics of technological knowledge’, Methodology and Science 24 (1991), 79-97. |
P. Kroes en M. Bakker (eds.), Technological development and science in the industrial age (Dordrecht 1992). |
E. Layton, ‘Mirror-image twins: The communities of science and technology in 19th century America’, Technology and Culture 12 (1971), 562-580. |
H.W. Lintsen, Ingenieurs in Nederland in de negentiende eeuw. Een streven naar erkenning en macht (Den Haag 1980). |
P. Lundgreen, ‘Technische Bildung im Preussen vom 18. Jahrhundert bis zur Zeit der Reichsgründung’, in: G.S. Sodan (ed.), Die Technische Fachhochschule Berlin im Spektrum Berliner Bildunggeschichte (Berlin 1988), 1-44. |
P. Lundgreen, ‘Engineering education in Europe and the usa, 1750-1930: the rise to dominance of school culture and the engineering professions’, Annals of Science 47 (1990), 33-75. |
C.E. McClelland, The German experience of professionalization: Modern learned professions and their organizations from the early nineteenth century to the Hitler era (Cambridge 1991). |
O. Mayr, ‘The science-technology relationship as a historiographic problem’, Technology and Culture 17 (1976), 663-672. |
H.R.H. Roelofs Heyrmans, Gedenkschrift Koninklijke Akademie en Polytechnische School 1842-1905 (Delft 1906). |
L.U. Scholl, Ingenieure in der Frühindustrialisierung. Staatliche und private Techniker im Königreich Hannover un and der Ruhr (1815-1873) (Göttingen 1978). |
T. Shinn, ‘From “corps” to “profession”: the emergence and definition of industrial engineering in modern France’, in: R. Fox (ed.), The organisation of science and technology in France 1808-1914 (Cambridge 1980), 183-208. |
J.M. Staudenmaier, Technology's Storytellers (Cambridge(Ma) 1985). |
A. Thépot, L'Ingénieur dans la Société française (Paris 1985). |
G. Verbong, ‘Techniek en Wetenschap: een siamese tweeling’, jbgbt 7 (1990), 9-34. |
W. Vincenti, What engineers know and how they know it. Analytical studies from aeronautical history (Baltimore 1990). |
| |
Hoofdstukken 2 tot en met 5
M. Aalders, De Koninklijke Militaire Akademie te Breda tussen Kazerne en universiteit (Nijmegen 1985), doctoraalscripie kun. |
J.E. Alberda, Meten, afbeelden, toedelen (Delft 1988), afscheidsrede tud. |
H.A. Bake e.a., Het onderwijs te geven aan de Technische School te Utrecht (Utrecht 1850). |
H.A. Bake e.a., Plan voor eene binnen Utrecht op te rigten technische school (Utrecht 1850). |
H.A. Bake, Verslag omtrent het onderwijs gegeven aan de Technische School te Utrecht 1850-1851 (Utrecht 1851). |
H.A. Bake e.a., De Technische School te Utrecht (Utrecht 1853). |
H.A. (van den Wall) Bake e.a., De Technische school te Utrecht 1856 (Utrecht 1856). |
H.A. (van den Wall) Bake e.a., De Technische School te Utrecht 1858 en 1860 (Utrecht 1858, 1860). |
M.S.C. Bakker, ‘Industrieel onderwijs en de Nederlandse sui- |
| |
| |
kerindustrie’, Jaarbock voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techiek 2 (1985), 162-168. |
A. Bartels, Een eeuw middelbaar onderwijs 1863-1963 (Groningen 1963). |
F. Baud, Proeve van eenen cursus over de Waterbouwkunde (Den Haag 1836, 1838). |
H. Baudet, De lange weg naar de Technische Universiteit Delft. De Delftse ingenieursschool en haar voorgeschiedenis (Den Haag 1992). |
H.J. van der Beek, E.H. von Baumhauer. Zijn betekenis voor de wetenschap en de Nederlandsche economie (Leiden 1963). |
E. Berkers, ‘Arbeid’, in: H.W. Lintsen e.a. (red.), Geschiedenis van de Techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1994), dl. vi. |
‘Bespreking naar aanleiding van het Rapport der Commissie inzake Technisch Onderwijs in Nederland’, Jaarverslag Vakafdeeling voor Werktuig- en Scheepsbouw kivi (1901-1902), bijlage i. |
J.A. Bierens de Haan, De Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (Haarlem 1952). |
J. Bierens de Haan, Van Oeconomische tak tot Nederlandsche maatschappij voor nijverheid en handel 1777-1952 (Haarlem 1952). |
A.I. Bierman, Van artsenijmengkunde naar artsenijbereidkunde. Ontwikkelingen van de Nederlandse farmacie in de negentiende eeuw (Amsterdam 1988). |
S. Bleekrode, Algemeene en bijzondere technologie. Een handboek tot eene wetenschappelijke en praktische kennis van handwerken, ambachten, kunsten, manufakturen en fabrijken, volgens derzelver tegenwoordigen toestand (Groningen 1836, 1843), 2 dln. |
G. Bolkestein, ‘De wet van 2 mei 1863, Staatsblad No 50’ in: Het vijftigjarig Bestaan van de Wet op het Middelbaar Onderwijs 1863 - 2 mei - 1913 (Amersfoort 1913), 14-15. |
J.W. Bonebakker, Opleiding en werkkring van Delftsche scheepsbouwkundige ingenieurs (Delft 1946). |
J.C. Boogman, Rondom 1848. De politieke ontwikkeling van Nederland 1840-1858 (Bussum 1978). |
E.P. de Booy en J. Engel, Van erfenis tot studiebeurs. De Delftse Fundatie van Renswoude (Delft 1985). |
J.P. de Bordes, W.C. Hojel en F.J. van den Berg, ‘Het leven en de werken van den Generaal-Majoor Dr. I.P. Delprat’, Tijdschrift van het kivi (1882-1883), bijlage 23, 1-56. |
A. Bosch en G.P. van de Ven, ‘Rivierverbetering’, in H.W. Lintsen e.a. (red.), Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zuphen 1993), dl. ii, 103-127. |
Ph.M. Bosscher, ‘De opleiding van officieren voor de Nederlandse marine van de Napoleontische tijd tot het einde van de tweede wereldoorlog’, Tijdschrift voor Zeegeschiedenis iv (1985), 208-211. |
IJ. Botke, ‘Der landhuishoudkunde een licht ontstoken. Jacobus Albertus Uilkens (1772-1825) en Herman Christiaan van Hall (1801-1874)’, in: G.A. van Gemert, J. Schuller tot Peursum-Meijer, A.J. Vanderjagt, ‘Om niet aan onwetendheid en barbarij te bezwijken’, Groningse geleerden 1614-1989 (Hilversum 1989). |
Breda en Delft (Amsterdam 1850), anonieme brochure. |
C.P. Brest van Kempen, Onderwijs en opvoeding aan de kma (Den Haag 1926). |
M.P. de Bruin, Waken en bewaren, 100 jaar Provinciale Waterstaat Zeeland 1881-1981 (Middelburg 1981). |
J.G. de Bruyn, Inventaris van de prijsvragen uitgeschreven door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen 1753-1917 (Groningen 1977). |
R.A. Buchanan, The engineers. A history of the engineering profession in Britain 1750-1914 (London 1989). |
D. Buddingh, Over industrie- en Handel-Akademiën, en verdere inrichtingen van onderwijs ter bevordering van nijverheid en handel in Europa (Amsterdam 1842). |
Bureau Maritieme Historie, ‘Aantekeningen betreffende de geschiedenis van het Korps Ingenieurs der Marine’, Roering 1 (1964), 82. |
P. van der Burg, ‘De afdeeling der Mechanische Technologie’, in: H. Roelofs Heyrmans, Gedenkschrift van de Koninklijke Akademie en Polytechnische School 1842-1905 (Delft 1906), 233-239. |
A. Buter, ‘Honderd jaar textielonderwijs in Twente’, De tex 23 (1964), 184. |
H. Cop, ‘De scheepsbouwkunde aan de Polytechnische School’, in: H. Roelofs Heyrmans, Gedenkschrift der Koninklijke Akademie en Polytechnische School (Delft 1905), 221-231. |
C.A. Davids, Zeewezen en wetenschap (Amsterdam 1986). |
C.A. Davids, ‘Technological change and the professionalism of masters and mates in the Dutch Mercantile Marine, 1815-1914’, |
Collectanea Maritima v (1990), 282-303. |
C.A. Davids, ‘Universiteiten, illustre scholen en de verspreiding van technische kennis in Nederland, eind 16e - begin 19e eeuw’, Batavia Academica viii (1990), 1-20. |
De Delftsche Akademie in het bijzonder met betrekking tot de opleiding van civiel-ingenieurs hier ten lande, door een Oud-Student (Zwolle 1860). |
J.M. Dirkzwager, Dr. B.J. Tideman 1834-1883, grondlegger van de moderne scheepsbouwkunde in Nederland (Leiden 1970). |
J. Dirkzwager, ‘Scheepsbouw’, in: H.W. Lintsen e.a. (red.), Geschiedenis van de Techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993), dl. iv, 66-102. |
C. Disco, Made in Delft, Professional engineering in the Netherlands 1880-1940 (Amsterdam 1990). |
C. Disco, ‘De wetenschap om de Delftse Toga. Een verhaal van benoemingen en herbenoemingen’, Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Geneeskunde, Wiskunde, Natuurwetenschappen en Techniek 16 (1993), 147-158. |
H. van Dijk en C.A. Mandemakers, ‘Secondary education and social mobility at the turn of the century’, History of education 13 (1985), 199-266. |
B. Elema, Honderd jaar gistresearch (Delft 1970). |
S.G. Everts, ‘Het onderwijs in de waterbouwkunde aan de Polytechnische School’ in: H. Roelofs Heyrmans, Gedenkschrift van de Koninklijke Akademie en Polytechnische School 1842-1905 (Delft 1906), 173-178. |
F.H. Eijdman jr., ‘De scheikunde aan de Polytechnische School’ in: H. Roelofs Heyrmans, Gedenkschrift van de Koninklijke Akademie en Polytechnische School 1842-1905 (Delft 1906), 265-278. |
C. Fasseur, De Indologen. Ambtenaren voor de Oost (Amsterdam 1993). |
S.J. Fockema Andreae, ‘Centraal waterstaatsbestuur in Nederland’, Publicaties van het genootschap voor Napoleontische studiën (Den Haag 1951), afl. 1. |
G. Frisius, Een boecxken seer nut ende profitelic allen geographiens leerende hoemen eenighe plaatsen beschrijven ende het verschil ofte distantie derselven meten welck tevoren noyt en is gheweest (z.pl. 1533). J.G.W. Fijnje ‘Levensberigt van Frederik Willem Conrad, voorzitter en een der oprigters van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs en eene bijdrage tot de geschiedenis van den waterstaat van zijn tijd’, Notulen van het kivi (1869-1870), 124-319. |
Gedenkboek samengesteld ter herinnering aan de feestelijke herdenking van het 50-jarig bestaan der marine-machinistenschool te Hellevoetsluis op 2 juli 1910 (z.pl. 1911) |
De Geschiedenis van de landbouwuniversiteit Wageningen (Wageningen 1993), 3 dln. (dl.1 1873-1945). |
K. Gispen, New profession, old order. Engineers and German society, 1815-1914 (Cambridge 1989). |
N.B. Goudswaard, Vijfenzestig jaren nijverheidsonderwijs (Assen 1981). |
N.B. Goudswaard, Agrarisch onderwijs in Nederland 1783-1983 (Culemborg 1986). |
M. Groen, Het wetenschappelijk onderwijs in Nederland van 1815 tot 1980 (Eindhoven 1988), dl. ii. |
J.B.P. Haanappel, De geschiedenis van de Marine-Stoomvaartdienst 1824-1949 (z.pl., z.j.). |
N.D.B. Habermehl, ‘De Kweekschool voor de Zeevaart en de Hogere Zeevaartschool Amsterdam als instellingen voor beroepsonderwijs’, in: Tot een rechtschapen en kloek zeeman toe te rusten 1785-1985. Tweehonderd jaar Kweekschool voor de Zeevaart en Hogere Zeevaartschool Amsterdam (Zutphen 1985) 113-185. |
Th.W. Harmsen, De landmeetkunde in het gebied van de tegen- |
| |
| |
woordige Nederlandse provincie Limburg voor het jaar 1794 (Delft 1954), doctoraalscriptie tu Delft. |
R.M. Haubourdin, ‘Jan Blanken Jansz. (1755-1838) Nationaal Bouwer’, De Physique Existentie dezes Lands, Jan Blanken, Inspecteur-Generaal van de Waterstaat (1755-1838) (Amsterdam 1987), 11-29. |
S.F. Hermbstädt, Algemene schets der technologie (Amsterdam 1e dl. 1825, 2e dl. 1831). |
E. Homburg, Van beroep ‘Chemiker’. De opkomst van de industriële chemicus en het polytechnisch onderwijs in Duitsland (1790-1850) (Delft 1993). |
E. Homburg, ‘Industrie, chemie en milieu (1750-1815)’, in: Lintsen, Geschiedenis van de Techniek in Nederland, dl. iv, 159-181. |
E. Homburg, ‘Een bedrijfstak in verandering’, in: Lintsen, Geschiedenis van de Techniek in Nederland, dl. iv, 259-270. |
150 Jaar ingenieursopleiding aan de rijksuniversiteit Gent (1835-1985) (Gent 1986). |
W.H.P.M. van Hooff, De Nederlandse machinefabrieken 1825-1914 (Amsterdam 1990). |
W.H.P.M. van Hooff, In het rijk van de Nederlandse Vulcanus. De Nederlandse machinenijverheid 1825-1914 (Amsterdam 1990). |
A.J. Houck, De ware verhouding tusschen hooger-, middelbaar- en lager onderwijs, beschouwd als middel ter voorkoming van eenen algemeen heerschenden geest van jongelui uit den burgerstand om zich boven den stand hunner ouders te verheffen (Deventer 1840). |
A. Huët, ‘Dr. G.J. Verdam en dr. G. Simons’, in: De Delftsche Akademie en de Polytechnische School. Verspreide schetsen en studiën (Purmerend 1880), 64-84. |
A. Huët, ‘De studie voor werktuigkundig ingenieur’ in: De Delftsche Akademie en de Polytechnische School. Verspreide schetsen en studiën (Purmerend 1880), 84-92. |
A. Huët, ‘Het gezelschap “Leeghwater” te Delft’, De Ingenieur 5 (1890), 93. |
A. Huët, ‘Nota over de regeling van het Hooger en Middelbaar Technisch Onderwijs’, in: Snethlage, Verslag der Commissie in zake het Technische Onderwijs (Den Haag 1895), 44-47. |
Ph.J. Idenburg, Schets van het Nederlandse schoolwezen (Groningen 1964), 2e druk. |
Jaarboekje van de kma, 1851. |
F.M. Jaeger, Een en ander uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het chemische onderwijs aan de Groningsche universiteit (Groningen 1912). |
J.A.M.M. Janssen, Op weg naar Breda. De opleiding van officieren voor het Nederlandse leger tot aan de oprichting van de Koninklijke Militaire Academie in 1828 (Den Haag 1989). |
W.P. Jorissen ‘Iets over het onderwijs in de chemie aan het Atheneum Illustre te Amsterdam voor de komst van J.W. Gunning’, Chemisch Weekblad 8 (1911), 501-514. |
J.A. Keurenaer, ‘Terugblik op de resultaten van het onderwijs aan de voormalige Koninklijk Akademie ter opleiding van burgerlijke ingenieurs en oostindische ambtenaren te Delft’, Tijdschrift van het kivi, notulen 12 april 1870, bijlage 31, 112-117. |
M.J.C. Klaassen en Ph.M. Bosscher, Gedenkboek Korps officieren van de technische dienst der Koninklijke Marine 1824-1977 (z.pl. 1977). |
P.M.M. Klep, ‘Researchwaarde en toegankelijkheid van het beschrijvende bronnenmateriaal uit de Bataafs-Franse tijd’, Economisch en Sociaal-Historisch Jaarboek 55 (1992), 3-14. |
J.F. Klinkhamer, ‘De afdeling bouwkunde’ in: H. Roelofs Heyrmans, Gedenkschrift van de Koninklijke Akademie en Polytechnische School 1842-1905 (Delft 1906), 196-200. |
W.J. Knoop, De Gids der Koninklijke Militaire Akademie (1852), 1. |
H.J. Koenen, De inrigting voor onderwijs in koophandel en nijverheid te Amsterdam (Amsterdam 1846). |
H.J. Koenen, Voorlezingen over de geschiedenis der Nijverheid in Nederland (Haarlem 1856). |
Koninklijke Akademie ter opleiding van burgerlijke Ingenieurs te Delft, onder de bescherming van Z.K.H. den Prins van Oranje, en de leiding van de Staatsraad A. Lipkens (Den Haag 1842). |
E. Kruger, O. Manche en T. Verbruggen, De ingenieursopleiding in Nederland in de 19e eeuw. i de militaire periode (Eindhoven 1975), intern verslag tue. |
H.E. Kuipers, ‘De kweekschool voor de zeevaart en de ontwikkeling van het zeevaartonderwijs in Nederland’, in: Tot een rechtschapen en kloek zeeman toe te rusten 1785-1985 (Zutphen 1985), 85-113. |
M. Langenbach, Onbekend talent. Leerlingen van de Utrechtse Fundatie van Renswoude 1761-1795 (Zutphen 1991). |
J.C.F. de Laurillard, ‘De Koninklijke Akademie tot opleiding van Burgerlijke Ingenieurs, de Polytechnische School en de Instelling voor Onderwijs in de taal-, land- en volkenkunde van Ned.-Indië te Delft ’ De Ingenieur 4 (1889), 227-229. |
W.R.F. van Leeuwen, ‘Woning- en utiliteitsbouw’, in: H.W. Lintsen e.a. (red.) Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993), dl. iii, 197-231. |
D. van Lente, Techniek en ideologie (Groningen 1988). |
D. van Lente, K. Mandemakers, R. Rottier, ‘De sociale achtergronden van studenten aan de hogere technische opleidingen in Delft 1842-1940’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 19 (1993), 432-462. |
H.W. Lintsen, Ingenieurs in Nederland in de negentiende eeuw. Een streven naar erkenning en macht (Den Haag 1980). |
H. Lintsen, ‘Een land met Stoom’, in: Lintsen, Geschiedenis van de Techniek in Nederland, dl. vi, hfdst. 7. |
A. Lipkens, Mémoire sur l'enseignement des sciences industrielles (z.pl. 1828). |
P. Lundgreen, ‘Engineering education in Europe and in the usa, 1750-1930: The rise to dominance of school culture and the engineering professions’, Annals of Science 47 (1990), 33-75. |
De machinist der Koninklijke Nederlandsche Marine, zijne positie en behandeling (Nijmegen 1886). |
J. Maclean, ‘Het handels- en nijverheidsonderwijs van 1800 tot 1850’, kleio xviii (1977), 3-30. |
H.P. Meppelink, Technisch Vakonderwijs voor jongens in Nederland in de 19e eeuw (Utrecht 1961). |
G.J. Mulder, Wetenschap en Volksgeluk (Rotterdam 1849). |
E. Muller en K. Zandvliet, Admissies als landmeter in Nederland voor 1811 (Canalletto 1987). |
W.W. Mijnhardt, Tot Heil van 't Mensdom. Culturele genootschappen in Nederland 1750-1815 (Amsterdam 1987). |
K.F. Nebenius, Über technische Lehranstalten in ihrem Zusammenhange mit dem gesamten Unterrichtswesen und mit besonderer Rücksicht auf die Polytechnische Schule in Karlsruhe (Karlruhe 1833), Ned. vertaling (Den Haag 1842). |
‘Onderwijs voor machinisten’, in: P.F. Hubrecht (red.), De onderwijswetten in Nederland en hare uitvoering (Den Haag 1886), 2e dl., 243-249. |
Ontwerp eener algemeene Handelsschool voor de stad Amsterdam ingezonden aan het weledel achtbaar stadsbestuur van Amsterdam benevens geleibrief van den schrijver (Amsterdam 1836). |
Over de behoefte aan de oprichting eener Technische School in ons midden. Een woord aan onze medeburgers van Schiedam, van wege het gezelschap Physica (Schiedam 1850). |
L.A. Peeperkorn-van Donselaar, Twee eeuwen technisch onderwijs, twee eeuwen bij de tijd. De geschiedenis van MSG Leiden 1785-1985 (Leiden 1985). |
‘Rapport inzake technisch onderwijs’, Jaarverslag vakafdeeling voor werktuig- en Scheepsbouw kivi 1899-1900, bijlage 1, 81-83. ‘Rapport middelbaar technisch onderwijs’, De Ingenieur 16 (1902), 232-236. |
G.J.A. Raven, ‘De oprichting van de Kweekschool voor de Zeevaart en haar achtergronden 1700-1785’, in: Tot een rechtschapen en kloek zeeman toe te rusten 1785-1985 (Zutphen 1985), 13-51. |
H.A. Ravenek, ‘De werktuigbouwkunde aan de Polytechnische School’ in: H. Roelofs Heyrmans, Gedenkschrift van de Koninklijke Akademie en de Polytechnische School 1842-1905 (Delft 1906), 203-220. |
J. Roelevink, ‘Eenen eik, die hondert jaren behoefde, om groot te worden. Koning Willem i en de Universiteiten van
|
| |
| |
het Verenigd Koninkrijk’, in: C.A. Tamse en E. Witte, Staatsen Natievorming in Willem i's Koninkrijk (1815-1830) (Brussel 1992), 289-291. |
H.H.R. Roelofs Heyrmans (red.), Gedenkschrift van de Koninklijke Akademie en Polytechnische School 1842-1905 (Delft 1906). |
P. van Schaik, Christiaan Brunings 1736-1805, waterstaat in opkomst (Zutphen 1984). |
H. Schippers, Van tusschenlieden tot ingenieurs. De geschiedenis van het Hoger technisch onderwijs in Nederland (Hilversum 1989). |
H. Schippers, ‘IJzerconstructies’, in: Lintsen, Geschiedenis van de Techniek in Nederland, dl. iii, 273-288. |
A.M. Simon van der Meersch, ‘De ingenieursopleiding aan de rug, In dienst van Staat en Industrie (1835-1890)’ in: 150 Jaar ingenieursopleiding aan de rijksuniversiteit Gent (1835-1985) (Gent 1986), 17-62. |
G. Simons e.a., Adres aan zijne majesteit den koning ingediend door directeur en docenten der Koninklijke Akademie te Delft (Delft 1848). |
H.A.M. Snelders, ‘Petrus Johannes van Kerckhoff (1813-1876) and theoretical organic chemistry in the Netherlands’, Janus 69 (1982), 77-95. |
H.A.M. Snelders, ‘The New Chemistry in the Netherlands’, Osiris, 2nd series (1988), 121-145. |
H.A.M. Snelders, De geschiedenis van de scheikunde in Nederland. Van alchemie tot chemie en chemische industrie rond 1900 (Delft 1993). |
R.A.I. Snethlage, Verslag der Commissie inzake het Technische Onderwijs (Den Haag 1895). |
G. van Steijn, Koninklijke Militaire Academie. Gedenkboek 1828 - 24 november - 1928 (Breda 1928). |
D.J. Steyn Parvé, ‘Overzicht van het middelbaar onderwijs bij het in werking treden der wet van 2 mei 1853’, Staatkundig en staathuishoudkundig Jaarboekje voor 1865 (Amsterdam 1865), 175-178. |
E. Taverne, In 't land van belofte: in de nieue stadt. Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680 (Maarssen 1978). |
‘Ter herdenking van C.M. Herckenrath’, De Ingenieur 41 (1926), 709-710. |
F. Thiersch, Ueber den gegenwartigen Zustand des Oeffentlichten Unterrichts in den westlichen Staaten von Deutschland, in Holland, Frankreich und Belgien (Stuttgart 1838), 2e dl. |
B.J. Tideman, Verhandeling over de scheepsbouwkunde als wetenschap, zamengesteld vooral met het oog op het geheel stelselmatig ontwerpen van stoomschepen, voor oorlogs-marine en koopvaardij (Amsterdam 1859). |
J.A. Uilkens, Technologisch Handboek of Beschrijving van het gebruik hetwelk de mensch van de voortbrengselen der natuur maakt, (Amsterdam, 1809, 1813, 1819), 3 dln. |
A.J. Veenendaal jr., ‘Spoorwegen’, in: Lintsen, Geschiedenis van de techniek in Nederland, dl. ii, 129-165. |
G.P.J. Verbong, Technische innovaties in de katoendrukkerij en -ververij in Nederland 1835-1920 (Amsterdam 1988). |
G. Verbong, ‘Techniek en Wetenschap: een siamese tweeling’, jbgbt 7 (1990). |
G. Verbong, ‘Ingenieurs in België’, De Ingenieur 103 (1991), 11, 21-22. |
G. Verbong, ‘Delftse ingenieurs tussen wetenschap en industrie (1875-1900)’, Tijdschrift voor de Geschiedenis van de Geneeskunde, Wiskunde, Natuunvetenschappen en Techniek 16 (1993), 134-147. |
G.J. Verdam, ‘Omschrijving der Modellen voor Bouw- en Werktuigkunde, voorhanden in de Rijks-Verzameling van Modellen te 's Gravenhage’, Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid 1 (1833), 613-635. |
G. Verdam, ‘Boekbeschouwing. Proeve van eenen cursus over de Waterbouwkunde, door F. Baud, in leven Ingenieur der eerste klasse van den Waterstaat, en belast met het onderwijs in de Waterbouwkunde, aan de voormalige Artillerie- en Genieschool, te Delft’ (Den Haag 1836 en 1838), Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid (1837), 4e dl., 445-454 en 6e dl. 222-229. |
W. Verkade, Overzicht der staatkundige denkbeelden van Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) (Arnhem 1935). |
‘Verslag nopens de staat der Hooge, Middelbare en Lagere Scholen, in 1840, gedaan aan de Staten-Generaal’ Algemeene Konst en Letterbode (1842), ii, 280-281. |
Verslag omtrent de verrichtingen en den staat der Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam over het saisoen 1859-1860 (Rotterdam 1860). |
J.W. Visser, De marine-machinist (Amsterdam 1889). |
P.O.C. Vorsselman de Heer, Redevoering over de voordeelen eener wetenschappelijke beoefening van handwerken en kunsten (Deventer 1841). |
25-Jarig bestaan der vereeniging Kweekschool voor machinisten, 19 october 1878-1908 (Amsterdam 1903). |
J.C.M. Wachelder, Universiteit tussen vorming en opleiding (Hilversum 1992). |
F. Westra, Nederlandse ingenieurs en de fortificatiewerken in het eerste tijdperk van de Tachtigjarige Oorlog, 1573-1604 (Groningen 1992). |
B. Willink, Burgerlijk sciëntisme en wetenschappelijk toponderzoek. Sociale grondslagen van nationale bloeiperioden in de negentiende eeuwse betawetenschappen (Amsterdam 1988). |
P.J. van Winter, Hoger beroepsonderwijs avant-la-lettre. Bemoeiingen met de vorming van landmeters en ingenieurs bij de Nederlandse universiteiten van de 17de en 18de eeuw (Amsterdam 1988). |
H.J. Wolf, Het kasteel van Breda en de Koninklijke Militaire Akademie 1828-1958 (Den Haag 1958). |
A.M. van der Woude, ‘Ontstaan en plaatsbepaling van de Goldberg-enquête’, Economisch en Sociaal-Historisch Jaarboek 55 (1992), 15-28. |
H.H.E. Wouters, ‘Antecedenten en voornaamste lotgevallen van het Stedelijk Gymnasium en de Gemeentelijke Hogere Burger School 1798-1939, in: Van Atheneum tot Lyceum. Honderd jaar Gemeentelijke vhmo in Maastricht (Maastricht 1964), 14-120. |
W.M. Zappey, De economische en politiek werkzaamheid van Johannes Goldberg (Alphen aan de Rijn 1967). |
A. Zeijlmaker, ‘De beoefening der natuurwetenschappen’ in: J. Kingma, W.R.H. Koops en F.R.H. Smits (red.), Universitair leven in Groningen 1614-1989 (Groningen 1989), 68-73. |
R.A. van Zuijlen jr., Gedenkboek der Koninklijke school voor nuttige en beeldende kunsten opgerigt te 's Hertogenbosch in 1812 onder den naam van Academie impériale et royale de peinture, sculpture et architecture ('s-Hertogenbosch 1859). |
| |
Hoofdstukken 6 en 7
J. Bardet, ‘Civiele techniek’, in: De Physique Existentie dezes Lands. Jan Blanken, Inspecteur-generaal van de waterstaat (1755-1838) (Amsterdam 1987), hfdst.6. |
J.D.M. Bardet, ‘Een oude vondst in de kap van het Centraal Station te Amsterdam’, Spoor- en Tramwegen 15 (1953), 300-302. |
M. Becker, Der Brückenbau in seinem ganzen Umfange und mit besonderer Rücksicht af die neuesten Constructionen (Stuttgart 1854). |
B.F. de Bélidor, La Science des Ingénieurs, dans la conduite des travaux de fortification et d'architecture civil (1728). |
‘Beschrijving der geoctroijeerde stoomhei van James Nasmyth’, Uittreksels van het kivi (1848) iii, 25-32. |
J.P. de Bordes, W.C. Hojel en F.J. Van den Berg, ‘Het leven en de werken van den Generaal-Majoor Dr. I.P. Delprat’, Tijdschrift van het kivi (1882-1883), bijlage 23, 1-57. |
W.C. Brade, Theoretisch en praktisch bouwkundig handboek (Den Haag 1827-1834), 4 dln. |
J.W. Brinkman, Scriptie militaire sociologie kma (Breda 1969). |
C.L. Brunings, ‘Proeve eener nieuwe theorie nopens de uitwerking der staande schepradmolens’, Nieuwe Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte ii (1801), i-xii, 1-68, iii (1803), 133-159. |
C.L. Brunings, ‘Over de zijdelingsche drukking der aarde en de hier naar te regelen afmetingen der muuren’, Nieuwe verhandelingen van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke
|
| |
| |
Wijsbegeerte iii (1803), 26-131. |
G.R. Burnell, ‘Praktische opmerkingen over het heijen van palen’, Uittreksels van het kivi (1855-1856), 149-153. |
A. Collin, ‘Onderzoekingen over de afschuivingen van kleiachtige gronden enz’, Uittreksels van het kivi (1849), v, 38-68. |
F.W. Conrad sr., A. Blanken Jz en S. Kros, Rapport wegens het onderzoek omtrent eene uitwatering te Catwijk aan Zee, gedaan in 1802, op last van dykrichter en hoogheemraden van Rhynland (Haarlem 1803). |
F.W. Conrad jr., Verhandeling ter beantwoording der vrage: Welke zijn de beste en meest geschikte middelen, om, wanneer zich verzakkingen en gevaarlijke doorkwellingen aan de dijken onzer hoofdrivieren vertoonen, derzelver voortgang te stuiten, en derzelver gevolgen voor te komen? (Haarlem 1829). |
F.W. Conrad, ‘Geschiedkundige herinneringen betrekkelijk den ijzeren spoorweg van Amsterdam naar Haarlem, Leiden, 's Gravenhage, Delft, Schiedam en Rotterdam (iv)’, De Nederlandsche Stoompost 2 (1847), 31, 131-132. |
F.W. Conrad en J.P. Delprat, ‘De Verzakking te Nijmegen’, Verhandelingen en Mededelingen der knaw, Natuurkundige Afdeling vii (1858), 301-312. |
F.W. Conrad en J.P. Delprat, ‘Derde vervolg op het Verslag over de Verzakking te Nijmegen’, Verhandelingen en Mededelingen van de knaw, Natuurkundige Afdeling xiii (1862), 220-229. |
F.W. Conrad en J.P. Delprat, ‘Zesde vervolg op het Verslag over de Verzakking te Nijmegen’, Verhandelingen en Mededelingen van de knaw, Natuurkundige Afdeling xii (1866), 1-22. |
Considère, ‘Over de drukking der aarde’, Tijdschrift van het kivi (1870-1871), 236-254. |
C.A. Coulomb, Essai sur une application des règles de maximis et minimis à quelques problèmes de statique, relatifs à l'architecture (Parijs 1873). |
L. Cremona, Le figure reciproche nella statica grafica (Milaan 1872). |
K. Culmann, ‘Der Bau der eisernen Brücken in England und Amerika’, Allgemeine Bauzeitung 17 (1842), 190-193. |
K. Culmann, ‘Der Bau der hölzernen Brücken in den Vereingten Staaten von Nord-Amerika’, Allgemeine Bauzeitung (1851), 80 e.v. |
K. Culmann, Die Grafische Statik (Zürich 1866). |
N.J. Cuperus, ‘De ontwikkeling van de grondmechanica in Nederland tot circa 1940’, jbgbt 6 (1989) 30-53. |
I.P. Delprat, Verhandeling over de zijdelingsche drukking der aarde tegen bekleedingsmuren en beschoeijingen, mitsgaders over de voordeeligste afmetingen en inrigting deze muren en beschoeijingen (1821). |
I.P. Delprat, Verhandeling over den wederstand van balken en ijzeren staven, derzelver veerkracht in aanmerking nemende, naar aanleiding der latere theoriën en proeven (Breda 1832, 2e druk 1852). |
I.P. Delprat, Over de drukking der aarde tegen bekledingsmuren benevens ontwikkeling der voornaamste formulen voor de afmetingen deze muren (Breda 1837, 2e druk 1860, 3e 1872). |
I.P. Delprat, Gronden der dynamica, statica en hydrostatica, voor de kadetten der artillerie en genie aan de kma (Breda 1840). |
I.P. Delprat, ‘De berekening van de afmeting van traliebruggen’, Verhandelingen van het kivi (1859-1860), 24 e.v. |
I.P. Delprat, ‘Over het bepalen der krachten door de belasting der Traliebruggen in de delen van de liggers ontwikkeld’, Verhandelingen der knaw xv (1863), 77-121. |
I.P. Delprat, ‘Over den wederstand van de horizontale koppeling der Tralieliggers bij spoorwegbruggen tegen zijdelingsche uitbuiging’, Verhandeling der knaw xviii (1865), 8-52. |
‘Diepe grondpeiling ten behoeve van een artesischen put te Grissee’, Notulen van het kivi (14 september 1869), 6 e.v. |
G. Van Diesen, J.D. Evers, J. Rouppe van der Voort en J.M. Giesbers, ‘Beschrijving van de brug over de Lek te Kuilenburg’, Verhandelingen van het kivi (1871-1872), 83-105, 167-192, 237-296, 331-350. |
Examenvragen C2 voor Civiel- en Bouwkundig Ingenieur, Deel i vanaf 1883 (Amsterdam 1894). |
M. Flamant, ‘Nota over de drukking van aarde’, Tijdschrift van het kivi (1872-1873), 289-298. |
75 Jahre Deutscher Brückenbau, herausgegeben von der Gesellschaft Harkort Duisburg aus Anlass ihres 50 jährigen Bestehens (Duisburg 1922). |
J.G.W. Fijnje, Bijdrage tot de kennis van het belang der Nederlandsche spoorwegen (Dordrecht 1858). |
J.G.W. Fijnje, Bijdrage tot de kennis der verschillende voorgestelde of ontworpen Nederlandsche Spoorwegen bevattende tevens beschouwingen over de voorwaarden van concessie en van vervoer (Gorinchem 1859). |
J.G.W. Fijnje en G. Van Diesen, Verslag eener reis, gedaan in januari 1862 op last van den minister van binnenlandse zaken, tot onderzoek naar de inrigting van de spoorwegbrug over den Rijn bij Mainz (Den Haag 1862). |
J.G.W. Fijnje, ‘Levensbericht van Frederik Willem Conrad, voorzitter en een van de oprigters van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs en eene bijdrage tot de geschiedenis van den waterstaat van zijn tijd’, Tijdschrift van het kivi (1869), 123-213. |
‘Gesmeed ijzeren cylinder, gebezigd tot onderzoek van den grondslag voor eene fondering’, Uittreksels uit Vreemde Tijdschriften van het kivi (1849) v, 49. |
C.S. Gillmor, Coulomb and the evolution of physics and engineering in eighteenth-century France (Princeton 1971). |
C.O. Gleim, ‘Proeve eener algemeene theorie voor bekleedingsmuren’, Tijdschrift van het kivi (1869-1870), 58-73. |
A.F. Goudriaan, ‘Over de drukking der aarde’, Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, dl. x. |
N.H. Henket, C.M. Schols en J.M. Telders, Waterbouwkunde in Nederland (Den Haag 1885), dl. 1, afd. i, Beschoeiingen en bekledingen. |
N.H. Henket, Ch.M. Schols en J.M. Telders, Waterbouwkunde in Nederland (Den Haag 1888), dl.3, afd. xiv, Bruggen. |
G.G. van der Hoeven, ‘Over de houten bruggen naar het stelsel van Town en Remington, getrokken uit het verslag van de reis door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, door den Beijerschen Ingenieur R. Culmann (Allgemeine Bauzeitung, 1851, 80)’, Uittreksels uit vreemde tijdschriften van het kivi (1851-1852), 169. |
G.G. Van der Hoeven, ‘De bruggen over de Weichsel bij Dirschau en over de Nogat bij Marienburg (Zeitschrift für Bauwesen; 1855, S, 446)’, Verhandelingen van het kivi (1856-1857), 29-40. |
E. Homburg, Van beroep ‘chemiker’. De opkomist van de industriële chemicus en het polytechnisch onderwijs in Duitsland (1790-1850) (Delft 1993). |
Iets tegen iets in de bijdrage van den heer ingenieur J.G.W. Fijnje, betrekkelijk de Nederlandsche spoorwegen (Amsterdam 1858). |
Intze, ‘Over de zwaarte van de meest gebruikelijke vormen van kaaimuren, bekleedingsmuren en stuwmuren met betrekking tot het weerstandvermogen der materialen en mogelijke gebreken bij de uitvoering’, Tijdschrift van het kivi (1876-1877), 66 e.v. |
J.G. James, ‘The origins and worldwide spread of Warren-truss bridges in the mid-nineteenth century. Part 1. Origins and early Examples in the uk.’ History of Technology 12 (1987), 65 e.v. |
J.K., ‘Europeesche en Amerikaansche bruggen’, De Ingenieur 4 (1889), 183. |
Keck, ‘Vergelijking van eenige trapeziumvormige profillen voor bekleedingsmuren’, Tijdschrift van het kivi (1875-1876), 69 e.v. |
J.A. Kool, ‘Beschrijving van de ijzeren traliebrug bij Maastricht’ Verhandelingen van het kivi (1858-1859), 1 e.v. |
G.L.J. Koolhof, De spoorbrug bij Culemborg 1868-1982 (Culemborg 1982). |
E.F. Kranakis, Technological Styles in America and France in the Early 19th Century: The Case of the Suspension Bridge (Minnesota 1982), dissertatie. |
F. Laissle und A. Schübler, Der Ban der Brückenträger (Stuttgart 1857). |
Th. Landsberg, Handbuch der Ingenieurswissenschaften (Leipzig 1907). |
| |
| |
H.W. Lintsen, Ingenieurs in Nederland in de negentiende eeuw. Een streven naar erkenning en macht (Den Haag 1980). |
G.L. Ludolph en A.P. Potma, Grafostatica voor het technisch onderwijs en voor zelfstudie (Groningen 1939), 5e druk. |
H.M.C.M. van Maarschalkerwaart, ‘De bouw van stalen spoorbruggen in de 19e eeuw’, Bouwen met Staal 51 (1980), 12-23. |
Malézieux, ‘Openbare werken der Vereenigde Staten van Amerika in 1870’, Tïjdschrift van het kivi (1872-1873), 316-322. |
G. Mehrtens, Der Deutsche Brückenban im xix Jahrhundert (Berlin 1900). |
G.C. Mehrtens, Vorlesungen über Ingenieur-Wissenschaften (Leipzig 1912), erster Teil, 3. Band, 1 Hälfte, Statik und Festigkeitslehre. |
D. Mentz, ‘Verhandeling over het maken van fundamenten onder gebouwen op allerhande soorten van gronden, over het optrekken der grondmuren, het maken van kelders, etages, enz.’ ara, Archief inspecteurs en commissies van de Waterstaat vòòr 1850, nr. 962, dossier Mentz. |
J.G.W. Merkes van Gendt, ‘Bijdrage bevattende eenige overwegingen, aangaande de afmetingen en gedaante van bekleedingsmuren, voornamelijk die voor havens, kaaijen en natte grachten’, Notulen van het kivi (1848-1849), 192-193 en bijlage No. xxv, 282-293. |
N.T. Michaëlis, ‘Bijvoegsel tot de theorieën en beschouwingen over den bouw van ijzeren spoorwegbruggen’, Verhandelingen van het kivi (1861-1862), 1-5. |
C. Navier, Rapport et Mémoire sur les Ponts Suspendus (Parijs 1823). |
C. Navier, Resumé des Leçons données à l'école des ponts et chaussées sur l'application de la Mécanique à l'établissment des constructions et des machines (Paris 1826, 2e druk 1833). |
M. Willinge (red.), Het nieuwe bouwen. Voorgeschiedenis (Delft 1982). |
B.F. Plasschaert, Beknopt practisch leerboek der burgerlijke en waterbouwkunde (Arnhem 1883-1885, 1e druk Arnhem 1897-1898 2e). |
J.K. Pluim Mentz, ‘Bijdrage tot de theorie der gewelven’, Tijdschrift van het kivi (1877-1878), 57 e.v. |
J.V. Poncelet, ‘Mémoire sur la stabilité des revêtements et de leurs fondations’, Mémorial de l'officier du génie xiii (1840). |
L. van Reede van Oudtshoorn, ‘Beschrijving van den brug in den Rijnspoorweg, over den IJssel, bij Westervoort’, Verhandelingen van het kivi (1856-1857), 4-23. |
A. Ritter, Elementaire Theorie und Berechnung eiserner Dach- und Brückenconstructionen (Hannover 1862). |
A. Ritter, Elementaire theorie en berekening van ijzeren kap- en brugconstructies (Amsterdam 1873). |
H.H.R. Roelofs Heyrmans, Gedenkschrift van de Koninklijke Akademie en van de Polytechnische School 1842-1905 (Delft 1906). |
A. Rondelet, L'Art de Batir (Parijs 1802). |
R.A. van Sandick, ‘Ter herinnering aan N.H. Nierstrasz’, De Ingenieur (1918), 58-67. |
R.A. van Sandick, ‘De verdiensten van Nederlandsche ingenieurs als ontwerpers der bruggen te Zuphen en Venlo (1861)’, De Ingenieur (1918), 299. |
H. Scheffler, Theorie der Festigkeit gegen das zerknicken (Braunschweig 1858). |
H. Schippers, ‘IJzerconstructies’, in: H.W. Lintsen e.a (red.), Geschiedenis van de Techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993), dl. iii, 273-301. |
J.L. Schneitter en G. van Diesen, Verslag van eener reis gedaan in October 1859 op last van den Minister van Binnenlandsche Zaken, tot onderzoek naar de inrigting van eenige bruggen in Duitsche en Zwitsersche spoorwegen (Den Haag 1860). |
J.L. Schneitter en G. Van Diesen, ‘Mededeeling van theorien en beschouwingen over den bouw van ijzeren spoorwegbruggen’, Verhandelingen van het kivi (1860-1861), 59-147. |
P. Scholten, ‘Proeven bij het inheijen van palen te Rotterdam’, Notulen van het kivi (1849-1850), bijlage ix, 81-85. |
J. Schroeder van der Kolk, ‘Bouw, onderzoek en onderhoud van metalen spoorwegbruggen’, Gedenkboek van het kivi 1847-1897 (Den Haag 1897), 93-94. |
J.G. Schwedler, ‘Theorie der Brückenbausysteme’, Zeitschrift für das Bauwesen 1 (1851). |
D.J. Storm Buysing, Handleiding tot de kennis der Waterbouwkunde voor de kadetten der genie (Breda 1854), 2e druk, ii, 432-436. |
K. Terzaghi, Erdbaumechanik auf bodenphysikalischer Grundlage (Leipzig 1925). |
S.P. Timoshenko, History of Strength of Materials with a brief account of the history of theory of elasticity and theory of structures (New York 1953). |
A.J. Veenendaal jr., ‘De kennisoverdracht op het gebied van de spoorwegtechniek in Nederland 1830-1870’, jbgbt 7 (1990), 57-58. |
A.J. Veenendaal jr., ‘Spoorwegen’, Geschiedenis van de Techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993), dl. ii, 129-163. |
A.H.W. van der Vegt, ‘Overzicht van de Geschiedenis van den dienst van het Rijkstoezicht op de spoorwegen’, Spoor- en Tramwegen 10 (1937) 14, 299-302. |
Verslag van de commissie voor de Staatsspoorwegen (Den Haag 1861), 3 jan. |
S. Whipple, An essay on bridge building (Utica, N.Y. 1847). |
E. Winkler, ‘Nieuwe theorie der aarddrukking’, Tijdschrift van het kivi (1872-1873), 75-81 en 98-122. |
E. Winkler en M. Levy, La Statique Grafique (Paris 1875). |
E. Winkler, ‘De bruggenbouw op de Wereldtentoonstelling te Weenen 1873’, Tijdschrift van het kivi (1876-1877), 30-34. |
N. Ypey, ‘Verhandeling over de Profilen der Muuren’, Verhandelingen der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen, dl. vi, 2e stuk, 516-542. |
| |
Hoofdstukken 8 en 9
M. Bakker, ‘De overheid’, in: H.W. Lintsen e.a., Geschiedenis van de Techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1994), dl. vi, hfdst. 5. |
H. Baudet, De lange weg naar de Technische universiteit Delft (Delft 1992). |
C. Bernouilli, Handleiding tot de kennis van het stoomwerktuig (Amsterdam 1856). |
L. Bicker, De groote voordelen aangetoond, welken ons Land genieten zou, indien men Vuur-machines in plaats van Watermolens gebruikte (Rotterdam 1772). |
M.G. de Boer, Leven en bedrijf van Gerhard Moritz Roentgen (z.pl. 1923). |
D. van den Bosch, Nominaal vermogen van lagendruk-stoomwerktuigen in paardekrachten (Amsterdam 1838). |
D. van den Bosch, Verklaring van het stoomwerktuig, opgehelderd door een aantal platen en de benoodigde tafels (Amsterdam 1e druk 1839, 2e verb. en verm. 1843, 3e 1852, 4e 1864). |
D. van de Bosch, Praktijk-tafelen, ten dienste van stoomwerktuigkundigen (Sommelsdijk 1841). |
D. van de Bosch, De stoommachine van lage drukking voor vaartuigen beknopt afgebeeld, en in derzelver zamenstelling en werking kort verklaard (Amsterdam 1843). |
D. van den Bosch e.a., Een schat van kennis (Amsterdam 1867). |
J. Bourne, Leerboek in vragen en antwoorden over het stoomwerktuig en zijn toepassing op mijnwerken, molens, stoomvaart, spoorwegen en landbouw, met praktisch onderrigt omtrent de vervaardiging en de behandeling der stoomwerktuigen van iedere soort (Nieuwediep 1858). |
H.C. Bosscha, ‘Over de toepassing op zeeschepen van John Elder's stelsel van stoomwerktuigen met dubbele cilinders’, De Volksvlijt (1861), 125-142. |
J. Bourne, A catechism of the steam-engine (Londen 1861), vijfde verbeterde druk. |
E. Brückmann, ‘G.M. Roentgen: der Erfinder der Mehrfach-Expansions-Dampfinaschine’, Zeitschrift des Verein Deutscher Ingenieure 36 (1892) no. 33, 941-947, 978-986. |
C. Busley, Die Schiffsmachine (Kiel 1883-1885). |
I.P. Delprat, Beginselen der werktuigkunde voor de kadetten der ar- |
| |
| |
tillerie, genie en van den waterstaat (Breda 1842, 2e druk 1848 3e uitgebr. druk 1867). |
J.M. Dirkzwager, ‘Dr. B.J. Tideman en de oprichting van de Koninklijke Maatschappij “De Schelde”’, Economisch-Historisch Jaarboek 32 (1969), 1-88. |
J.M. Dirkzwager, Dr.ir. B.J. Tideman (Leiden 1970). |
J.M. Dirkzwager, ‘Scheepsbouw’, in: H.W. Linsten e.a. (red.) Geschiedenis van de Technick in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993), dl. iv, 73-80. |
G. Doorman, Het Nederlandsch octrooiwezen en de techniek der 19e eeuw (Den Haag 1947). |
J.C. Dijxhoorn, ‘Vermaarde constructeurs van scheepsmachines in Nederland 1825-1925’, De Ingenieur 52 (1937), W 22-24. |
‘Fabrijk van stoom- en andere werktuigen van de heeren P. van Vlissingen en D. van Heel te Amsterdam’, Verhandelingen en Berigten betrekkelijk het zeewezen en de zeevaartkunde (1848), 571-576. |
J.B.P. Haanappel, De geschiedenis van de Marine-Stoomvaartdienst 1824-1949 (z.j.z.pl.). |
J. Ham, ‘Working steam twice’, Mechanic's Magazine (1825) 110, 30 juli, 295. |
H.N. Harvey, ‘Compound marine engines sixty years ago’, The Engineer (1891) 17 april, 306. |
P. Heering, ‘Ter herdenking van Theodoor Pieter Löhnis’, De Ingenieur 42 (1927), 10-12. |
L.T.H. Hesselfelt, Zuigerstoommachines (z.pl. 1946, 6e druk). |
R.L. Hills, Power from steam (Cambridge 1989). |
W.H.P.M. van Hooff, In het rijk van de Nederlandse Vulcanus. De Nederlandse machinenijverheid 1825-1914 (Amsterdam 1990). |
W. van Houten, Het stoomwerktuig, deszelfs oorsprong, voortgang en zamenstelling bleschreven en toegepast op fabrieken, stoomboten en stoomrijtuigen (Breda 1830). |
A. Huët, ‘Mededeeling over compound-machines’, Tijdschrift van het kivi (1882), 68-82. |
N.A. Imelman, Het stoombedrijf. Beknopte handleiding bij de studie van het geheele stoomwezen voor machinisten en studeerenden (Deventer 1921). |
Des Ingenieurs taschenbuch (Berlin 1902). |
M.M. Jackson, ‘Expansive marine engines’, The Engineer (1864) ii, 369. |
A. Jongkees, Beginselen der stoomwerktuigkunde, Leiddraad bij het onderwijs van machinist-leerlingen (Hellevoetsluis 1884). |
M.J.C. Klaassen en Ph.M. Bosscher, Gedenkboek Korps officieren van de technische dienst der Koninklijke Marine 1 jan. 1824 - 1 jan 1977 (z.pl. 1977). |
W.J. Knoop, ‘Levensbericht van G. Kuyper Hz’, Levensberichten der afgestorven medeleden van de maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (Leiden 1880). |
P.A. Kroes, ‘Steam engines and the concept of efficiency; characteristics of technological knowledge’, Methodology and Science 24 (1991), 80-84. |
P.A. Kroes, ‘On the role of design in engineering theories; Pambour's theory of the steam engine’, in: Kroes en Bakker (eds.), Technological development and science in the industrial age (Dordrecht 1992), 69-98. |
H. Lintsen, ‘Stoom en bemaling’, in H.W. Lintsen e.a. (red.), Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving (Zutphen 1993), dl. iv, 131-151. |
H. Lintsen, ‘Stoom in ontwikkeling’, in: Lintsen, Geschiedenis van de techniek in Nederland, dl. iv, 111-131. |
H. Lintsen, G. van Hooff en G. Verbong, ‘Werktuigbouw in Nederland in de negentiende eeuw: een techniek zonder beroepsgemeenschap’, jbgbt 8 (1991), 81-101. |
Th.P. Löhnis, ‘Compoundmachines’, Tijdschrift van het KIvI (1882-1883), 42-43. |
Th.P. Löhnis, ‘De maatschappij voor scheeps- en werktuigbouw “Feijenoord”, voorheen de Nederlandse Stoomboot Maatschappij’, Tijdschrift voor economische geografie (1916), 138. |
J. MacLean, ‘De luitenant ter zee der eerste klasse Christiaan Verveer (1801-1845)’, Amstelodanum 64 (1977), 76. |
A. Mallet, ‘Old compound engines’, The Engineer (1890) 4 april, 278. |
C. Matschoss, Die Entwicklung der Dampfmaschine (Berlin 1908). R. van der Meulen, Bibliografie der Technische Kunsten en Wetenschappen 1850-1875 (Amsterdam 1876). |
E. Mönch, ‘Konstruktion der Diagramme von Mehrcylinder-Dampfamschinen’, Zeitschrift des vdi (1890), 553-559. |
O.H. Müller, ‘Über Umsteuerungen, besonders für Schiffsmaschinen’, Zeitschrift des Österreichischen Ingenieur- und Architecten Vereines (1867) 38-39. |
J.L Nierstrasz, Praktisch Handboek voor de bepaling der afmetingen van stoomwerktuigen (Rotterdam 1860). |
J.L. Nierstrasz, De mechanische arbeid der warmte, in verband met eene drogrede van prof. S. Bleekrode; over de calorische machine van Ericsson (Rotterdam 1861). |
J.A.W. Nieuwkoop (red.), De registers van de dienst voor het stoomwezen. Een bronnenuitgave van het register (Amsterdam 1989-1993), 10 dln. |
‘On compound engines’, Naval Science 2 (1873), 199-214. |
A. den Ouden, De perfectionering van de stoommachine voor fabrieksgebruik (Eindhoven z.j.). |
P. van Overbeeke, De Compound-machine: Nederlandse ingenieurs en de ontwikkeling van scheepsmachines in de 19e eeuw (Eindhoven 1992), doctoraalscriptie tue. |
F.M.G. de Pambour, Théorie de la vapeur (Paris 1839). |
I.W. Pearce, ‘Compound marine engines sixty years ago’, The Engineer (1890), 21 maart, 232-233. Vervolgd op 4 april, 11 april, 2 mei, 16 mei, 27 juni, 8 augustus en 19 september. |
W.J.M. Rankine, A manual of the steam engine and other prime movers (Londen 1859). |
W.J.M. Rankine, Shipbuilding, theoretical and practical (Londen 1866). |
W.J.M. Rankine, ‘Working of steam’, Naval Science 2 (1873), 145-146. |
Rapport omtrent de tentoonstelling van nijverheid te Delft in 1849 (Delft 1849). |
H.R.H. Roelof Heyrmans, Gedenkschrift der Koninklijke Akademie en Polytechnische School 1842-1905 (Delft 1906). |
G.M. Roentgen, Verhandeling over de stoombooten (Utrecht 1825). |
J.C. van Ryneveld, Verhandeling over eenige bijzonderheden betreffende de werktuiglijke kracht van den stoom (Leuven 1829). |
R.A. van Sandick, ‘A.C.J. Vreedenberg’, De Ingenieur 31 (1915), 933. |
E.F. Scholl, De gids voor machinisten in fabrieken bij droogmakerijen, op spoorwegen en stoomboten. Tevens geschikt tot leiddraad van fabrikanten en civiel-ingenieurs (Amsterdam 1873-1874). |
L.U. Scholl, ‘Nicolas Oliver Harvey (1801 bis 1861). Ein englischer Schiffbauingenieur am Niederrhein um 1830’, Technikgeschichte 45 (1978), 89-92. |
H.W. Schroeder van der Kolk, Het behoud van arbeidsvermogen bij de stoomwerktuigen (Leiden 1861). |
R. Steenaard, Stoom en Stoomwezen 1824-1850 (Rotterdam 1989), doctoraalscriptie Erasmus universiteit. |
B.J. Tideman, Verhandeling over de scheepsbouwkunde als wetenschap (Amsterdam 1859). |
B.J. Tideman, Het scheepsstoomwerktuig van den tegenwoordigen tijd. Beschouwend gedeelte bevattende eene praktische toepassing van de wetten der thermodynamica (Amsterdam 1867). |
J.S. van Veen en H.M. van Andel, ‘Compound engines: on a method for the calculating the indicator diagrams of compound engines with receiver’, Engineering (1882), 9 juni, 579-580. |
G.J. Verdam, Gronden der toegepaste werktuigkunst of volledig zamenstel van theoretische en practische gronden, welke tot het behoorlijk inrigten en zamenstellen van alle werktuigen vereischt worden (Groningen 1829-1837). |
J.W. Visser, Handleiding bij het onderwijs in de stoomwerktuigkunde (Amsterdam 1883). |
J.H. de Vlieger en E. Homburg, ‘Loodwit’, in: Lintsen, Geschiedenis van de Techniek in Nederland, dl. iv, 205-223. |
J. Weisbach, Handleiding tot de kennis van het stoomwerktuig (Amsterdam 1870). |
| |
| |
F. Westendorp, Handboek voor werktuigkundigen (Amsterdam 1927). |
A.E. de Wit, De Machina Atmica (Utrecht 1823). |
| |
Hoofdstukken 10 en 11
L. von Babo, Akkerbouwscheikunde, of kort begrip der scheikundige grondwaarheden welke de landbouwer hoort te kennen. Onder toezigt van eenen landbouwer voor Nederlanders bewerkt (Deventer 1847). |
M.S.C. Bakker, ‘Industrieel onderwijs en de Nederlandse suikerindustrie’, jbgbt 2 (1985), 151-173. |
M.S.C. Bakker, Ondernemerschap en vernieuwing. De Nederlandse bietsuikerindustrie 1858-1919 (Amsterdam 1989). |
E.H. von Baumhauer, Het nut der scheikunde voor den industrieel (Haarlem 1855). |
E.H. von Baumhauer, Beknopt leerboek der onbewerktuigde scheikunde (Utrecht 1864). |
E.A.M. Berkers en E. Homburg, ‘Stearinekaarsen’, in: H. Lintsen e.a. (red.), Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993), dl. iv, 241-259. |
A.I. Bierman, Van artsenijmengkunde naar artsenijbereidkunde. Ontwikkelingen van de Nederlandse fannacie in de negentiende eeuw (Amsterdam 1988). |
E. Bloembergen, Vijf enzeventig jaar superfosfaat. Gedenkboek ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van het superfosfaatbedrijf in Nederland (Utrecht 1953). |
A.H. van der Boon Mesch, Leerboek der scheikunde met toepassing op kunnsten en fabrijken (Delft 1831, 1833, 1835). |
A.H. van der Boon Mesch, ‘Over de vervalsching der eetwaren en dranken, en de middelen om dezelve te ontdekken’, Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid 1 (1833), 16-47 en 222-223. |
A.H. van der Boon Mesch, ‘Over de vervalsching der Meekrap, en de middelen om dezelve te ontdekken’, Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid 1 (1833), 515-522. |
A.H. van der Boon Mesch, ‘Over het Nederlandsche Fabrijkwezen en de middelen, om hetzelve te bevorderen, en in bloei te doen toenemen’, Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid 7 (1843), 527-608. |
H.A.C. Brandenhorst, Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland 1816-1966. De eerste vijftig jaar (Leiden 1966). |
R.F. Bud, The discipline of chemistry: the origins and early years of the Chemical Society of London (Philadelphia 1980), diss. |
H.L. Buff, Über das Studium der Chemie (Berlin 1868). |
E. Campens, Leerboek der scheikunde of chemie ten behoeve van het landhuishoudkundig onderwijs (Gent 1851). |
J.A. Chaptal, Grondbeginselen der scheikunde op de kunsten toegepast (Amsterdam 1808), vertaald door N.C. de Fremery. |
J.M. Cohen, The life of Ludwig Mond (Londen 1955). |
W. Crookes, A practical handbook of Dyeing and Calico-printing (Londen 1874). |
C.A. Davids, ‘Universiteiten, illustre scholen en de verspreiding van technische kennis in Nederland, eind 16e - begin 19e eeuw’ Batavia Academica viii (1990), 1-20. |
H.C. Dibbits, Eerste beginselen der qualitatieve analytische scheikunde, ten dienste van het middelbaar onderwijs (Amsterdam 1869). |
G. Doorman, Het Nederlandsch octrooiwezen en de techniek der 19e eeuw (Den Haag 1947). |
F. Driessen, Etude sur le Rouge Turc (Ancien procédé) et rapport sur ce travail et notice par M.F.H. Niederhaeusern (Mulhouse 1902). |
P. Driessen, Natuur- en scheikundige waarnemingen over eenige gewigtige onderwerpen der geneeskunde en oeconomie (Leiden 1791). |
A.F. Duflos en A.G. Hirsch, Landbouwkundige scheikunde, de eigenschappen, het onderzoek en de herkenning van de scheikundige benoodigdheden voor de landbouw ...tot eigen onderrigt voor landbouwers, alsmede ten gebruike bij landbouwkundig-scheikundige onderzoekingen (Arnhem 1844), vertaald en bewerkt door J.P.C. van Tricht. |
B. Elema, Honderd jaar Gistresearch (Delft 1970). |
F.A. Enklaar, Handleiding bij het onderwijs in de landhuishoudkundige scheikunde, voornamelijk ingerigt ten gebruike der lagere scholen ten platte lande (Gorinchem 1851) en idem, [...] voor de landhuishoudkundige school (Gorinchem 1852). |
O.L. Erdmann, Algemeen overzigt der Nieuwere Scheikunde met bijzondere aanwijzing van derzelver nuttige toepassingen (Amsterdam 1836), 2 dl. met een voorwoord van W. Swart. |
O.L. Erdmann, Über das Studium der Chemie (Leipzig 1861). |
C.R. Fresenius, Handleiding bij qualitatieve scheikundige ontledingen (Amsterdam 1845), aanprijzend voorwoord (J. Liebig) en voorrede van de vertaler C. de Bordes. |
C.R. Fresenius, Handleiding bij quantitatieve scheikundige ontledingen, voor aanvangers en meergeoefenden (Den Haag 1846), vertaald door C.F. Donnadieu. |
C.R. Fresenius, Handleiding tot de qualitatieve chemische analyse (Delft 1857), vertaald naar de 9e druk door C.F. Donnadieu. |
P.F.H. Fromberg, Landbouwkunde in verband met de natuurkundige wetenschappen (Utrecht 1847). |
R. Galloway, Handleiding tot de qualitatieve analyse voor eerstbeginnende, bizonder tot zelfoefening geschikt (Utrecht 1854), naar de duitse vertaling van Th. Gerding, vertaald door T.J. van der Veer. |
J. Gay-Lussac, Onderrigt in het essaai der zilveren stoffen langs den natten weg (Amsterdam 1848), vertaald door A.J. Cats, controleur van de Waarborg te Middelburg. |
A.C.J. Geerts, Beginselen der quantitatieve analytische scheikunde ten gebruike bij het hooger en middelbaar onderwijs (Utrecht 1867), 2 dln. |
Geschichte des chemischen Laboratoriums zu Wiesbaden von Dr. R. Fresenius. Zur Feier des 25jährigen Bestehens der Anstalt (Wiesbaden 1873). |
J. Giele, Een kwaad leven (Nijmegen 1980), 3 dln. |
J. Girardin, Scheikunde voor den beschaafden stand en het fabrijkwezen (Gouda 1845), 2 dln., 2e druk (1850-1851), 3e druk (1862-1863), 4e druk (1868). |
J. Gottlieb, Volledig handboek der scheikundige technologie. Ten gebruike van zelfonderrigt en op industriescholen, alsmede voor een algemeen overzigt bewerkt (Den Haag 1855). |
R.T. Griffiths, ‘Iets meer over de Haarlemsche Katoenfabrieken’, Textielhistorische Bijdragen 15 (1974), 38-59. |
R.T. Griffiths, ‘Eyewitness at the birth of the Dutch cotton industry 1832-1839’, Economisch en Sociaal-Historisch Jaarboek xl (1977) 113-181. |
R.T. Griffiths, Industrial retardation in the Netherlands 1830-1850 (Den Haag 1979). |
J.W. Gunning, Leerboek der scheikunde ten gebruike aan inrigtingen van lager en middelbaar onderwijs, en tot zelf-onderrigt (Schoonhoven 1858). |
R. Haller, Vom Türkischrot zum Alizarinrot (Basel 1938). |
S. Hoffmann, Uber die Konstitution des Türkischrothlackes (Dresden 1937). |
E. Homburg, ‘The influence of demand on the emergence of the dye industry. The roles of chemists and colourists’, Journal of the Society of Dyers and Colourists 99 (1983), 325-333. |
E. Homburg, Van beroep ‘Chemiker’. De opkomst van de industriële chemicus en het polytechnisch onderwijs in Duitsland (1790-1850) (Delft 1993). |
E. Homburg, ‘Industrie, chemie en milieu (1750-1815)’, in: H. Lintsen e.a.(red.), Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993), dl. iv, 159-181. |
E. Homburg, ‘Zwavelzuur’, in: H. Lintsen e.a. (red.) Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993), dl. iv, 181-205. |
E. Homburg, ‘Een bedrijfstak in verandering’, in: H. Lintsen e.a. (red.), Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993, dl. iv, 259-270. |
G.J. Jacobson, A.Bz., Handboek der technologie of wetenschappelijke beschrijving en verklaring van alle fabriekmatige verrigtingen. Ten Gebruike bij technologische lessen en tot eigen onderrigt (Deventer 1860). |
F.M. Jaeger, Een en ander uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het chemisch onderwijs aan de Groningse universiteit (Groningen 1912). |
| |
| |
W.P. Jorissen, Het chemisch (thans anorganisch chemisch) laboratorium der universiteit van Leiden van 1859-1909 en de chemische laboratoria dier universiteit vòòr dat tijdvak en hen, die er in doceerden (Leiden 1909). |
W.P. Jorissen, ‘Iets over het onderwijs in de chemie aan het Atheneum Illustre te Amsterdam voor de komst van J.W. Gunning’, Chemisch Weekblad 8 (1911), 501-514. |
E.G. Kiel, Metaalcomplexen van alizarinerood (Delft 1961). |
Fr. Koehler, De scheikunde met betrekking tot het fabriekwezen. Eene handleiding bij industrieel onderwijs (Delft 1844), 2 dln. |
W. Labruyère, G.J. Mulder (1802-1880) (Leiden 1838). Laugier, ‘Over het verwen van katoen en linnen’, Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid 1 (1833), 532-612, 2 (1834), 57-93. |
M. Leidelmeijer, De Java suikerindustrie. Processen van techniekoverdracht en -diffusie in de negentiende eeuw (dissertatie tue, verschijnt voorjaar 1995). |
A.M.C. Lemmens en G.P.J. Verbong, ‘Natuurlijke en synthetische kleurstoffenproduktie in Nederland in de negentiende eeuw’, jbgbt 1 (1984), 256-276. |
L.C. Levoir, ‘De natronmeter van Pesier’, Tijdschrift van Nijverheid (1857), 62-65. |
‘L.C. Levoir’, Chemisch Weekblad 5 (1908), 275-279. |
J. Liebig, De bewerktuigde scheikunde toegepast op landbouwkunde en physiologie (Assen 1842), naar de tweede uitgave, uit het Hoogduitsch vertaald door J.P.C. van Tricht. |
S.C.J.B. Loschacoff-de Kanter, ‘Het industrie college te Leiden’, Leids Jaarboekje (1970), 125-146. |
G. Lotman, Praktische handleiding tot het onderzoek van alle suikerhoudende stoffen, bewerkt naar de nieuwste en beste bronnen en toegelicht met een aantal resultaten der fabrikage en raffinage (Amsterdam 1867). |
B. Meijlink en G.J. Jacobson A. Bzn., Beginselen der technologie (Kampen 1863). |
P.H. van der Meulen, Handleiding bij het onderwijs in de scheikunde (voor de kma) (Breda 1850). |
M. Meyer, Gronden der krijgskundige scheikunde (Breda 1840), leerboek voor de kma |
N.B. Millard, Scheikunde ten algemeenen nutte. Door meer dan 60 afbeeldingen opgehelderd (Amsterdam 1842). |
F.H. van Moorsel, Toegepaste scheikunde (Amsterdam 1855), Volksbibliotheek nr. 14. |
G.J. Mulder, Leerboek voor scheikundige werktuigkunde (Rotterdam 1832). |
G.J. Mulder, Proeve eener algemeene physiologische scheikunde (Rotterdam 1843-1850). |
G.J. Mulder, De scheikunde der bouwbare aarde (Rotterdam 1860), 4 dln. |
J. Persoz, Traité de l'Impression des Tissus (Parijs 1846), 5 dln. |
C.F. Plattner, Het scheikundig onderwijs met de blaaspijp (Den Haag 1850), vertaald naar de tweede druk door P.J. Kipp. |
E. Postel, Grondbeginselen der anorganische en organische scheikunde (Sneek 1864). |
V. Regnault, Beknopt leerboek der scheikunde (Utrecht 1863). |
A.J. van Roijen, Handleiding tot de alcalimetrie of bepaling der waarde van potasch en soda (Groningen 1858). |
H. Rose, Handboek der analytische scheikunde (Rotterdam 1835-1836), 2 dln., vertaald door J.E. de Vrij, voorwoord van G.J. Mulder. |
F.F. Runge, Lehrbuch der praktischen Farbenchemie (Berlijn 1834). |
M. Rutishauser, Zur Kenntnis der Alizarinlacke (Zürich 1940). |
G. Schaeffer, ‘Zur Geschichte der Türkischrotfärberei’ ciba-Rundschau 47 (1940), 1723-1733. |
J.W. Schot en E. Homburg, ‘Meekrap en garancine’, in: H. Lintsen e.a. (red.), Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993), dl. iv, 223-241. |
H. Schrader, Leerboek der proefondervindelijke wol-, katoen-, linnen-, en zijdeververij (Groningen 1840). |
J. Schreurs, ‘250 Jaar roodververij te Herten (2)’, De Roerstreek 14 (1982), 163-171. |
W. Smit, De katoendrukkerij in Nederland tot 1813 (Rotterdam 1928). |
H.A.M. Snelders, ‘Petrus Johannes van Kerckhoff (1813-1876) and theoretical organic chemistry in the Netherlands’, Janus 69 (1982), 77-95. |
H.A.M. Snelders, ‘Het chemisch laboratorium ‘de Leeuwenbergh’ te Utrecht (1845-1903), Tijdschrift voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Wiskunde, Natuurwetenschappen en Techniek 7 (1984), 129-140. |
H.A.M. Snelders, Landbouw en scheikunde in Nederland in de vóór-Wageningse periode (1800-1876), aag-bijdragen 24 (1984), 59-105. |
H.A.M. Snelders, ‘De scheikundige laboratoria van de Delftse artillerie-inrichtingen in de negentiende eeuw, in: H.L. Houtzager e.a. (red.), Kruit en Krijg. Delft als bakermat van het Prins Maurits Laboratorium tno (Amsterdam 1988), 207-217. |
H.A.M. Snelders, De geschiedenis van de scheikunde in Nederland. Van alchemie tot chemie en chemische industrie rond 1900 (Delft 1993). |
W. Stein, Die Organisation des chemischen Unterrichts (Dresden 1857). |
S. Stratingh, Scheikundig handboek voor essaijeurs, goud- en zilversmeden (Groningen 1821). |
S. Stratingh, Beknopt overzigt over de leer der stöchiometrie (Groningen 1827). |
F. Szabadváry, History of analytical chemistry (Oxford 1966). |
C.H. Thiebout, Scheikundige technologie ten dienste van het middelbaar onderwijs. Vrij bewerkt naar Knapp (Arnhem 1868). |
A. van der Toorn, Handleiding tot het vinden der ware sterkte van het acidum aceticum door middel van de dightheid (Den Haag 1824). |
L. Troost, Leerboek der scheikunde, bevattende de toepassingen op het gebied van de nijverheid en de gezondheidsleer. Ten gebruike aan inrichtingen van middelbaar onderwijs (Utrecht 1867). |
G. Verbong, ‘De ontwikkeling van het turksroodverven in Nederland’, jbgbt 3 (1986), 183-205. |
G. Verbong, ‘De Heyder 1836-1846’, Textielhistorische Bijdragen 27 (1987), 19-30. |
G. Verbong, Technische innovaties in de katoendrukkerij en -ververij 1835-1920 (Amsterdam 1988). |
G. Verbong, ‘Katoendrukken’, in: H. Lintsen e.a. (red.) Ge-schiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993), dl. iii, 57-83. |
J.H. de Vlieger en E. Homburg, ‘Technische vernieuwing in een oude trafiek. De Nederlandse loodwitindustrie, 1600-1870’, jbgbt 9 (1992), 9-68. |
J.H. De Vlieger en E. Homburg, ‘Loodwit’, in: H. Lintsen e.a. (red.) Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1993), dl. iv, 205-223. |
Joh. de Vries, Markt als spiegel. Ontwikkeling en problematiek der Nederlandse koolteermarkt (Tilburg 1967), oratie. |
J.R. Wagner, Handboek der fabrieksscheikunde [enz.] (Leiden 1864-1865), 2 dln., vertaald door C.C.J. Teerlink. |
J.R. Wagner, Schets der chemische technologie voor het middelbaar onderwijs en tot zelfonderricht (Arnhem 1872), vertaald door S.P. Huizinga. |
J.H. Weiss, The making of technological man: the social origins of French engineering (Cambridge (Ma.) 1982). |
D. de Wit, Windmill, wieken naar de wind gekeerd (Vlaardingen 1990). |
A. Ypey, Systematisch handboek der beschouwende en werkdaadige scheikunde, ingerigt volgens den leidraad der chemie voor beginnende liefhebbers (Amsterdam 1804-1808). |
|
|