| |
| |
| |
Bibliografie
Hoofdstuk 1
R.W.J.M. Bos, ‘Factorprijzen, technologie en marktstructuur: de groei van de Nederlandse volkshuishouding 1815-1914’, in: A.A.G. Bijdragen, 22 (1979). |
R.W.J.M. Bos, ‘Kapitaal en industrialisatie in Nederland tijdens de negentiende eeuw’, in: A.A.G. Bijdragen, 22 (1979). |
R.W.J.M. Bos, ‘Techniek en industrialisatie: Nederland in de negentiende eeuw’, in: A.A.G. Bijdragen, 22 (1979). |
IJ. Brugmans, Paardenkracht en Mensenmacht. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland 1795-1940 (Den Haag 1969). |
K. Bruland, ‘The transformation of work in European Industrialization’, in: P. Mathias, J.A. Davis, The first industrial revolutions (Oxford 1989). |
S.D. Chapman, The cotton industry and the industrial revolution (Londen 1979). |
N.C.R. Crafts, ‘The new economic history and the industrial revolution’, in: P. Mathias, J.A. Davis, The first industrial revolutions (Oxford 1989). |
M. Daumas, A history of technology and invention. Progress through the ages, dl.iii (New York 1969-1980). |
Ph. Deane, Thefirst industrial revolution (Cambridge 1976, 1e druk 1965). |
W. Eudier, J. Payen, ‘The spinning of textile fibres’, in: M. Daumas, A history of technology and invention. Progress through the ages, dl.iii (New York 1969-1980). |
D.A. Farnie, The English cotton industry and the world market 1815-1896 (Oxford 1979). |
R.S. Fitton, The Arkwrights, spinners of fortune (Manchester 1989). |
E.J. Fischer, ‘De geschiedschrijving over de negentiende eeuwse industrialisatie’, in: W.W. Mijnhardt, Kantelend geschiedbeeld. Nederlandse historiografie sinds 1945, (Utrecht, Antwerpen 1983). |
R.T. Griffiths, Industrial retardation in the Netherlands 1830-1850 (Den Haag 1979). |
J.A. De Jonge, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914 (Amsterdam 1968). |
J. de Lacy Mann, ‘The textile industry: machinery for cotton, flax, wool 1760-1850’, in: Ch. Singer et. al., A history of technology, dln. iv, v (Oxford 1954). |
M. Krantzberg, C.W. Pursell jr., Technology in Western civilization, dl. 1 (Londen, Toronto 1967). |
S. Landes, The unbound Promethens. Technological change and industrial development in Western Europe from 1750 to the present (Londen 1969). |
W.M.F. Mansvelt, Geschiedenis van de Nederlaudsche Handelmaatschappij, dl. 1. (Haarlem 1924). |
P. Mathias, ‘The industrial revolution: concept and reality’, in: P. Mathias, J.A. Davis, The first industrial revolutions (Oxford 1989). |
J. Mokyr, Industrialization in the Low Countries 1195-1830 (New Haven en Londen 1976). |
A.E. Musson, E. Robinson, Science and technology in the industrial revolution (Manchester 1969). |
L. Noordegraaf, ‘Nijverheid in de Noordelijke Nederlanden 1580-1650’, in: Algemene geschiedenis der Nederlanden, vii (Haarlem 1980). |
J. Payen, J. Alisi, ‘Weaving and mechanical finishing’, in: M. Daumas, A history of technology and invention. Progress through theages, dl.iii (New York 1969-1980). |
L. Soete, ‘Textiles’, in: K. Guy (ed.), Technological trends and employment, dl.1 (Aldershot 1984). |
P.R. Schwartz, ‘Textile printing’, in: M. Daumas, A history of technology and invention. Progress throngh the ages, dl.iii (New York 1969-1980). |
A.P. Usher, ‘The textile industry 1750-1830’, in: M. Krantzberg, C.W. Pursell jr., Technology in Western civilization, dl. 1 (Londen, Toronto 1967). |
G.P. Verbong, Technische innovaties in de katoendrukkerij en -ververij in Nederland 1835-1920 (Amsterdam 1988). |
Joh. de Vries, De economische achteruitgang der Republiek in de achttiende eeuw (Amsterdam 1959). |
F. van Waarden, ‘Techniek en arbeid in de Twentse katoenspinnerijen van de oudheid tot heden’, in: Jaarboek voor de geschiedenis van bedrijf en techniek, 1 (1984) 134-153. |
J.L. van Zanden, ‘De economische ontwikkeling van de Nederlandse landbouw in de negentiende eeuw, 1800-1914’ in: A.A.G. Bijdragen, 25 (1985). |
| |
Hoofdstukken 2 en 3
G. Adelmann, ‘Die deutsch-niederländische Grenze als textilindustrieller Standortfaktor’, in: Vom Gewerbe zur Industrie in kontinentalen Word Westeuropa (Wiesbaden 1986), 163-188. |
A general view of the Netherlands. The industries, part 1, 1-41 (Textile industry) (1915). |
J.W. Albarda, De Enschedesche textielindustrie. antwoord aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Enschede (Enschede 1914). |
P.E. van Bemmel, ‘De ontwikkeling van de industrie in den Achterhoek’, in: Tijdschrift Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap, 2e reeks deel 44 (1927), 335-352 (betreft alleen textielindustrie). |
H. de Beukelaer, Nijver in het Groen. Twee eeuwen industriële ontwikkeling in Achterhoek en Liemers (Doetinchem 1990). |
A. Blonk, Fabrieken en menschen. Een sociografie van Enschede (Enschede 1929). |
| |
| |
B. Bolk e.a., Schering en inslag, Twents-Achterhoekse textiel in 546 foto's (Hengelo 1982). |
J.A.P.G. Boot, De Twentsche katoennijverheid 1830-1873 (Amsterdam 1935). |
J.A.P.G. Boot, ‘Handspinnen van katoen en handkatoenspinnerijen’, in: Textielhistorische Bijdragen, 24 (1984), 52-80. |
J.A.P.G. Boot, ‘Silezische en andere linnen garens in Twente omstreeks 1770’, in: Textielhistorische Bijdragen, 20 (1979), 3-36 en idem 22 (1981), 41-79. |
J.A.P.G. Boot/A. Blonk, Van smiet tot snelspoel. De opkomst van de Twents-Gelderse textielindustrie in het begin van de 19de eeuw (Hengelo 1957). |
J. Bos, Onde Fabrieks- en bedrijfsgebouwen in Overijssel (Zwolle 1986). |
I.J. Brugmans, Statisticken van de Nederlandse nijverheid uit de eerste helft der 19e eeuw (2 dln., 's-Gravenhage 1956 en supplement onder redactie van D. Damsma e.a., 1979). |
I.J. Brugmans, Paardenkracht en mensenmacht. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland 1795-1940 ('s-Gravenhage 1961). |
R.A. Burgers, 100 jaar G. en H. Salomonson. Kooplieden-entrepreneurs, fabrikanten en directeuren van de Koninklijke Stoomweverij te Nijverdal (Leiden 1954, proefschrift) (beslaat de periode ca. 1814-1914). |
A. Buter, De Kadans der getouwen. Heren en knechten in de Nederlandse textiel (Amsterdam/Brussel 1985). |
J. Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twernt en weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten (Geldrop 1987). |
H. Coppejans-De Smedt, De Gentse textielnijverheid van 1795 tot 1835 (Gent 1958). |
De Twentsche nijverheid in beeld, met een inleidend woord van H. Smissaert (Haarlem 1916). |
J. Dhondt, ‘L'industrie cotonnière Gantoise à l'époque Francaise’, in: Revue d'histoire moderne et contemporaine, 2 (1955), 307-324. |
J.C.A. Everwijn, Beschrijving van handel en nijverheid in Nederland ('s-Gravenhage 1912), hoofdstuk VI, Textielnijverheid en Kleedingindustrie, 250-393. |
Fabrieken en trafieken in het Departement van de Oude IJssel (1800) (Zwolle 1990). |
E.J. Fischer, Fabriqueurs en fabrikanten: de Twentse katoennijverheid en de onderneming S.J. Spanjaard te Borne tussen circa 1800 en 1930 (Utrecht 1983, proefschrift). |
E.J. Fischer e.a., Bestemming Semarang. Geschiedenis van de textielfabrikanten Gelderman in Oldenzaal 1817-1970 (Oldenzaal/Amsterdam 1991). |
J. van Gils, Twee eeuwen Goirle. Leven in de textielnijverheid (Goirle 1989). |
R.A. Gorter en C.W. de Vries, ‘Gegevens omtrent den kinderarbeid in Nederland volgens de enquêtes van 1841 en 1860’, in: Economisch-Historisch Jaarboek, 8 (1922), 1-262. |
R.T. Griffiths, Industrial retardation in the Netherlands 1830-1850 ('s-Gravenhage 1979). |
R.T. Griffiths, ‘Iets meer over de Haarlemse katoenindustrie’, in: Textielhistorische Bijdragen, 15 (1974), 38-59. |
R.T. Griffiths, ‘Eyewitnesses at the birth of the Dutch cotton industry 1832-1839’, in: Economisch-historisch en sociaal-historisch Jaarboek, 40 (1977), 113-181. |
Handboek der mechanische technologie van Karl Karmarsch (bewerkt door G. Kuyper), tweede deel, aflevering spinnen en weven (Amsterdam ca. 1880), 1-601. |
W.A.J.M. Harkx, De Helmondse Textielnijverheid in de loop der eeuwen; de grondslag van de huidige textielindustrie 1794-1870 (Tilburg 1967). |
Hilversum anno 1850 (Hilversum 1990) (bundel opstellen, met ook aandacht voor textielindustrie). |
G. van Hooff, Johan Theodor Prinzen (1781-1864) en de Gemertse textielnijverheid (Gemert 1981). |
G. van Hooff, ‘Spinnerij Bekker’, in: Gemerts Heem, 25 (1983), 68-80 en 104-108. |
J.P. Huchshorn, De katoenspinnerij (Deventer 1908 en 1920). |
J.P. Huchshorn, ‘Het spinnen en weven’, in: De Ingenieur 29 (1914), 526-534. |
Ph.J. Ketner, Nederland in den aanvang der twintigste eeuw (Leiden 1910), 611-640. |
W.T. Kroese, ‘Haarlem, textielstad in de 19e eeuw’, in: Textielhistorische Bijdragen, 20 (1979), 53-91. |
G.J. ter Kuile, De opkomst van Almelo (Zwolle 1954). |
A. Ledeboer, ‘De Nederlandsche katoennijverheid sedert 1860. Gegevens en beschouwingen’, in: De Economist, 41 (1892), 2e deel, 571-589. |
F. Leleux, Liévin Bauwens, Industriel Gantois (Paris 1969). |
Machinale Katoenspinnerij, prospectus (Bibliotheek GA Rotterdam, X B 44) |
E.C. Mackay, ‘De katoennijverheid, inzonderheid in Twenthe’, in: Statistisch en Staathuishoudkundig Jaarboekje (1871), 279-288. |
W.F. Mansvelt, ‘Iets over de Haarlemse katoenfabrieken’, in: Eigen Haard (1924), 238-243. |
F.A.M. Messing, Werken en leven in Haarlem (1850-1914) (Utrecht 1972). |
J. Mokyr, Industrialization in the Low Countries 1795-1850 (New Haven/London 1976). |
H. Muller Szn., De Nederlandsche katoennijverheid en het stelsel van bescherming in Nederlandsch-Indië (Rotterdam 1857). |
J.M.P. van Oorschot, Eindhoven, een samenleving in verandering, 2 dln. (1810-1920/1920-1960) (Eindhoven 1982). |
E.J. Pilgrim, De ontwikkeling van de industrie in Hilversum 1830-1914 (Doctoraalscriptie 1987). |
N.W. Posthumus, ‘Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche grootindustrie’ (betreft de textielindustrie in de jaren 1830-1834), in: Economisch-Historisch Jaarboek, 1 (1915), 74-83; idem 11 (1925), 169-244 en 12 (1926), 179-214. |
Prospectus en concept-statuten voor eene te Almelo op te richten Katoenspinnerij (1861) (Bibliotheek Nederlands Textielmuseum, Tilburg). |
F.J.M. van Puijenbroek, Beginnen in Eindhoven. Allochtoon ondernemersinitiatief in de negentiende eeuw (Eindhoven 1985). |
A.L. van Schelven, Hengeler Wind. De ontwikkeling van het industrieel klimaat van Hengelo sinds 1865 (Haarlem 1965). |
A.L. van Schelven, Onderneming en familisme. Opkomst, bloei en neergang van de textielonderneming Van Heek & Co te Enschede (Leiden 1984). |
B.C. Sluijk, ‘Charles de Maere en de vernieuwing van de handweverij in Twente’, in: Jaarboek Overijssel, 2 (1957), 39-56. |
H. Smissaert, Bijdragen tot de geschiedenisder ontwikkeling van de Twentsche katoennijverheid (Den Haag 1906). |
Z.W. Sneller, ‘De opkomst van de plattelandsnijverheid in Nederland in de 17e en 18e eeuw’, in: De Economist, 77 (1928), 691-702. |
Z.W. Sneller, ‘De opkomst der Nederlandsche katoenindustrie’, in: Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, VI (1926), 237-274 en VII (1927), 101-113. |
Z.W. Sneller, ‘Een mechanische katoenspinnerij in Nederland in het laatst der 18e eeuw’, in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 7 (1931), 167-188. |
J.P. Sprenger van Eyk, ‘Twenthe's fabrieksnijverheid in 1867’, in: Textielhistorische Bijdragen, 3 (1962), 114-144. |
B. Stegeman, ‘Het oost-Graafschapse textielgebied’, in: Gelderland (1940), 464-466. |
C.T. Stork, Herinneringen en wenken; de Twentsche katoennijverheid. Hare vestiging en uitbreiding (Enschede 1888). |
L.A. Stroink, Stad en land van Twenthe (Enschede 1962). |
A. Suetens, ‘Lieven Bauwens: een mythe’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur, 4 (1986), no. 3. |
L.G.J. Verberne, ‘Over de Noordbrabantse nijverheid in de eerste jaren na 1830’, in: Land van mijn hart (Tilburg 1952), 115-122 en 153. |
F.B.A.M. Verhagen, ‘De linnen- en katoenindustrie in de Bataafse en Franse tijd’, in: Land van mijn hart (Tilburg 1952), 123-129 en 154-155. |
F.B.A.M. Verhagen, Eindhoven Industriestad, de industriële ontwikkeling van Eindhoven (Eindhoven 1950). |
F.B.A.M. Verhagen, Geldrop, economisch-statistische beschrijving van een industrieele plattelandsgemeente vanaf het begin der 19e eeuw (Tilburg 1946, proefschrift). |
| |
| |
J. de Visser, ‘De Gentse katoenindustrie voor de industriële revolutie’, in: Economisch en sociaal-historisch jaarboek, 44 (1981), 44-50. |
J. Voortman, Les Débuts de l'Industrie Cotonnière et les Crises Economiques (Gand 1940). |
I.P. De Vooys, Leerboek der mechanische technologie, deel 2, 2e stuk, Textielnijverheid (Gorinchem 1917, 1925). |
F. van Waarden e.a., Fabriekslevens. Persoonlijke geschiedenissen van arbeiders, fabrikanten, managers en andere betrokkenen uit de Twentse textielindustrie (Zutphen 1987). |
H. ter Weele Hzn, Enschede van voorheen en thans (Enschede z.j.=1923). |
| |
Hoofdstuk 4
N. Briavoine, Sur les inventions et peifections dans l'industrie depuis la fin du xviiie siècle (Brussel 1838). |
B. Brommer (ed), Katoendruk in Nederland (Helmond 1989). |
A. Bolliger, Ein Beitrag znr Entwicklung des europäischen Textildrncks, eine historisch-systematisch Untersuchung (Wenen 1950). |
S. Chapman en A. Chassagne, Enropean Textile Printers in the Eighteenth Century, A Study of Peel and Oberkampf (Londen 1981). |
S. Chapman, ‘Quantity versus quality in the British industrial revolution’ Economic History Review, 2nd series (1988), 175-192. |
W. Crookcs, A practical handbook of dyeing and calicoprinting (Londen 1874). |
F. Driessen, ‘Peter Ludwig Carl Driessen’, Leidsch Jaarboekje 3(1906) 3-27. |
L.A. Driessen, ‘Een patroonsfeest van katoendrukkers voor honderd jaar’, Leidsch Jaarboekje (1939) 177-184. |
L.A. Driessen, ‘De techniek van het Javaansch batikken’, De Tex 11(1952) 205-211. |
L.A. Driessen, ‘Beknopte systematische bibliografie van de geschiedenis der textieldrukkerij’, De Tex 11(1952) 1157-1159. |
W. Elbers, Die bedienung der Arbeitsmachinen zur Herstellung bedruckter Baumwollstoffe (Braunschweig 1909). |
W. Endrei, ‘L'évolution de l'industrie de l'impression sur étoffes en Europe et les obstacles à son progrès (1700-1900)’, Cahiers de l'institut de science économique (1963) nr. 134 (serie AD, nr. 2) 209-228. |
R.T. Grifftihs, ‘Iets meer over de Haarlemsche Katoenfabrieken’, Textielhistorische Bijdragen 15(1974) 72-85. |
R.T. Griffiths, Industrial retardation in the Netherlands (Amsterdam 1980). |
R.T. Griffiths, Your Obedient Servant, Thomas Wilson (niet gepubliceerd). |
R. Haller, Der Kolorist: Eine Monographie des Textielchemikers (Heidelberg 1939). |
W.A.J.M. Harks, De Helmondse textielnijverheid in de loop der eeuwen: de grondslagen van de huidige textielindustrie 1794-1870 (Tilburg 1967). |
H.C. Hazewinkel, ‘De aanvang der katoendrukkerij te Rotterdam’, Rotterdamsch Jaarboekje (1933) 27-33. |
G. van Hooff, ‘De familie Sutorius in Helmond: ondernemers en kooplieden tussen Rheinland en Helmond’, Heemkroniek Helmond (1981) nr. 4 138-154. |
A. Jenny-Trümpy, ‘Handel und Industrie des Kanton Glarus’, deel 2 in: Jahrbuch des historischen Vereins des Kanton Glarus, 34(1902). |
J.H. Koch, Mit Model, Krapp und Indigo: vom alten Handdruck auf Kattun und Leinwand (Hamburg 1984). |
W.T. Kroese, ‘De oorsprong van de wasdruk textiel op de kust van West Afrika’, Textielhistorische Bijdragen 17(1976) 21-89. |
W.T. Kroese, ‘Haarlem, textielstad in de 19e eeuw: enkele nieuwe stukjes ter completering van de legpuzzel der drie Haarlemse textielfabrieken’, Textielhistorische Bijdragen 20 (1979) 53-92. |
W.H. von Kurrer, Geschichte der Zeugdruckerei (Nürnberg 1840); 2e druk 1844. |
W.H. von Kurrer, Die Druck- und Färbekunst in ihrem ganzen Umfange (Wenen 1848-1850) 3 delen. |
L.G. Lawrie, A bibliograhic of dyeing and textile printing: comprising a list of books from the sixteenth century to the present time (1946) (Londen 1949). |
A.R. Leschot- Goud, Felix Hendrik August Driessen 1855-1936: theorie en praktijk van een Leidse werkgever in de textielindustrie (Leiden 1974) doctoraalscriptie. |
W.M.F. Mansvelt, Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (Haarlem 1924), 2 delen. |
C. Lis en H. Soly, Een groot bedrijf in een kleine stad: de firma De Heyder & Co te Lier 1757-1834 (Lier 1987). |
S. van Musschenbroek, Iets over de inlandsche wijze van Katoenverven (Leiden 1877). |
E. Noelting, ‘Die Entwicklung der Kattundruckerei seit der Erfindung der künstlichen Farbstoffe’, Zeitschrift für Angewandte Chemie 25(1912) nr.32. |
J. Persoz, Traité théorique et pratique de l'impression des tissus (Parijs 1846) 4 delen. |
M.J. de Raadt-Apell, De batikkerij Van Zuylen te Pekalongan (Zutphen 1980). |
K. Reinking, ‘Zur Entstehung des Walzendrucks’, Melliand-Textilberichte (1928) 498 e.v. |
K. Reinking en L. Driessen, ‘Die Bibliographie des Zeugdrucks von der Erfindung des Dampfdrucks bis zur Einführung der synthetischen Farbstoffe’, Melliand Textilberichte 11(1930) 464-466, 713-714 en 792-794. |
S. Robinson, A history of printed textiles (Londen 1969). |
G.H. Rodenburg en G.W. Bijlsma, Van Vlissingen & Co's Gedenkboek 1846-1946 (Helmond 1948). |
G.H. Rodenburg, ‘Van Batiks tot Dutch Wax-Block Garments’, Textielhistorische Bijdragen 8(1967) 18-51. |
G.P. Rouffaer en H.H. Juynboll, De Batikkunst in Nederlandsch-Indië (Utrecht 1914). |
A. Sansone, Der Zeugdruck: Bleicherei, Färberei, Druckerei und Appretur baumwollener Gewebe (Berlijn 1890), vertaald door B. Pick. |
W.J. Smit, De katoendrukkerij in Nederland tot 1813 (Rotterdam 1928). |
A. Spirk, Practisch handboek der ververij en drukkerij in haren gehelen omvang (Leiden 1876). |
C. Steuckart, Der Zeugdruck, sein Wesen, seine Geschichte un sein Ausübung (Leipzig 1914). |
G. Turnbull en J.G. Turnbull (ed.), A history of the calico printing industry of Great Britain (Altringham 1951). |
G. Verbong, ‘De Heyder 1836-1846’, Textielhistorische Bijdragen 27(1987) 19-30. |
G. Verbong, ‘Praktijk en theorie van een Leidse drukker’, Ingenieursinformatie 4(1988), nr. 9. |
G. Verbong, Technische innovaties in de katoendrukkerij en -ververij (Amsterdam 1988). |
G. Verbong, ‘Werken in de katoendrukkerij’, in: Katoendruk in Nederland (Helmond 1989). |
E. Wiersum en J. van Sillevoldt, ‘De katoendrukkerij Non Plus Ultra’, Rotterdamsch Jaarboekje 9 (1921) 67-90. |
M. Winkelmolen, ‘Bibliografie’ in: Katoendruk in Nederland (Helmond 1989), 175-191. |
| |
Hoofdstuk 6
Algemeene Konst- en Letterbode (1816, dl. II) en (1841, dl. I). Amsterdamsche Courant, d.d. 31-8-1809. |
V.A.M.. Beerman e.a., Geschiedenis van Breda, dl.2 (Schiedam 1977). |
G.H. Bergman, Lighting in the Theatre (Stockholm 1977). |
Biographie Universelle (Michaud) ancienne et moderne (Parijs z.j.). |
M.J. Bouwman, ‘Luxury and control. The urbanity of street lighting in nineteenth-century cities’, in: Journal of Urban History 14 (1987), 7-37. |
C. Cabanes, ‘La grande querelle du verre de lampe. Argand, Quinquet et les frères Montgolfier’, in: Revue de France, 17 (1937). |
D. Chandler, Outline of history of lighting by gas (Londen 1936). |
| |
| |
P. Conradi en V. van der Plaats, Amsterdam in zyne geschiedenissen, voorrechten, koophandel, gebouwen, kerkenstaat, schoolen, schutterye, gilden en Regeeringe, beschreeven om te dienen ten vervolge op het werk van Jan Wagenaar, historieschrijver der stad, dl. 4 (Amsterdam/Harlingen 1788). |
T.K. Derry en T.I. Williams, Triomftocht van de techniek. Van de oudste tijden tot het jaar 1900 (Amsterdam 1963). |
C.H. Edelman, De geschriften van Harm Tiessing over den landbouw en het volksleven van Oostenlijk Drenthe (Assen 1943). |
A. Elton, ‘Gas for light and heat’, in: Ch. Singer red., A history of technology 4 (Oxford 1958). |
Encyclopaedia Britannica (Londen 1810). |
A. Forster, Vom Kienspan bis zur Quecksilber -Dampflampe und den Tesla-Licht (Bern 1920). |
J. ter Gouw, De Volksvermaken (Haarlem 1871). |
A. Hallema, ‘Wanneer de stad Leiden het eerst haar straatverlichting bekwam’, in: Leidsch Jaarboekje (1923/24), 38-59. |
H.C. Hazewinkel, ‘Het begin van de straatverlichting te Rotterdam’, in: Rotterdamsch Jaarboekje (1952), 183-201. |
J. van der Heyden, ‘Het licht der lamplantarens ontsteking’, afgedrukt in: Het Gas, 33 (1913), 311-406. |
T. Heyer, Ami Argand (Genève 1861). |
‘Iets over het Gaz-licht’, in: Nederlandsche Hermes, 1 (1829), 40-63. |
J. Körting, Geschichte der deutschen Gasindustrie (Essen 1963). |
F.W. Krecke, Handleiding der chemische technologie (Gorinchem 1889). |
‘Kort verslag van de proefnemingen enz.’, in: De Recensent, ook der Recensenten (1816). |
A. van de Linde, Het oude licht. Straatlantaarns en straatverlichting door de eeuwen heen (Eindhoven 1980). |
M. van Lissa, ‘Iets over licht’, in: Album der Natuur (1865), 161-190. |
P.W. Lothes, ‘Over de oliën, die in ons land geslagen worden, en den oliehandel’, in: Tijdschrift voor geschiedenis, oudheden en statistiek van Utrecht, 7 (1841), 352-357. |
L. Merkelbach van Enkhuizen en A. Hallema, Geschiedenis der gemeenten Ginneken en Bavel (Utrecht 1941). |
J.P. Minckelers, Mémoire sur l'air inflammable tiré de différentes substances (Leuven 1784) (herdruk 's-Hertogenbosch 1905). |
L.S. Multhauf, ‘The light of lamp-lanterns. Street-lighting in 17th-century Amsterdam’, in: Technology and Culture, 26 (1985), 236-252. |
Nederlandsch Handelsmagazijn (Amsterdam 1843). |
W. Niemann, ‘Argand und die Erfindung der Lampe mit doppeltem Luftzug’, in: Geschichtsblätter für Technik, Industrie und Gewerbe, 4 (1917), 7-25. |
W.T. O'Dea, The Social History of Lighting (Londen 1958). |
W.T. O'Dea, A short history of Lighting (Londen 1958). |
M. Plettenburg, Licht in huis (Arnhem 1968). |
H.W. Poldermans, ‘Den Haag zonder gas en elektriciteit niet energieloos’, in: Den Haag Energiek. Hoofdstukken uit de geschiedenis van de energievoorziening in Den Haag ('s-Gravenhage 1981). |
E. Rebske, Lampen, Laternen, Leuchten. Eine Historie der Beleuchtung (Stuttgart 1962). |
Rijks Geschiedkundige Publikatieën, 98. |
P. van Rheineck Leyssius, ‘Straatverlichting in den ouden tijd’, in: Haagsch Maandblad, 22 (1934), 280-284. |
‘Schets van Londen, in den winter van het jaar 1814. Beschrijving uit die stad zelve, door een jongen Hollander, geschreven aan een vriend’, in: Vaderlandsche Letteroefeningen, 1819(II). |
W. Schivelbusch, Lichtblicke. Zur Geschichte der künstlichen Hellichkeit im 19. Jahrhundert (Frankfurt am Main 1986). |
G.D.J. Schotel, Het maatschappelijk leven onzer vaderen in de zeventiende eeuw (Haarlem 1868), 135-158. |
M. Schroder, The Argand burner. Its origin and development in France and England 1780-1800. An epoch in the history of science illustrated by the life and work of the physicist Ami Argand (1750-1805) (Odense 1969). |
E.W. Smit, ‘Zierikzee en het gas’, in: Kroniek van het land van de zeemeermin (Schouwen-Duiveland), 10 (1985), 79-96. |
Tijdschrift ter bevordering van nijverheid, 1844 en 1848. |
A. Ure, A dictionary of chemistry (Londen 1828). |
J. Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst enz., dl.3 (1767). |
G.P. Zahn, De geschedenis der verlichting van Amsterdam (Amsterdam 1911). |
| |
Hoofdstuk 7
F. Accum, A practical treatise on gas light (Londen 1815). |
H.J.M. van den Akker, ‘Een eeuw Bredase gasfabriek 1858-1958’, Economisch en sociaal-historisch jaarboek 36 (1973), 277-344. |
C.B. van Ardenne, H.W. Poldermans en C.H. Slechte red., Den Haag energiek. Hoofdstukken uit de geschiedenis van de energievoorziening in Den Haag ('s-Gravenhage 1981). |
C. Boele, De jaren van de Javaanse gasfabrieken: een episode uit de geschiedenis van het OGEM-concern (Rotterdam 1990). |
J.C. Boogman, ‘De periode 1840-1848’ en ‘De revolutie van 1848 en haar nasleep’, in: Algemeene Geschiedenis der Nederlanden 12 (Haarlem 1977). |
Ch. Bosko, Physique, Chïmie et mécanique du gaz de ville (Genève 1942). |
G.A. Brender à Brandis, De scheikunde van het gasbedrijf (Groningen 1916). |
H. Brugmans, Geschiedenis van Amsterdam 6 (Utrecht/Antwerpen 1973). |
I.J. Brugmans, Paardenkracht en mensenmacht (Leiden 1983). |
C.W. Bruinvis, Gedenkschrift van de Gemeente Gasfabriek te Alkmaar, 1883-1917 (Alkmaar 1917). |
D. Chandler, Outline of history of lighting by gas (Londen 1936). |
S. Clegg jr., Practical treatise on the manufacture and distribution of coal-gas (Londen 1841). |
De Gemeente-gasfabrieken van 's-Gravenhage 1875-1925 (Den Haag 1925). |
F. Droinet, Artikel over vervoerbaar gas dat in Utrecht in gebruik zal worden genomen in November 1841 als reeds eerder in 's-Gravenhage en Leiden (Utrecht 1841). |
K.F. van Dijk, Inventaris van de archieven van het Gemeente Gasbedrijf (1876-1969) en van de Nieuwe Rotterdamsche Gasfabriek (1852-1885) (Rotterdam 1980). |
K.F. van Dijk, ‘Productie van gas en electriciteit in Rotterdam’, Rotterdams Jaarboekje 8ste reeks, dl. 10 (1982), 208-236. |
J.A. van Eijk, ‘Iets over verlichting door verschillende stoffen’, De Volksvlijt 1863, 105-110. |
A. Elton, ‘Gas for light and heat’ in: Ch. Singer red. A history of technology 4 (Oxford 1958), 258-276. |
A.J. van Eyndhoven, ‘Een en ander omtrent zuiverheid van het lichtgas’, Tijdschrift ter Bevordering van de Nijverheid 1878, 397 e.v.. |
A.J. van Eyndhoven, De gasfabrikant in het laboratorium (Amsterdam 1889). |
Het Gas (maandblad van de Vereeniging van Gasfabriekanten in Nederland vgn), 1 (1881), 3 (1883), 4 (1884), 5 (1885), 6 (1886), 10 (1890), 24 (1904), 29 (1909), 34 (1914). |
Gemeenteverslagen Alkmaar 1885 en 1902. |
Gemeenteverslag Enkhuizen 1916. |
‘Geoctroyeerde vervoerbare gazverlichting te Amsterdam’, in: Algemeene Konst- en Letterbode 1826 II, 173-176. |
Geschiedenis van de Gemeente Gasfabriek van Utrecht, 1862-1887 (Utrecht 1912). |
W.H.P.M. van Hooff, In het rijk van de Nederlandse vulcanus, De Nederlandse machineuijverheid 1825-1914, 2 dln. (Amsterdam 1990). |
P.C. Jansen, ‘Nijverheid in de Noordelijke Nederlanden 1650-1780’, in: Algemeene Geschiedenis der Nederlanden 8 (Haarlem 1979). |
J.A. de Jonge, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914 (Nijmegen 1976). |
C. Klaassen, ‘Gasproduktie’, Gas 100 (1980), 279-291. |
J. Körting, Geschichte der dentschen Gasindustrie (Essen 1963). |
(B.) K(oning), ‘Aanmerkingen rakende de gas-verlichting’, in: Vaderlandsche Letteroefeningen 1816, 149-150. |
B. Koning, Noodig berigt voor den Nederlander, wegens eene nieu- |
| |
| |
we verbeterde wijze van kunstverlichting, door middel van vlamvatbaar gas uit steenkolen (Amsterdam 1816). |
P. Kooy, ‘De gasvoorziening in Nederland rond 1880’, Gas 100 (1980), 266-277. |
L.J.N. Kouwenberg, Alkmaar verlicht. Van pijpgaz tot aardgas, de geschiedenis van de gasvoorziening in Alkmaar en omstreken sinds 1853 (Schoorl 1982). |
J. (von) Liebig, ‘Der Zustand der Chemie in Preussen’, in: Annalen der Chemie und Pharmacie 34 (1840), 97-136. |
J. von Liebig, Chemische Briefe, 4de druk (Leipzig/Heidelberg 1865). |
A. van de Linde, Het oude licht. Straatlantaarns en straatverlichting door de eeuwen heen (Eindhoven 1980). |
J. MacLean, Geschiedenis der gasverlichting in Nederland 1809-1850 (Zutphen 1977). |
J.P. Minckelers, Mémoire sur l'air inflammable tiré de différentes substances (Leuven 1784, herdruk 's-Hertogenbosch 1905). |
M.G. Niessen, ‘150 jaar stedelijke gasvoorziening in Amsterdam’, in: Ons Amsterdam 1976, 194-204. |
J. van den Noort, Pion of pionier. Rotterdam - Gemeentelijke bedrijvigheid in de negentiende eeuw (Rotterdam 1990). |
J. van den Noort, Licht op het GEB. Geschiedenis van het Gemeente-Energiebedrijf Rotterdam (Rotterdam 1993). |
J. Pazzani, Nieuwe Amsterdamsche Gasfabrieken (Amsterdam 1886). |
J. Preuss, ‘Iets over de olie-gaz’, in: Algemeene Konst- en Letter-Bode 1825 I, 171-174. |
W.J. Roelfsema, ‘Mededeelingen aangaande de gasfabriek te Groningen’, Tijdschrift ter Bevordering van Nijverheid 1859, 189-211. |
W. Rooseboom, De gasverlichting en de bereiding van lichtgas (Utrecht 1863). |
C.A. Russell, Coal, the basis of nineteenth-century technology (Bletchley, Bucks. 1973) |
C.T. Salomons, Inlichtingen aan gasverbruikers betreffende hunne belangen (Rotterdam 1884). |
N.H. Schilling, Handbuch für Steinkohlengas-Beleuchtung (München 1863 en 1879). |
P.J.G. Schinck, ‘De gasvoorziening te Venlo 1862-1902’, in: Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg 35 (1990), 30-81. |
W. Schivelbusch, Lichtblicke. Zur geschichte der künstlichen Helligkeit im 19. Jahrhundert (München/Wenen 1983). |
D. Simons, Gemeentebedrijven (Alphen a/d Rijn 1939). |
E.W. Smit, ‘Zierikzee en het gas’, in: Kroniek van het land van de zeemeermin (Schouwen-Duiveland) 10 (1985), 79-96. |
Statistiek-Overzicht der Bedrijfscijfers 1947 en 1948, bewerkt door de Vakgroep Gasbedrijven ('s-Gravenhage 1951). |
A. Stolp, ‘De fabriek van Warin’, in: De Koppeling 31 (1976), 260-264, 304-309. |
A. Stolp, ‘Hoe moeilijk het Haagse loopgas ging lopen’, in: Die Haghe 1977, 117-142. |
A. Stolp, ‘De gasfabrieken van de Maatschappij voor nieuwe geoctrooyeerde gasbereiding te Woerden en Gouda’, in: Heemtijdhingen 16 (maart 1980), 15-20. |
A. Stolp, ‘Het levenswerk van de uitvinder Ds Bernardus Koning, zijn gaslicht- en zijn motorexperimenten 1778-1828’, in: Economisch en sociaal-historisch jaarboek, 43 (1980), 64-104. |
A. Stolp, ‘F.J. Hallo als fabrikant van vloeibaar gas’, in: Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum 72 (1980), 120-137. |
A. Stolp, ‘De oprichting van de stedelijke gasfabriek te Leiden’, in: Holland 15 (febr. 1983), 6-23. |
J.H. van Stuyvenberg, ‘De economie in de Noordelijke Nederlanden 1770-1970’, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden 10 (Haarlem 1981). |
J.G.A. Terpoorten, ‘Geschiedenis gemeentelijke gas- en electriciteitsvoorziening, jubileumnummer’, in: Energie: Maandblad voor het personeel van het gemeentelijk energiebedrijf Haarlem, 3 (9) (nov. 1952). |
G. Thenius, Die Fabrikation der Leuchtgase nach den neuesten Forschungen (Wenen/Pest/Leipzig 1891). |
Th. van Tijn, ‘De eerste fase van de economische groei 1850-1867’ en ‘De tweede fase van de economische groei 1868-1875’, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden 12 (Haarlem 1977). |
Th. van Tijn, ‘De zwarte jaren 1845-1849’, in: Algemeene Geschiedenis der Nederlanden 12 (Haarlem 1977). |
‘Verslag van eene proefneming, in het werk gesteld met het gazlicht in het Natuur- en Scheikundig Genootschap te Groningen, door derzelver medeleden G. Kuiper en Dr. S. Stratingh Ez., den 23 october 1816’, in: Algemeene Konst- en LetterBode 1816 II, 290-295, 307-313. |
Joh. de Vries, Markt als spiegel. Ontwikkeling en problematiek der Nederlandse koolteermarkt en -nijverheid (Tilburg 1967). |
W. de Vries Wzn., ‘Nicolaas Tetterode en zijn Photogenische Gasmaatschappij N.V.: momenten uit het kortstondige bestaan van een kleine, Amsterdamse oliegasfabriek (1867-1870)’, in: Economisch- en sociaal-historisch Jaarboek 46 (1983), 238-264. |
Wegwijzer ten dienste van vreemdelingen in Alkmaar en omstreken (uitgegeven ter gelegenheid van het VIII ste landhuishoudkundig congres) (Alkmaar 1853). |
A. van der Woud, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848 (Amsterdam 1987). |
A.Z., ‘Kort verslag van de proefnemingen met de gasverlichting, door den heer B. Koning, onlangs in het Diakonie Oude Mannen- en Vrouwenhuis, voor het publiek gedaan’, in: De Recensent der Recensenten 1816, 276-280. |
G.P. Zahn, De geschiedenis der verlichting van Amsterdam (Amsterdam 1911). |
J.L. van Zanden, De industrialisatie in Amsterdam 1825-1914 (Bergen (NH) 1987). |
| |
Hoofdstuk 8
K. van Berkel, In het voetspoor van Stevin. Geschiedenis van de natuurwetenschap in Nederland 1580-1940 (Amsterdam 1985). |
L.M. Barnet Lyon, ‘De Electrische installatie in de Societeit Minerva te Leiden’, in: Electra (1895), 282-284. |
L.M. Barnet Lyon, ‘Over de inrichtingen tot schakeling en stroomverdeling van het electrisch station der Staatsspoorwegen in Utrecht’, in: Electra (1896), 56-60. |
L.M. Barnet Lyon, ‘De ontwikkeling van de sterkstroomtechniek bij de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen’, in: Jubileumboek van het KIvI (1897), 232-235. |
P.H.J. van den Boomen en A.N. Hesselmans, Het ontstaan en de ontwikkeling van de Nederlandse elektriciteitsvoorziening 1884-1925 (ongepubliceerde doctoraal scriptie Utrecht 1984). |
P.H.J. van den Boomen en A.N. Hesselmans, ‘Van kleinschalige naar grootschalige elektriciteitsvoorziening; een analyse aan de hand van vier elektriciteitscentrales 1880-1925’, in: Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek 3 (1986), 230-252. |
B. Bowers, A History of Electric Light & Power (Londen 1982). |
J.M. Brans, ‘De transformator, honderd jaar ijzersterk’, in: Electrotechniek 65 (1987) 3 (maart), 255-260. |
J.M. Brans en A.N. Hesselmans, ‘Clarence Feldmann, een Delfts adviseur in Groningen’, in: Netwerk (september 1988), 15-21. |
J.M. Brans, A.N. Hesselmans en H.K. Makkink, ‘100 Jaar Hoger Onderwijs in de Elektrotechniek in Nederland, vier delen’, in: Elektrotechniek 66 (1988) 3 (maart) 221-223; 66 (1988) 12 (december) 1153-1159; 67 (1989) 1 (januari) 49-56; 67 (1989) 5 (mei) 437-445. |
C. Calten, ‘Iets over centrale stations voor electrische verlichting’, in: De Ingenieur (1893), 13-16. |
P. van Cappelle, De Electriciteit, hare voortbrenging en hare toepassing in de industrie en het maatschappelijk verkeer, naar A. Wilke (Leiden 1893). |
P. van Cappelle, ‘De geschiedenis van het elektrisch licht’, in: Album der natuur (1887), 85-104. |
P. van Cappelle, De electriciteit, hare voortbrenging en hare toepassing in de industrie en het maatschappelijk verkeer. Naar het Duitsch van Arthur Wilke. Vierde druk door M.C.F.J. Cosijn (Leiden 1904). |
‘Centraalstation voor electrische verlichting te Zwolle’, in: De Ingenieur (1889), 264-265. |
| |
| |
C. Coerper (translated from the German by C.P. Feldmann), The electric central stations at Cologne and Amsterdam by C. Coerper managing director of the Helios-electric compagny, Coeln-Ehrenfeld (Keulen 1894). |
A. Collette, ‘De electrische verlichting van het Amstel-Hotel met bijbehoorende gebouwen op het Tulpplein te Amsterdam’, in: De Ingenieur (1894), 77-82 en 89-93. |
De eerste 50 jaren en De voorgeschiedenis van Mijnssen & Co. Ongedateerde interne geschiedkundige overzichten. Archief Landré & Glinderman NV, Diemen. |
P. Dunsheath, A History of Electrical Engineering (Londen 1962). |
Delftsche Studenten Almanak 1886-1888. |
‘Een belangrijke electrische installatie’, in: Electra (1895), 168. |
‘De electrische straatverlichting te Nijmegen’, in: Tijdschrift der Nederlansche Maatschapij ter Bevordering van Nijverheid (1887), 45-47 en in: De Ingenieur (1887), 51-52. |
H. van Eeden, Zestig jaar Electrostroom 1892-1952 (Wageningen 1952). |
F.N. van Es, De eeuw van Croon & Co., 1876-1976, 100 jaar electrotechnische installateur (Rotterdam 1976). |
E.J. Fischer, Stroomopwaarts. De elektriciteitsvoorziening in Overijssel en Zuid-Drenthe tussen circa 1895 en 1986 (Zwolle 1986). |
J.J. Glinderman, ‘lets over Staites gepantenteerd elektriek licht’, in: Algemeene Konst- en Letter Bode (1849-a), 315. |
H.C.J. Critters, ‘Inleiding voor het bezoek der verlichtingscentrale der firma Siemens & Halske’, in: Electra (1897), 10-12. |
A. de Groot en B. van Houten, Tweestromenland. Elektriciteitsvoorziening van Groningen en Drenthe (Groningen 1988), 37-39. |
A. Heerding, Geschiedenis van de N.V. Philips Gloeilampen Fabrieken, deel I (Den Haag 1980). |
A. Hegener, Bericht über die Projecte zur Anlage einer Centralstation für elektrische Belcuchtung eines Theiles der Stadt Köln (Köln 1889). |
A.N. Hesselmans en J. Tuik, ‘R.W.H. Hofstede Crull (1863-1938)’, in: Overijsselse Biografieën (II, juni 1992) 72-75. |
L.F.M. van den Heuvel en W.J. Lambo, Het tijdschrift ter bevordering van nijverheid en de ontwikkeling van de elektro-techniek in de 19c eeuw, (stageverslag TH Eindhoven 1983). |
J. Hoek, Honderd energieke jaren. Smit Slikkerveer 1882-1982 (Ridderkerk 1983). |
‘100 jaar Croon & Co. 1876-1976’, in: Croco nieuws (mei 1976), 2-3. |
W.H.P.M. van Hooff, In het rijk van de Nederlandse vulcanus. De Nederlandse machinehijverheid 1825-1914 (Amsterdam 1990). |
W.H.P.M. van Hooff, De Nederlandse machinefabrieken 1825-1914 (Amsterdam 1990). |
T.P. Hughes, Networks of Power. Electrification in Western Society, 1880-1930 (Baltimore\Londen 1983). |
K. Jansma, Anderhalve eeuw energie in Friesland 1840-1990 (Leeuwarden 1990). |
J.A. de Jonge, De industrialiatie in Nederland tussen 1850 en 1914 (Nijmegen 1976). |
J.J. van Kerkwijk, ‘Over het gebruik van het elektrisch licht bij het stellen van de ijzeren draaibrug over de rivier de Mark, in den spoorweg van Antwerpen naar Rotterdam’, in: Verhandelingen van het KIvI (1854), 205-208. |
G.H. Knap, Mens en bedrijf. 75 jaar electrotechniek 75 jaar Smit-Slikkerveer (Wormerveer 1958). |
P. Kooij, ‘De eerste verbruikers van electriciteit in de gemeente Groningen (1895-1912)’ in: Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarbock, 35 (1972), 274-302. |
P. Kooij, ‘De gasvoorziening in Nederland rond 1880’, in: Gas 100 (1980). |
H. Lindner, Strom. Erzeugung, Verteilung und Anwendung der Elektrizität (Reinbek bei Hamburg 1985), 217. Duitsland circa 48 miljoen inwoners in 1895. |
Locomotief, Jaargangen 1885-1895/1896). |
J.J.W. van Loenen Martinet, ‘De electrotechniek in 1894’, in: De Ingenieur van 26 januari 1895. |
J.J.W. van Loenen Martinet, ‘Een installatie voor electrisch licht met gas als beweegkracht’, in: De Ingenieur (1892), 128-129. |
C.L.R.E. Menges, ‘Nieuw systeem van elektrische verlichting’, in: Tijdschrift van het KIvI, (1880), 97-99. |
H.K. Makkink, ‘Serie over geschiedenis van de elektrotechniek’, in: Installatie Journaal, (oktober 1990-april 1992). |
T. Myllyntaus, ‘The Transfer of Electrical Technology to Finland, 1870-1930’, in: Technology & Culture (1991) (32) no.2, 293-317. |
H.J.G. Mijnssen, Practische vraagstukken over electrische verlichting, naar R.E. Day (Gouda 1883). |
H.J.G. Mijnssen, Korte begrippen over electrische verlichting, naar H. Vivarez (Gouda z.j.). |
H.J.G. Mijnssen, Het gloeilicht, zijn wezen en vorming, naar E. de Fodor (Gouda 1886). |
M.G. Niessen, ‘50 jaar geleden. N.V. “Electra”, Maatschappij voor electrische stations +’, in: De Koppeling juni 1963, 132-137. |
J.R.F. Nievergeld, Het electrische licht, naar A. Bernstein(-). |
Nooren M. en Jansen A., ‘Stroom als Luxe. Particuliere elektriciteitsproduktie (1889-1906)’, in: C.B. van Ardenne e.a., Den Haag Energiek. Hoofdstukken uit de geschiedenis van de energievoorziening in Den Haag (Den Haag 1981), 251-267. |
J.W.P.P. van den Noort, Licht op het GEB. Geschiedenis van het Gemeente-Energiebedrijf Rotterdam (Rotterdam 1993). |
J.W.P.P. van den Noort, ‘101 jaar openbare elektriciteitvoorziening’, in: Kronick (no.42-mei 1984), 3-5. |
J. van den Noort, Pion of pionier (Rotterdam 1990). |
‘Notulen vergadering van het KIvI 10-2-1880’, in: Tijdschrift van het KIvI (1880) 86-87. |
Een Ooggetuige, De Electrische Verlichting in ‘die Port van Cleve’ te Amsterdam, van 4 tot 10 Februari 1879. |
H. Ouweneel, 100 jaar elektriciteitsvoorziening in Zuid-Holland: de geschiedenis van de Kinderdijkse centrale en het G.E.B. Dordrecht (1910-1985) (Ongepubl.doc.scriptie Rotterdam 1987). |
A. Oven, Het Elektrische Licht, naar L. Figuier (Den Haag 1886). |
M.A. Peterson, Gedetineerden onder dak, geschiedenis van het gevangeniswezen in Nederland van 1795 af, bezien van zijn behuizing (Leiden 1978). |
Van Rietschoten & Houwens, 100 Jaar techniek (Rotterdam 1960). |
W.W. Schongs, ‘Uitvindingen door Nederlanders in de vroege begintijd van de elektrotechniek’, in: pt-e 32 (1977), 362-368. |
N.J. Singels, ‘Het centraalstation voor electrische verlichting te s'-Gravenhage’, in: De Ingenieur (1890), 131-133; |
L. Sloot, ‘De electrische verlichting der werkplaatsen der Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij te Haarlem, in December 1889’, in: De Ingenieur van 4-1-1890. |
J.A. Snijders, ‘Het onderwijs in de electrotechniek in Delft’, in: De Ingenieur (1888), 321-322. |
J.A. Snijders e.a., Rappport over de verlichting van fabrieken en werkplaatsen door gas en door electrisch licht (Den Haag 1893). |
J.A. Snijders en L.H.N. Dufour, Rapport over de uitvoerbaarheid eener geheele of gedeeltelijke Electrische Verlichting van de stad Delft (Delft 1894). |
J.A. Snijders, ‘De Nederlandsche Vereeniging voor Electrotechniek’, in: De Ingenieur (1895), 487-494. |
J.F. Sprague, Electriciteit, hare Theorie, Oorsprong en Toepassing (-). |
J.F. Sprague, Electrisch licht. Zijn toestand en voortgang en zijn waarschijnlijke invloed op de Gasbelangen (Gouda 1879). |
‘Statistiek van het elektrisch licht in de belangrijkste steden’, in: Electra (1898), 339. |
D.W. Stork, Nota betreffende eene onderneming tot levering van electrischen stroom in Zuid-Limburg van uit de centraalstations der Staatsmynen in Limburg (Hengelo 1908). |
J. Stroink, ‘Edison contra De Ferranti’, in: De Ingenieur, (1890), 151-153. |
J. Stroink, ‘Het nieuwe centraal-station voor de electrische verlichting van Amsterdam’, in: De Ingenieur (1892), 217-219. |
J. Stroink, Over de ontwikkeling der telefonie en elektrische verlichting te Amsterdam, in: Jubileumboek van het KIvI (1897), 236-238. |
| |
| |
E.J.F. Thierens, ‘Eenige bijzonderheden over uitvinders op het gebied der electriciteit en het aandeel dat Nederlanders in de ontwikkeling van de electrotechniek hebben gehad’, in: De Ingenieur (1919), 446-453. |
‘Verlichting van het Wilhelminagashuis te Amsterdam’, in: De Ingenieur (1894). |
Vereeniging van Directeuren van Electriciteitsbedrijven in Nederland (VDEN), De ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening van Nederland tot het jaar 1925 (Amsterdam 1926). |
VDEN, De ontwikkeling van onze electriciteitsvoorziening 1880-1938 (Arnhem 1948). |
J.M. Vermeulen, ‘De eerste jaren van de Leidse elektriciteitscentrale, 1907-1914’, in: Economisch- en Sociaal-Historisch Jaarboek, (1990) (53), 167-190. |
Verslag der Staatscommissie ingesteld bij KB van 14 juli 1911, No.60, om van advies te dienen omtrent de vraag, welke maatregelen genomen kunnen worden om te bevorderen, dat in de behoefte aan electrische kracht, welke in verschillende streken des lands en met name ten plattelande bestaat, op zoo doeltreffend en zoo economisch mogelijke wijze worde voorzien (Leiden 1914). |
Verslag over den staat der Gestichten voor Krankzinnigen aan de minister van Binnenlandse Zaken 1882-1902. |
‘Uit het Verslag van den Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten over het jaar 1894’, in: De Ingenieur (1895), 579. |
G. Werkman, Kras=100/100=kras (Amsterdam 1966). |
H.A. van IJsselsteyn, ‘Voordracht over de installatie van elektrische verlichting en krachtsoverbrenging te Rotterdam’, in: Tijdschrift van het KIvI (1895), 148-170. |
| |
Hoofdstuk 9
I.J. Blanken, Alewijnse elektrotechniek.... --> 1880. Terugblik op vooruitgang (Haarlem 1980). |
A.A Bright, The electric lamp industry: technological change and economic development from 1800 to 1847 (New York 1872). The Electrician. |
A. Heerding, Geschiedenis van de N.V. Philips Glocilampenfabrieken, deel 1 ('s-Gravenhage 1980). |
G.S. Ram, The incandescent lamp and its manufacture (Londen 1893). |
J. Zacharias, Die Glühlampe. Ihre Herstellung und Anwendung in der Praxis (Wenen 1890). |
Zeitschrift für angewandte Elektricitätslehre. |
Zeitschrift für Beleuchtungswesen. |
| |
Hoofdstuk 10
H.J.M. van den Akker, ‘Een eeuw Bredase gasfabriek 1858-1958’, in: Economisch en sociaal-historisch jaarboek 36 (1973), 277-311. |
Algemeene Konst- en Letterbode (1800). |
Amsterdamsche Courant, d.d. 24-7-1810, 17-1-1819, 27-10-1823, 11/12-12-1881 en 16-12-1881. |
C.B van Ardenne, H.W. Poldermans en C.H. Slechte red., Den Haag energiek. Hoofdstukken uit de geschiedenis van de energievoorziening in Den Haag ('s-Gravenhage 1981). |
W.E. ten Asbroek, Haaksbergen voor en na 1188 (Haaksbergen z.j.). |
G.H. Bergman, Lighting in the Theatre (Stockholm 1977). |
Berigten over het Fabrijkwezen in het jaar 1857, (Haarlem 1859). |
Bescheiden betreffende de geldmiddelen, 1850/51, 1860/1861, 1878/1879 en 1890/91. |
H-J. Braun, ‘Gas oder Elektrizität? Zur Konkurrenz zweier Beleuchtungssysteme 1880-1914’, in: Technikgeschichte, 47 (1980), 1-19. |
W.T. O'Dea, The Social History of Lighting (Londen 1958). |
A. Devogelaere, Van gaslamp tot gloeilicht (Kapellen 1987). |
K.F. van Dijk, ‘Productie van gas en electriciteit te Rotterdam’, in: Rotterdamsch Jaarboekje (1982), 208-236. |
G. Doorman, Het Nederlandsch octrooiwezen en de techniek der 19e eeuw ('s-Gravenhage 1947). |
C.H. Edelman, De geschriften van Hann Tiessing over den landbouw en het volksleven van Oostenlijk Drenthe (Assen 1943). |
J.A. van Eijk, ‘Iets over verlichting door verschillende stoffen’, in: De Volksvlijt (1863), 105-110. |
‘Het electrisch licht en de gasverlichting’, in: Het Gas (1883), 209-213 en 232-239. |
‘Electrische verlichting van fabriek-werkplaatsen’, in: De Volksvlijt (1877), 160-166. |
Engineering, 36 (1883). |
Geschiedenis van de Gemeente Gasfabriek van Utrecht, 1862-1887 (Utrecht 1912). |
B. Koning, Noodig berigt voor den Nederlander, wegens eene nieuwe verbeterde wijze van kunstverlichting, door middel van vlamvatbaar gas uit steenkolen (Amsterdam 1816). |
P. Kooij, ‘De eerste verbruikers van electriciteit in de gemeente Groningen (1895-1912)’, in: Economisch en sociaal-historisch jaarboek, 35 (1972), 274-302. |
M. van Lissa, ‘Magneto-electrische verlichting’, in: De Volksvlijt (1877), 204-208. |
Nederlandsche Staatscourant, d.d. 9-7-1859. |
M.G. Niessen, ‘150 jaar stedelijke gasvoorziening in Amsterdam’, in: Ons Amsterdam (1976), 194-204. |
J. van den Noort, Pion of pionier - Gemeentelijke brdrijvigheid in de negentiende eeuw (Rotterdam 1990). |
J. van den Noort, Licht op het GEB. Geschiedenis van het Gemeente-Energiebedrijf Rotterdam (Rotterdam 1993). |
‘Onze eeuw en hare veroveringen’, in: De Volksvlijt (1880), 22-26. |
‘Over gasverlichting en elektrische verlichting, beschouwd uit een gezondheids-oogpunt’, in: Het Gas, 10 (1890), 200-202. |
M. Plettenburg, Licht in huis (Arnhem 1968). |
B.J. Reedijk, ‘Mooier dan de volle maan’, in: Ons Amsterdam, 35 (1983), 114-120. |
Rijks Geschiedkundige Publicatieën 99 en 168. |
W.J. Roelfsema, ‘Herrinneringen uit mijn jonge jaren (3e vierendeel der vorige eeuw)’, in: Groningsche Volksalmanak (1920), 76-81. |
N. Rosenberg, Explorations in Economic History (1972). |
P.J.G. Schinck, ‘De gasvoorziening te Venlo 1862-1902’, in: Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg, 35 (1990), 30-81. |
W. Schivelbusch, Lichtblicke. Zur Geschichte der künstlichen Helligkeit im 19. Jahrhundert (Frankfurt am Main 1986). |
A.J. Schuurman, ‘De ontwikkeling van de woning en het huisraad’, in: Rijke oogst van schrale grond. Een overzicht van de Zuidnederlandse materiële volkscultuur, ca. 1700-1900 (Zwolle, z.j.). |
A.J. Schuurman, Materiële cultuur en levensstijl (z.p. 1989). |
A.J.C. Snijders, ‘De petroleumindustrie, hare ontwikkeling en hare toekomst’, in: Vragen des Tijds (1887), 235 e.v.. |
A.J.C. Snijders, 'De strijd tusschen het electrisch licht en het gaslicht, in: Vragen des Tijds (1889), 251-278 en 334-359. |
Statistieken van de in-, uit- en doorvoer, 1860 - 1890. |
Statistisch Jaarboekje, 1858, 1859 en 1860. |
A. Stolp, ‘De fabriek van Warin’, in: De Koppeling, 31 (1976), 260-264 en 304-309. |
A. Stolp, ‘De oprichting van de stedelijke gasfabriek te Leiden’, in: Holland, 15 (1983), 6-23. |
Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, 1843, 1844, 1846, 1848 en 1852. |
Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, 1884/85. |
Verslagen betreffende de toestand der gemeente Nijmegen, 1885-1900. |
De Volksvlijt, 1876 en 1882. |
J.L van Zanden, De industrialisatie in Amsterdam 1825-1914 (Bergen 1987). |
| |
Hoofdstuk 12
Achter het behang. Vierhonderd jaar wanddecoratie in het Nederlandse binnenhuis (Cat. tent. Goois Museum 1991-'92) (Amsterdam 1991). |
Ahrendts, Die Central-Heizungen der Wolmhäuser, öffentlichen Gebäude etc. (Leipzig 1880). |
D. Baalman, ‘Nederlands eerste hoogleraar bouwkunde: Eugen Gugel’, De Sluitsteen, 7 (1991) 2/3, 43-66. |
| |
| |
G. Bayerl, ‘Historische Wasserversorgung. Bemerkungen zum Verhältnis von Technik, Mensch und Gesellschaft’, in: U. Troitszch, G. Wohlauf, Technikgeschichte (Frankfurt 1980), 180-211. |
Bernouilli's Vademecum. Een praktisch handboek voor berekeningen, dagelijks voorkomende in de bouw- en werktuigkunde met bijzondere toepassing op gewicht en sterkte der bouwstoffen, ijzeren balken, kolommen enz. (Met gebruikmaking van de 12e Hoogduitse uitgave, vermeerderd en omgewerkt door J.G. van Gendt en G.J.W. de Jongh) (Amsterdam 1872 3). |
J.F.M. den Boer, ‘Van heien en heipalen en het probleem van de Amsterdamse bodem’, Jaarboek Amstelodamum, 1955, 27-47. |
M. Bowley, The British Building Industry. Four Studies in Response and Resistance to Change (Cambridge 1966). |
M. Bowley, Innovations in Building Materials. An Economic Study (London 1960). |
Ths. Braacx, Handleiding tot het maken van berekeningen van timmer-, metsel-, stukadoors-, verwers-, glazenmakers- en behangerswerk (Rotterdam 1857). |
W.C. Brade, Theoretisch en practisch bouwkundig handboek ten dienste van ingenieurs, architecten, opzichters, timmerlieden, metselaars en verdere bouwkundigen ('s-Gravenhage 1827-'34; 1842). |
T.M. Charlton, A history of theory, of structures in the nineteenth century (Cambridge 1982). |
L. Crommelin, H. van Suchtelen, Nederlandse vuurtorens. Bouwgeschiedenis en organisatie (Nieuwkoop 1978). |
N.J. Cuperus, ‘De ontwikkeling van de grondmechanica in Nederland tot circa 1940’, Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek, 6 (1989), 30-53. |
J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van Amsterdam ('s-Gravenhage 1974). |
C.H. van Eldik, ‘Betonconstructie’, Restauratievademecum, 1989, 16-21. |
G.E. Engberts, De Nederlandse en Amsterdamse bouwactiviteiten, 1850-1914. Een poging tot raming van de omvang met behulp van technische en economische samenhangen (Deventer 1977). |
J.C.A. Everwijn, Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland ('s-Gravenhage 1912). |
A. Föhl, ‘Die Villa als mechanische Werkstatt. Technik und Technologie auf Hügel’, in: T. Buddensieg (red.), Villa Hügel. Das Wohnhaus Krupp in Essen (Uitgave van de Alfried Krupp von Bohlen und Halbach-Stiftung 1984), 154-200. |
E.M. Fontein, De rechtspositie van de architect (Delft 1988). |
F. Galesloot, De gemeente uitgelegd. Stadsuitbreidings- en woningbouwpolitiek in Amsterdam in de tweede helft van de 19de eeuw ('s-Gravenhage 1983). |
Gedenkboek uitgegeven door den Nederlandschen Aannemersbond ter herdenking van zijn vijf en twintigjarig bestaan 1895 November 1920 (Bussum 1920). |
Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs 1847-1897 ('s-Gravenhage 1897). |
Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Vereeniging van handelaren in bouwmaterialen in Nederland HI-BIN 1905 27 april 1955. |
Gedenkschrift van de Koninklijke Academie en van de Polytechnische School, 1842-1905 (Delft 1906). |
S. Giedion, Mechanization takes Command (New York 1969). |
A.C. de Gooijer, Vijftig jaar schildersbedrijf W.K. Wits & Zn., Leeuwarden, Groningen, Utrecht, Amsterdam 1899-1949 (Utrecht 1949). |
N.B. Goudswaard, Vijfenzestig jaren nijverheidsonderwijs (Assen 1981). |
A. de Groot, ‘Rationeel en functioneel bouwen 1840-1920’, in: Het Nieuwe Bouwen. Voorgeschiedenis (Delft 1982). |
M. Groot, ‘“In behangselpapieren”. Het populariseren van behang’, Volkscultuur. Tijdschrift over tradities en tijdsverschillen, 9 (1992) 1, 54-84. |
D. Grothe, Kennis van werktuigen ten dienste van civiel-ingenieurs, architekten enz. Vooral als leidraad bij het onderwijs aan de Polytechnische School, deel 1 (Arnhem 1874). |
E.H. Hartman, Een boek voor ambachtslieden in het algemeen en voor loodgieters en loodbewerkers in het bijzonder, deel I en II (Amsterdam 1850). |
M. Hasperhoven, ‘Engelse fabrieken in het Twentse landschap’, Monumenten, 12 (1991) 7/8, 34-35. |
A. Heerding, Cement in Nederland (IJmuiden 1971). |
C.M. Heigelin, Allgemeines Handbuch der Heizung (Stuttgart 1827). |
A. Hendriks, De prijsvorming in het bouwbedrijf (Rotterdam 1957). |
L. van Heusden, Handleiding tot de burgerlijke bouwkunde (Amsterdam 1833). |
H. Hobhouse, Thomas Cubitt, Master Builder (London 1971). |
G.J. Jacobson, Handboek tot het leeren kennen en onderzoeken der Schilderverwen en Oliën en het bereiden van vernissen ten dienste van Schilders en Handelaren in Verwstoffen (Deventer 1855). |
H. Janse, Bouwers en bouwen in het verleden. De bouwwereld tussen 1000 en 1650 (Zaltbommel 1965). |
H. Janse, Houten kappen in Nederland 1000-1940 (Delft 1989). |
H. Janse, ‘Zink en zinken dakbedekkingen’, Restauratievademecum, 12 (1988), 25-29. |
G.B. Janssen, Baksteenfabricage in Nederland 1850-1920 (Zutphen 1987). |
W. Jeep, Die Baumechanik (Leipzig 1876). |
K. Karmarsch, F. Heeren, Technologisch Woordenboek 3 delen (Gouda 1862). |
M. Klinkott, Die Backsteinbaukunst der Berliner Schule (von K.F. Schinkel bis zum Ausgang des Jahrhunderts) (Berlin 1988). |
J.A. van der Kloes, Onze bouwmaterialen (Maassluis 1893). |
A. Knotter, Economische transformatie en stedelijke arbeidsmarkt. Amsterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw (Zwolle 1991). |
H. Koch, Die Bauführung. Mit Einschluss der Baukostenberechnung, der Baurüstungen und der Beförderungsmittel von Baumaterialien auf der Baustelle (Stuttgart 1901). |
T. Levie, H. Zantkuyl, Wonen in Amsterdam in de 17de en 18de eeuw (Amsterdam 1980). |
M.J. van Lieburg, Het Coolsingelziekenhuis te Rotterdam (1839-1900). De ontwikkeling van een stedelijk ziekenhuis in de 19e eeuw (Amsterdam 1986). |
H.W. Lintsen, Ingenieur van beroep. Historie, praktijk, macht en opvattingen van ingenieurs in Nederland ('s-Gravenhage 1985). |
H.W. Lintsen, Ingenieurs in Nederland in de Negentiende Eeuw. Een streven naar erkenning en macht ('s-Gravenhage 1980). |
H.W. Lintsen (red.), De registers van de Dienst voor het Stoomwezen (NEHA, Amsterdam 1989-'92). |
E.B.M. Lottman, ‘Jan Smit, een grote 18de-eeuwse Amsterdamse timmerbaas’, Bulletin KNOB, 77 (1978), 121-152. |
P. Lourens, J. Lucassen, Lipsker op de Groninger tichelwerken (Groningen 1987). |
R. Meischke, H. Zantkuyl, Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800 (Haarlem 1969). |
H.P. Meppelink, Technisch vakondenvijs voor jongens in Nederland in de 19de eeuw (Utrecht 1961). |
F.A.M. Messing, Werken en leven in Haarlem (1850-1914). Een sociaal-economische geschiedenis van de stad (Amsterdam 1972). |
R. van der Meulen, Bibliografie der technische kunsten en wetenschappen 1850-1875; boeken, plaatwerken en kaarten in Nederland verschenen over en met betrekking tot: fabrieks- en handwerknijverheid, de bouwkundige en ingenieurswetenschap, mechanica, stoomwezen, spoorwegen, telegrafie enz. (Amsterdam 1876). |
P.J. Middelhoven, Hout en trouw. De geschiedenis van een familiebedrijf, De wed. Stadlander en Middelhoven, houthandel te Zaandam (Zaandijk z.j.). |
P. Nijhof, (red.), Monumenten van bedrijf en techniek. Industriële archeologie in Nederland (Zutphen 1978). |
P. Nijhof, Oude fabrieksgebouwen in Nederland (Amsterdam/Dieren 1985). |
J. Oosterhoff (red.), Bouwtechniek in Nederland, deel I (Delft 1988). |
J. Oosterhoff, Geschiedenis van de bouwtechniek (Collegedictaat TH Delft, afd. Bouwkunde, 1986). |
R.F.J. Paping, ‘Timmeren en metselen aan de kerk van Farmsum: werken en verdienen 1773-1891’, Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek, 8 (1991), 38-49. |
| |
| |
J.D. Pasteur, Bouwkundig Hand-Woordenboek ten dienste van Ingenieurs, Architecten, Opzichters, Aannemers en verdere Bouwkundigen ('s-Gravenhage 1850). |
C.J.A.C. Peeters, ‘Functionele vormgeving in negentiende eeuws Nederland’, Plan, 3 (1972), 1, 17-23. |
M. von Pettenkofer, De lucht beschouwd in hare betrekking tot kleeding, woning en bodem. Drie populaire voorlezingen (Amsterdam 1873). |
B.F. Plasschaert, Beknopt practisch leerboek der Burgerlijke en Water-Bouwkunde (Arnhem 1883-'87). |
C.G. Powell, An Economic History of the British Building Industry 1815-1979 (London 1980). |
N.L. Prak, Het Nederlandse woonhuis van 1800 tot 1940 (Delft 1991). |
N.L. Prak, Smaakvolle Teekeningen. De hulpmiddelen bij het bouwen in de jaren 80, 1480, 1780, 1880 en 1980 (Delft 1987). |
L.J.C.J. van Ravesteyn, Rotterdam in de negentiende eeuw (Rotterdam 1924). |
J. Roding, Schoon en net. Hygiëne in woning en stad ('s-Gravenhage 1986). |
J.W.K. Roger, Luchtverversing en verwarming (Utrecht 1856). |
A. Saint, The Image of the Architect (New Haven/London 1983). |
G.A. Scholten, Bouwkundig Rekenboek voor ambachtslieden (Groningen 1889). |
G.A. Scholten, Werktuigkunde voor ambachtslieden (Tiel 1901). |
L. Serrurier e.a., De toestand der werklieden in de bouwbedrijven te Amsterdam (Amsterdam 1898). |
J. Simmen, U. Drepper, Der Fahrstuhl. Die Geschichte der vertikalen Eroberung (München 1984). |
M. Stokroos, Gietijzer in Nederland. Het gebruik van gietijzer in de 19e eeuw (Amsterdam 1984). |
M. Stokroos, Terra cotta in Nederland. Het gebruik van terra cotta en kunststeen in de 19e eeuw (Amsterdam 1985). |
M. Stokroos, Zink in Nederland. Het gebruik van het metaal zink in de 19e eeuw (Amsterdam 1983). |
P.R.D. Stokvis, De wording van Den Haag (Zwolle 1987). |
C.M. Storm van 's Gravesande, Handleiding tot de kennis der burgerlijke en militaire bouwkunst voor de kadetten der genie (Breda 1842). |
H. Straub, Die Geschichte der Bauingenieurskunst (Stuttgart 1964). |
J. Summerson, ‘Charting the Victorian Building World’, in: idem, The Unromantic Castle (London 1990), 157-174. |
J. Summerson, ‘The London Building World of the 1860s’, in: idem. The Unromantic Castle (London 1990), 175-192. |
C.A. van Swigchem, Abraham van der Hart 1747-1820. Architect, stadsbouwmeester van Amsterdam (Amsterdam 1965). |
Tussen traditie en experiment. Over ontwerpers, ontwikkelaars en ondernemers in de bouw (Rotterdam 1990). |
W.A. Timmerman, Bouwkundig Woordenboek (Breda 1835). |
W. Tollenaar, Beginselen van het bouwkunstig teekenen (Amsterdam 1829). |
Van de verwerije en de glaasenmakerije. 225 jaar schildersbedrijf Caspar de Haan in Eindhoven (Gedenkboek z.pl.z.j). |
A. van der Valk, Amsterdam in aanleg. Planvorming en dagelijks handelen 1850-1900 (Amsterdam 1989). |
The Victorian House Catalogue Young & Marten - Manufacturers, Merchants, Ironfounders & Shippers of Every Requisite for Building Construction (Reprint London 1990). |
R. Waardenburg, ‘Rotterdam in de jaren 1880-1900. Een nieuw tijdperk in de bevolkingsgroei en woningbouw’, Rotterdams Jaarboekje, 1968, 262-299. |
J.J. van der Wal, De economische ontwikkeling van het bouwbedrijf in Nederland (Delft 1943). |
G. Wallis de Vries (red.), Krachtens de bouwverordening. Bouwen woningtoezicht Rotterdam 1861-1986 (Rotterdam 1986). |
A.W. Weissman, De veredeling van het ambacht (Voordracht gehouden in de vergadering van de Afd. Amsterdam der Technische Vakvereeniging, 1898). |
A.W. Weissman, Voorheen en thans. Drie lezingen gehouden voor ambachtslieden (Amsterdam 1909). |
A.W. Weissman, Het stucadoorsbedrijf voorheen en thans (Amsterdam 1912). |
H. Zantkuyl, ‘De bouw van een huis in de 18de eeuw’, Amsterdamse Mommenten, 1 (1983) 3, 42-60. |
H. Zantkuyl, Bouwen in Amsterdam (Amsterdam 1973-'78). |
| |
Hoofdstuk 13
Anderhalve eeuw Groot Noordhollandsch Kanaal (uitgave Culturele Raad Noord-Holland 1976). |
F. Baud, Proeve van eenen cursus over de waterbouwkunde, deel I en II ('s-Gravenhage 1836). |
A.A. Beekman, Het dijk- en waterschapsrecht in Nederland ('s-Gravenhage 1905). |
A.A. Beekman, Nederland als polderland (Zutphen 1884). |
P. Boekel, Geschiedenis van het Haarlemmermeer in schetsen en taferelen (Amsterdam 1868, herdruk Zaltbommel 1974). |
M.G. de Boer, De Haven van Amsterdam en haar Verbinding met de Zee (Amsterdam 1926). |
W. Bos Jzn., Van baggerbeugel tot sleepzuiger (Sliedrecht 1974). |
W. Bos Jzn., Sliedrecht, dorp van wereldvermaardheid (Zaltbommel 1969). |
W. Bos Jzn., Sliedrecht zoals het was ('s-Gravenhage 1970). |
W. Bos Jzn., De Tijd van Toen. Geschiedenis van Sliedrecht (750 jaar) (Sliedrecht 1991). |
A. Caland, Handleiding tot de kennis der Dyksbouw en Zeeweringskunde (Zierikzee 1833). |
P.M. Dekker, Ontwikkeling van het baggermaterieel ('s-Gravenhage 1925). |
H.A.M.C. Dibbits, Nederland - Waterland (Utrecht 1950). |
J.T. van Dijk, Bouwkundige gids voor ingenieurs, aannemers, werkbazen en opzichters hoofdzakelijk bevattende alle berekeningen van aard-, graaf-, rijs- en dijkwerken, steenglooiing, enz. Verders alles wat tot den waterbouw en de burgerlijke bouwkunde betrekking heeft (Amsterdam 1854). |
H.A. Ferguson. Dialoog met de Noordzee. Tweeduizend jaar Deltawerken (Hippolytushoef 1991). |
J.G.W. Fijnje, ‘Levensberigt van Frederik Willem Conrad, voorzitter en een der oprigters van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, en eene bijdrage tot de geschiedenis van den Waterstaat van zijn tijd’, Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, 1869-'70, 123-231. |
M.C. Fritzlin, ‘Het Nederlandse baggerbedrijf van traditie naar wetenschap’, Voordrachten gehouden voor het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, 62 (1951), 1023-1040. |
Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs 1847-1897 ('s-Gravenhage 1897). |
Gedenkboek uitgegeven door den Nederlandschen Aannemersbond ter herdenking van zijn vijf en twintigjarig bestaan 1895 - November - 1920 (Bussum 1920). |
Gedenkboek Twee Eeuwen Waterstaatswerken (F.H.C. Meeuwsen), (Amstelveen 1960). |
D. Grothe, Kennis van werktuigen ten dienste van civiel-ingenieurs, architekten enz. ('s-Gravenhage 1875). |
N.H. Henket, Ch.M. Schols, J.M. Telders, Waterbouwkunde (29 verschenen banden) ('s-Gravenhage 1883-1912). |
H. van Heiningen, Diepers en delvers. Geschiedenis van de zanden grindbaggeraars (Zutphen 1991). |
A. Hendriks, De prijsvorming in het bouwbedrijf (Rotterdam 1957). |
T. van der Horst, Theatrum Machinarum Universale of Keurige Verzameling van verscheidene groote en zeer fraaie Waterwerken, Schutsluizen, Waterkeringen, Ophaal- en Draaibruggen (Amsterdam 1757-'74). |
A. Huet, Stoombemaling van polders en boezems ('s-Gravenhage 1885). |
U. Keller, The Building of the Panama Canal in Historic Photographs (New York 1983). |
J.A. van der Kloes, Onze bouwmaterialen (Maassluis 1893). |
D.M. Ligtermoet, H. de Visch Eybergen, Uitvoering en uitbesteding. Ontwikkelingen in de organisatie van waterbouwkundige werken bij de Rijkswaterstaat (Rijkswaterstaatserie nr. 52, Amsterdam 1990). |
H.W. Lintsen, Ingenieurs in Nederland in de Negentiende Eeuw. Een streven naar erkenning en macht ('s-Gravenhage 1980). |
| |
| |
H.W. Lintsen (red.), De registers van de Dienst voor het Stoomwezen (neha, Amsterdam 1989-'92). |
P.H.A. Martini Buys, A.W.Th. Kock, Korte beschrijving der groote vaste spoorwegbruggen in Nederland (Rotterdam 1885). |
N.Th. Michaelis, Spoorwegbruggen over de hoofdrivieren ('s-Gravenhave 1896). |
L. van Natrus, J. Polly, C. van Vuuren, Groot Volkomen Moolenboek; of Nauwkeurig Ontwerp van allerhande tot nog toe bekende soorten van Molens, met haare Gronden en Opstallen (Amsterdam 1734-'36). |
P.J. Neyt, Sprokkelingen op waterbouwkundig gebied (Zwolle 1885). |
De Physique Existentie dezes Lands. Jan Blanken, inspecteur-gene raal van de Waterstaat (1755-1838) (Cat. tent. Rijksmuseum Amsterdam, Amsterdam 1987). |
B.F. Plasschaert, Beknoptpractisch leerboek der Burgerlijke en Water-Bouwkunde (Arnhem 1883-'87). |
K.A. Rienks, G.L. Walther, Binnendiken en slieperdiken yn Fryslan (Leeuwarden 1984). |
E. Rinsma, De Ronde Venen. Een omgekeerde wereld (Alphen a.d. Rijn 1986). |
P. van Schaik, Christiaan Brunings, 1736-1805, Waterstaat in opkomst (Zutphen 1984). |
J.J. Schilstra, De Hondsbossche (Uitgave Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier 1981). |
J.J. Schilstra, Wie water deert. Het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland 1544-1969 (1969). |
H. van der Smissen, Ophogen en uitdiepen ('s-Gravenhage 1985). |
J. Sprenger, V. Vrooland, ‘Dit zijn mijn beren’. Een politicologische studie naar de arbeidsverhoudingen bij de aanleg van het Groot Noordhollands Kanaal, 1819-1825 (Het Bildt 1975). |
T.J. Stieltjes, ‘Rivier- en kanaalvaart in Nederland’, Eigen Haard, 1875, 262-264, 270-272, 276-278, 295-296, 303-304. |
K. Stiksma, Bewoonbaar voor de mens, 150 jaar Van Hattum en Blankevoort (Beverwijk 1982). |
D.J. Storm Buysing, Handleiding tot de kennis der waterbouwkunde, voor de kadetten van den Waterstaat en der Genie (Breda 1845). |
C.M. Storm van 's Gravesande, Handleiding tot de kennis der burgerlijke en militaire bouwkunst voor de kadetten der genie (Breda 1843). |
H. Straub, Die Geschichte der Bauingenieurskunst (Stuttgart 1964). |
R.P.J. Tutein Nolthenius, ‘Engineers and Contractors’, deel xiv van: A General View of the Netherlands (Leiden 1915). |
R.P.J. Tutein Nolthenius, ‘What to see in the Netherlands from an Engineers point of view’, deel xiii van: A General View of the Netherlands (Leiden 1915). |
R.P.J. Tutein Nolthenius, ‘Langs het Merwede-kanaal’, Eigen Haard, 1890, 358-361, 379-381, 490-493, 534-538, 744-747. De uitwateringssluizen van Katwijk 1404-1984 (Leiden 1984) (Hollandse Studiën, deel xiii, 1984). |
Joh. van Veen, Dredge Drain Reclaim. The Art of a Nation ('s-Gravenhage 1948). |
G.P. van der Ven, Aan de wieg van Rijkswaterstaat. De wordingsgeschiedenis van het Pannerdens Kanaal (Zutphen 1976). |
G.P. van de Ven (red.), Leefbaar Laagland. Geschiedenis van de waterbeheersing en landaanwinning in Nederland (Utrecht 1993) |
A. Vierlingh, Tractaet van Dyckagie ('s-Gravenhage 1920, inleiding door J. de Hullu en A.G. Verhoeven). |
Th. de Vries, D. Schaap, S. Rolle, Eene plaats van grooten omvang. 1876-1976. Honderd jaar Ijmuiden en het Noordzeekanaal (IJmuiden 1976). |
J.J. van der Wal, De economische ontwikkeling van het bouwbedrijf in Nederland (Delft 1943). |
H. Wortman, G.J. van den Broeke, Geschiedenis en Beschrijving van het Noordzeekanaal (Amsterdam 1909). |
A. van der Woud, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848 (Amsterdam 1987). |
| |
Hoofdstuk 14
J. Aberson, Nieuw Systeem Steenmachines (Olst 1874). |
S. Bleekrode, De tentoonstelling der nijverheid van alle volken te Londen (Den Haag 1853). |
O. Bock, Die Ziegelfabrikation (Leipzig 1901). |
T.K. Derry en T.J. Williams, A short History of Technology from the earliest Times to A.D. 1900 (Oxford 1960). |
E. Dobson, A Rudimentary Treatise of the Manufacture of Bricks and Tiles (London 1850). |
G. Doorman, Patents Inventions in the Netherlands during the 16th, 17th en 18th Centuries (Den Haag 1942). |
G. Doorman, Octrooijen en uitvindingen in de Nederlanden in de 16e, 17e en 18e eeuw (Den Haag 1942). |
G. Doorman, Het Nederlandsche octrooiwezen en de techniek der 19e eeuw, (Den Haag 1947). |
Enquête door de Staatscommissie, benoemd krachtens de wet van 19 Januari 1890 (Stbl. 1), betreffende onderscheidene takken van bedrijf in de Eerste Arbeidsinspectie 1891-1892 (Den Haag 1894). |
J. Droogh, 100 Jaar T&A (z.pl. 1957). |
K. Dümmler, Handbuch der Ziegelfabrikation (Halle 1900). |
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, ‘Ondernemen op het breukvlak tussen traditie en modernisering; verkenning tot een theorie van de rationele achterstand’, in: Sociale Wetenschappen, (1983), 255-273. |
J.C.A. Everwijn, Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland, I (Den Haag 1912). |
M. Hammond, Bricks and Brickmaking (Aylesbury 1981). |
B. Heinemann, Die wirtschaftliche Entwickhung der deutschen Ziegelindustrie (Leipzig 1909). |
G. van Hooff, ‘De introductie van de steenvormmachine in de Nederlandse steenbakkerij en de rol van de Nederlandse machinefabrikanten in dit innovatieproces; circa 1850-1870’, in: Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek, 4 (1987), 131-153. |
G.B. Janssen en F.H. Landzaat, ‘De Eersteling, de eerste ringoven in Nederland te Heeswijk (gem.Linschoten) in 1868-1869 gebouwd’, in: Industriële Archeologie, 12 (1984), 107-120. |
G.B. Janssen en H.J. Timmers, 100 Jaar georganiseerde baksteenindustrie 1884-1984 (De Steeg 1985). |
G.B.Janssen, Baksteenfabricage in Nederland 1850-1920 (Zutphen 1987). |
G.B. Janssen, ‘De zwakke schakel: het drogen van baksteen’, in: De Ingenieur, 3 (1989), 29-31. |
G.B. Janssen, Baksteenfabricage in Noord-Brabant in de negentiende en twintigste eeuw (Tilburg 1992). |
J.A. de Jonge, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914 (Nijmegen 1976). |
B. Kerl, Handbuch der gesammten Thonwaarenindustrie (Braunschweig 1907). |
Klei, Orgaan der Vereeniging van Nederlandsche Baksteenfabrikanten (1909-1944). |
Klei, Orgaan der kleiverwerkende industrie, (1951-1959). |
Klei & Keramiek, Tijdschrift van de Vereniging Klei-Industrie en de Nederlandse Keramische Vereniging, (1962-1976). |
J.A. van der Kloes, Onze Bouwmaterialen, ii: Kunststeen, (Maassluis 1893). |
P. Lourens en J. Lucassen, ‘Mechanisering en arbeidsmarkt op de Groningse steenbakkerijen gedurende de 19e eeuw’, in: Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek, I (1984), 188-215. |
J. Mooij en H. Strating, Gevormd door de tijd. 100 Jaar Strating Steenfabrieken in Groningen (Scheemda 1983). |
De Nederlaudsche Klei-Industrie, Weekblad voor de Steen-, Pannen-en Buizenfabrikanten enz., 1903-1912. |
F. Neumann, Die Ziegelfabrikation (Weimar 1866). |
‘Nota betrekkelijk de machinaal gevormde steenen en het gebruik daarvan in vergelijking van die met de hand gevormd’ in: Tijdschrift van de Nederlandsche Maatschappij van Nijverheid, (1872), 94-104. |
‘Onderzoek naar de voor- en nadeelen van machinaal gevormde stenen’, in: Tijdschrift van de Nederlandsche Maatschappij van Nijverheid, (1871), 207-212. |
| |
| |
R. Panzer en R. Galke, Leitfaden für den Ziegeleimaschinenbetrieb (München/Berlin 1910). |
V. Pinkl, Das Trocknen von Ziegelformlingen (Halle 1921). |
F. Rauls, Die Ziegelfabrikation (Leipzig 1926). |
J.N. Schönauer, Praktische Darstellung der Ziegelhüttenkunde (Salzburg 1815). |
Tijdschrift uitgegeven door de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, (Haarlem 1845-1891). |
Verslagen van het bestuur der Vereeniging van Nederlandsche (Bak)Steenfabrikanten, (1885-1914). |
Verslagen van de Inspecteurs van de Arbeid, (1890-1920). |
R. Weber, Haudbuch der Ziegeleitechnik (Berlin 1914). |
J. Woodforde, Bricks to Build a House (London 1976). |
| |
Hoofdstuk 15
G.J. Arends, J. Oosterhoff, ‘IJzerconstructies’, in: J. Oosterhoff, e.a., Bouwtechniek in Nederland, i (Delft 1988), 81-227. |
J. Baele, R. de Herdt, Vrij gedacht in ijzer (Gent 1983). |
J.Th.M. Bank, ‘Maecenaat en stadsontwikkeling in Amsterdam, 1850-1900’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 104 (1991), 558-564. |
M.G. de Boer, Honderd jaar machine-industrie op Oostenburg, Amsterdam (Amsterdam 1927). |
M.G. de Boer, Leven en bedrijf van Gerhard Moritz Roentgen (Rotterdam 1923). |
M.G. de Boer, ‘Twee memoriën over den toestand der Britsche en Zuid-Nederlandsche ijzerindustrie door G.M. Roentgen uit de jaren 1822 en 1823’, in: Economisch-Historisch Jaarboek, 9 (1923), 3-155. |
C.M. Boortman, ‘Regeringsbeleid en bedrijfsvoering; het ontstaan van de Haagse stoom-metaalgieterij-pletterij van E.B.L. Maritz en L.I. Enthoven’, in: Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek, 2 (1985), 32-47. |
J. Bos, Oude fabrieksgebouwen in Overijssel (Zwolle 1986). |
Bouwkundige Bijdragen, 1842-1881. |
Bouwkundig Tijdschrift, 1881-1899. |
Bouwkundig Weekblad, 1881-1899. |
R.A. Buchanan, Industrial Archaeology in Britain (Harmondsworth 1972). |
R.A. Burgers, 100 jaar G. en H. Salomonson (Leiden 1954). |
J.M. Coffeng, ‘Het Paleis voor Volksvlijt’, in: Ons Amsterdam, 7 (1955), 162-168. |
L. Crommelin, H. van Suchtelen, Nederlandse vuurtorens. Bouwgeschiedenis en organisatie (Nieuwkoop 1978) |
C.H. van Eldik, G. Nieuwmeijer, J. Oosterhoff, ‘Bouwen met ijzer en beton’, in: J. Oosterhoff e.a., Bouwtechniek in Nederland, i (Delft 1988). |
R.S. Fitton, A.P. Wadsworth, The Strutts and the Arkwrights, 1758-1830 (Manchester 1958). |
J. Grem, 's-Gravenhage in onzen tijd ('s-Gravenhage 1893). |
A. de Groot, ‘Rationeel en functioneel bouwen, 1840-1920’, in: Het nieuwe bouwen, 23-83. |
Handelingen der Staten Generaal, Tweede Kamer. |
L.A.H. Hartogh, ‘Een kijkje in de fabryk der Heeren L.J. Enthoven & Co te 's-Hage’, in: Jaarboekje voor Spoorwegambtenaren, 1 (1863), 140-144. |
G. van Hooff, ‘De ijzergieterij en machinefabriek “De Prins van Oranje” te 's-Gravenhage’, in: Industriële Archeologie, 10 (1990), 50-57. |
G. van Hooff, ‘De ijzergieterij en machinefabriek van de fa. G.J. Wispelwey & Co te Zwolle in de eerste halve eeuw van haar bestaan’, in: Zwols Historisch Jaarboek, (1987), 74-84. |
W.H.P.M. van Hooff, De Nederlandse machinefabrieken, 1825-1914. Overzicht en bibliografie (Amsterdam 1989). |
W.H.P.M. van Hooff, In het rijk van de Nederlandse Vulcanus. De Nederlandse machinenijverheid 1825-1914. Een historische bedrijfstakverkenning (Amsterdam 1989). |
J.G. James, ‘Some Steps in the Evolution of the Early Iron Arched Bridge Designs’, in: Transactions of the Newcomen Society, 59 (1987-88), 153-186. |
J.A. de Jonge, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914 (Nijmegen 1976). |
J.G. Kam, 50 jaren Begemann nv, Helmond (Helmond 1939). |
B.S. Kapsenberg, Uit ijzer gegoten. Beeld van de Deventer ijzergieterij Nering Bögel en haar produkten (1756-1932) (Zutphen 1982). |
H.J. Keuning e.a., De Vries Robbé & Co, 1881-1956. Tijdsbeeld van driekwart, eeuw technische en maatschappelijke vooruitgang (Gorinchem 1956). |
Koninklijk Instituut van Ingenieurs. Gedenkboek 1847-1897 ('s-Gravenhage 1897). |
W.J. Kooiman, De Ronde Luthersche Kerk te Amsterdam (Amsterdam 1941). |
R. van de Laar, ‘Het station van Eduard Cuypers’, in: Bossche Bouwstenen, 5 (1982), 56-77. |
H.W. Lintsen, M.S.C. Bakker, E. Homburg, e.a. (red.), Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving, 1800-1890, deel ii (Zutphen 1993). |
H.M.C.M van Maarschalkerwaart, ‘De bouw van stalen spoorbruggen in de 19e eeuw’, in: Bouwen met staal, 51 (1980), 12-26. |
J.A.W. Nieuwkoop, De registers van de Dienst voor het Stoomwezen, Deel 2 (1859-1867) (Amsterdam 1991). |
J. Oosterhoff (e.a.), (red.), Bouwtechniek in Nederland. Deel i: Constructies van ijzer en beton: gebouwen 1800-1940, overzicht en typologie (Delft-Zeist, 1988). |
J. Oosterhoff, Constructies. Momenten uit de geschiedenis van het overspannen en ondersteunen (Delft 1978). |
De Opmerker. Weekblad voor architecten, ingenieurs, fabrikanten, 1866-. |
A. den Ouden, IJzer en staal. Produktie, processen en metallurgie (2e, herziene druk, Eindhoven 1988). |
A. den Ouden, Een hoekstaal van de maatschappij. Constructiewerkplaatsen in Nederland in de negentiende en twintigste eeuw (te publiceren manuscript). |
De Physique Existentie dezes Lands. Jan Blanken, inspecteur-generaal van de Waterstaat (1755-1838) (Amsterdam 1987). |
J.C. Polak-Van 't Kruys, Het Paleis voor Volksvlijt (Amsterdam 1990). |
C. Scheffer, De ijzeren overkapping van station 's-Hertogenbosch. Fase 1: Evaluatie, evolutie, beschrijving (z.p. 1992). |
M. Schnitker, M. Willinge (red.), Het nieuwe bouwen. Voorgeschiedenis (Delft 1982). |
M. Stokroos, Gietijzer in Nederland. Het gebruik van gietijzer in de 19de eeuw (Amsterdam 1984). |
H. van Suchtelen, ‘Gieten: kunstige techniek, technische kunst’, in: TNO-project (april 1977), 149-151. |
H. van Suchtelen, De bouwwijze van gietijzeren vuurtorens te IJ-muiden 1879-1979 (IJmuiden 1979). |
J. Tann, The Development of the Factory (London 1971). |
J. Tann, ‘Building for Industry’, in: B. Bracegirdle (ed.), The Archaeology of the Industrial Revolution (London 1973), 167-199. |
Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, 1833-1859. |
Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, 1869-. |
A.J. Veenendaal jr., ‘Spoorwegen’, in: H.W. Lintsen, M.S.C. |
Bakker, E. Homburg, e.a. (red.), Geschiedenis van de technick in Nederland. De wording van een moderne samenleving, 1800-1890, deel ii (Zutphen 1993), 129 e.v. |
Verhandelingen van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, 1848-1869. |
J.J. Vis, Honderdvijfentwintig jaar Grofsmederij (Leiden 1961). |
J.C. Westermann, Geschiedenis van de ijzer- en staalgieterij in Nederland, in het bijzonder van het bedrijf van de Ned. Staalfabrieken v/h J.M. de Muinck Keizer n.v. te Utrecht (Utrecht 1948). |
R. van Wezel, IJzer aan de Oude IJssel. Wonen en werken van gieterijpersoneel langs de Oude IJssel, 1880-1980 (z.p. 1988). |
P.H. Witkamp, Paleis voor Volksvlijt (Amsterdam 1864). |
H. van Zon, ‘Openbare hygiëne’, in: H.W. Lintsen, M.S.C. |
Bakker, E. Homburg, e.a. (red.), Geschiedenis van de technick in Nederland. De wording van een moderne samenleving, 1800-1890, deel ii (Zutphen 1993), 47-79. |
|
|