Voorspinnerij fa. Krantz te Leiden, circa 1900. Deze spinnerijafdeling lag vermoedelijk boven de eerder afgebeelde kaarderij.
nis van de eerste jaren van de gemechaniseerde katoenindustrie een wat avontuurlijk karakter, waar een zakelijker aanpak van zowel staat als ondernemers niet misstaan zou hebben.
Tenslotte, en dat gaf de doorslag, kostte het beleid handenvol geld. Aanvankelijk was dit wel op te brengen. De nhm kon echter haar steun niet ongebreideld voortzetten. De afzet van katoentjes blijven garanderen terwijl na 1840 de afzetmarkt in Indië instortte, was de Nederlandse staat te gortig. De financiële crisis waarin de Nederlandse schatkist na de Belgische afscheiding geraakte, was een zo mogelijk nog grotere rem op het steunbeleid. De geldverslindende subsidiëring van de Nederlandse katoenindustrie moest daardoor in de jaren veertig worden bijgesteld.
Nu moet wel als verzachtende omstandigheid worden aangevoerd dat de Hollandse katoenindustrie onder een zeer ongelukkig gesternte werd geboren. Pas in de jaren na 1830 schakelde de Engelse katoenindustrie in zijn hoogste versnelling. In geen enkele periode in de negentiende eeuw rtam de arbeidsproduktiviteit zo snel toe als in de decennia 1830-1850. Toen kwam de verspreiding van powerlooms, self-actors en rouleaus pas goed op gang. Voor een industrie in opbouw, met de daarbij behorende aanloopproblemen, kwam deze versnelling in de aanvaarding van nieuwe technieken in de katoenindustrie in Albion wel zeer ongelegen. In die situatie had het verminderen van de overheidssteun ernstige gevolgen.
Hetzelfde sociale beleid dat de Hollandse industrie in de wielen reed, had evenwel in Twente goede resultaten. Voor de Twentse semi-agrarische samenleving geen fabrieksarbeid, zo was bepaald. Dankzij lage lonen, onderwijs, overheidssteun en een nieuwe lichting ‘flying shuttles’ werd de oude bombazijnnijverheid verbouwd tot één der meest levenskrachtige branches van de Nederlandse textielindustrie. De als verouderd bestempelde techniek van de snelspoel was nog niet aan het einde van haar technische ontwikkeling en kon daardoor nog lang concurreren met de powerloom die nog in de kinderschoenen stond. Dat Twente met moderne handweefgetouwen kon overleven terwijl de powerlooms in Holland werden stilgezet, zegt toch wel iets over de vitaliteit van de oude techniek en werpt licht op het grote belang van de omstandigheden waaronder technieken gedijen.
Dat tenslotte in de spinnerijsector paarde- en handkracht overheersten terwijl de stoomspinnerijen maar met moeite van de grond kwamen, bevestigt dat de Nederlandse katoenindustrie in de eerste helft van de negentiende eeuw een ander patroon volgde dan Engeland en een eigen, maar wel degelijk succesvolle, weg volgde.
Omstreeks het midden van de eeuw kwam er een kentering. Binnen enkele decennia waren thuiswevers en spinlokalen verdwenen en was de Twentse bevolking en masse de fabrieken binnengegaan. De handweefgetouwen, in de jaren dertig nog goed genoeg om de vernieuwing van de huisindustrie te dragen, verdwenen, evenals de handspinmachines. In een wat trager tempo schoven handdruk en perrotine naar de achtergrond en gingen ook in Nederland rouleaus het gezicht van de katoendrukkerij bepalen. Hoe is deze kentering te verklaren? Waarom kon nu in technisch en organisatorisch opzicht wèl het Engelse voorbeeld worden gevolgd en in de eerste helft van de eeuw niet?
Een systematische vergelijking van de inzet van produktiefactoren in de periode na 1850 kan hier wederom meer licht op werpen.
Het kostenvoordeel voor de huisindustrie was in de tweede helft van de negentiende eeuw, zo niet verdwenen, dan toch wel afgenomen. De lonen in de huisnijverheid stegen in de jaren veertig. Alleen in fabrieken met nieuwe machines konden deze gestegen loonkosten teniet worden gedaan met een stijging van de produktiviteit. De schietspoelen en handspinmachines zaten voor wat hun arbeidsproduktiviteit betreft rond 1850 wel op hun hoogtepunt. Verhoging van de produktiviteit was met behulp van de oude techniek niet meer mogelijk. Fabrieksarbeid, met nieuwe technieken, was hierdoor een aantrekkelijker optie voor de ondernemers dan in de eerste helft van de eeuw.