Amarillis(ca. 1713)–David Lingelbach– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Twintigste tooneel. AMINTAS, AMARIL. AMINTAS. ACh! Amaril, mag ik Mirtel gelooven, Streeft myn geluk al myn verdriet te booven? AMARIL. Amintas, vley u niet te veel; 'K heb noch in niemants lyden deel. Doch zo gy mind, En my bezind, Volhard vry, ik zal niet volherden In wreedheyd, maar medoogend werden. Ik zal, als Ceres offerhand, Op 't prachtigst brand, Myn hartsbesluyt ontdekken. Hoop dat uw deugd, En frissche jeugd, My mag een oogwit strekken. Waar op ik doel. Ach ik gevoel Een innerlijk beweegen! Amintas, ga, ik ben verleegen. AMINTAS. Ach! 'k ben gelukkig, nu ik maar Mag hoopen by 't Altaar. AMARIL. Wie kan het hoopen u verbieden? AMINTAS. Laat toe, op dat myn vrees mag vlieden, Dat ik u hand mag kussen. AMARIL. Ach! Amintas! [pagina 22] [p. 22] AMINTAS. Amarillis, ach! Vorige Volgende