| |
| |
| |
Clementine.
| |
| |
Clementine.
I. Brief van Clementine aan hare vriendin Auguste.
Mijne lieve Auguste!
Wat zal ik u van het nieuwe leven schrijven, waarin ik nu geroepen ben eene zekere rol te spelen, na eerst zoo kort geleden een début gemaakt te hebben, hetwelk, - geloof niet, dat ik dit uit ijdelheid zeg, - wezenlijk eenigszins schitterend mag genoemd worden? Ik moet beginnen met u te zeggen, dat ik in de eerste plaats nog steeds zeer gelukkig ben, - en in de tweede plaats, ook een klein weinigje teleurgesteld! Hoe dit nu met elkander te rijmen, weet ik niet; maar dat is toch het geval, en daar wij, meisjes, meestal zulke ongerijmde schepseltjes zijn, komt mij de zaak zeer natuurlijk voor. De een of andere wijsgeerige heer der schepping zou hiervoor zeker eene meer geleerde uitlegging vinden, - maar of die daarom juister zou zijn, daaraan twijfel ik, - evenals ik aan de groote wijsheid der heeren in het algemeen twijfel; - want, o Auguste, als wij, vrouwen, wezenlijk op dat punt voor de mannen moeten onderdoen, dan zijn wij inderdaad allerbeklagenswaardigste wezens, en kunnen niet te min of te nederig van ons zelven denken!
Maar in plaats van mij in bespiegelingen te verdiepen, die gij zelve maken kunt, zal ik u liever het een en ander van mijn wedervaren vertellen. Eerst van mijne aankomst in de hoofdstad. -
Na den geheelen morgen gereisd te hebben, kwam ik 's namiddags tegen drie uur voor het huis van tante aan (erger u niet daarover, dat ik altijd van tante's huis enz. spreek: Oom vergenoegt zich steeds met de tweede rol en laat alles aan zijne vrouw over, zoodat hij door de dienstboden bijna niet genoemd wordt). - Nu, kindlief, ge kunt u verbeelden met welke hartkloppingen ik uit het rijtuig stapte; en hoe ik er op voorbereid was, oom en tante in de gang te vinden, en hoe ik zoo wat aangedaan was bij de gedachte van den eenigen, geliefden broeder mijner onvergetelijke
| |
| |
moeder voor het eerst te ontmoeten, - en hoe ik dus dadelijk een tamelijk vreemd figuur maakte, toen een deftige livreiknecht mij uit den wagen hielp, en mij verzocht naar boven te gaan.
‘Mevrouw is te huis,’ zeide hij, mij over het hoofd ziende, en als het ware eene stijve buiging makende tegen den parapluiestandaard achter mij, in de gang, waar ik verward bleef rondkijken naar iemand om mij een hartelijk woordje toe te spreken.
Ik volgde dus mijn gids de breede trap op, en boven aangekomen, wierp hij eene deur open en kondigde mij aan.
Ik bleef een oogenblikje verlegen op den drempel staan, maar trad binnen, toen ik aan het einde van de rijk gemeubileerde zaal eene dame van eene sofa zag oprijzen, en met een lorgnon in de linkerhand mij fixeeren en eenige schreden naderen. Die dame was tante. Ik had nu al, op mijne dwaze manier, de tranen in de oogen en begon zoo te beven, dat ik haast niet vooruit kon.
‘Bezorg het goed van de juffrouw op de logeerkamer,’ zei tante, mij steeds door haar lorgnon aankijkende, tot den knecht, en toen deze de deur heel zachtjes achter zich gesloten had, liet zij het glas vallen en naderde met veel bevalligheid. Zij stak mij beide handen toe, kuste mij heel zachtjes op de wangen, - zooals men op het tooneel doet, en, naar het mij voorkwam, met evenveel vuur, en geleidde mij toen bij de hand naar de sofa, waar zij naast mij plaats nam.
Daarop begon zij, steeds met haar lorgnon spelende, - tante heeft keurig mooie handjes, en is ook overigens voor haar leeftijd eene nog zeer schoone vrouw, die altijd beelderig gekleed is, - naar papa te vragen, en betreurde het, dat hij mij niet had willen vergezellen, en zeide, dat het heel jammer was, dat hij nu als buitenman zoo vegeteerde, en praatte over mijne reis en de vermoeienissen, welke ik doorgestaan had, en babbelde zoo een kwartier lang door, zonder dat ik een woord behoefde te spreken, en dus weder eenigszins op mijn gemak kwam, hoewel ik nog altijd een gevoel in de keel had, alsof ik niet slikken kon.
Eindelijk waagde ik het naar oom te vragen.
‘Uw oom is steeds nog op het ministerie,’ zei tante, alweer met behulp van haar lorgnon op de pendule ziende: ‘hij zal wel te huis wezen tegen den tijd, dat gij u een beetje getoiletteerd hebt, ma chère enfant,’ en met deze woorden trok zij tweemaal aan de schel.
Een heel nuffig dametje verscheen hierop in de kamer en naderde ons met een half beleefd, half gemeenzaam knikje.
‘'t Is mijne kamenier,’ zei tante, en zich in 't Fransch tot haar wendende, gaf zij haar bevel, mij op mijne kamer te brengen. Daarop drukte mij tante de hand, nam een boek op, en met een: ‘Au revoir, ma chère!’ gaf zij mij een wenk, de kamenier te volgen.
| |
| |
Mijne kamer vond ik allerheerlijkst, met een helder brandend vuurtje en alle mogelijke gemakken voorzien, en daarbij met het uitzicht op den grooten tuin, wat mij aan ons buitenleven herinnerde, en mij waarlijk goed deed. Het was alsof al die boomen en struiken oude, hartelijke vrienden waren!
Ik had echter niet veel tijd om rond te zien. De kamenier hielp mij dadelijk mijn hoed en doek afleggen, vroeg naar de sleutels van mijn koffers, schoof een stoel voor mij bij de toilettafel, en begon dadelijk met alles open te sluiten en door te snuffelen, en hield me onophoudelijk bezig met te vragen, welk japonnetje ik aantrekken wilde, hoe ik gekapt wilde worden, enz.
Daarbij was het duidelijk, dat zij al mijn fraaiigheden met minachting beschouwde, en mijn persoontje ook niet heel veel telde.
Daar ik van haar vernam, dat er niemand ten eten kwam, wilde ik mij in het geheel niet opschikken en had dus een zeer eenvoudig kleedje uitgezocht, dat echter dadelijk verworpen werd, met de aanmerking, ‘dat het een allerliefst morgentoiletje was,’ - en of ik wilde of niet, ik werd binnen een uurtje zoodanig uitgedost, als slechts bij groote gelegenheden bij ons, buitenmenschen, het geval is, en daarbij gekapt op eene wijze zooals nooit te voren!
Verbeeld u, Gusje-lief, hoe prettig dat was! En daarbij steeds dergelijke uitroepingen te hooren als: ‘quelle horreur!’ over mijn mooiste kraagjes en mouwen, - en ‘c' est à faire peur comme on a gaté la chevelure de mademoiselle!’ met een schaterenden lach over iets anders, - terwijl ik telkens getroost werd door de verzekering, dat ik binnen een paar dagen, onder tantes toezicht, - heel anders gekleed zou zijn, - ‘et alors mademoiselle sera à ravir!’ zei het nufje met haar impertinent knikje.
Eindelijk was ik weder klaar, en ik moest zeggen, dat ik niet heel ontevreden over mij zelve was, toen ik een laatsten blik in den spiegel wierp, en zag hoe de honderderlei kleinigheden, welke de handige Française aan mijn toilet veranderd had, mij zoo een geheel ander air gaven, dan ik mij zelve tot dusver toegekend had, zoodat ik met veel zelfvertrouwen weder naar beneden ging. Oom was nu ook te huis gekomen, en ontving mij met eene hartelijkheid, welke mij weder de tranen in de oogen bracht. De goede man stal dadelijk mijn hart door zijne gelijkenis op het portret, dat wij van mama hebben, en ik zag ook, dat zijn oogen vochtig waren, terwijl hij de trouwhartige, open blikken op mij gevestigd hield, en mij verzekerde, dat ik ook precies mama's evenbeeld was. Het deed mij zoo goed iemand te vinden, aan wien ik mij dadelijk hechten kon, dat ik heel opgeruimd aan ooms arm bleef hangen, terwijl tante mij, of liever mijn toilet, critiseerde. Maar dat hinderde mij niet meer: ik was op eens heel op mijn gemak, en toen tante opmerkte, dat het eene stuk al uit de mode was en het andere niet goed zat, en hier en daar
| |
| |
wat aan mij te recht trok, waagde ik het haar te verzekeren dat ik mijn best zou doen, haar zoo spoedig mogelijk tevreden te stellen, en verzocht haar dus, mij voor den eersten dag maar zoo te nemen als ik was. Tante stemde hierin toe, met de opmerking, dat het bijzonder goed trof, dat wij dien avond niet uit moesten, en zoo gingen wij te zamen heel prettig naar de eetzaal.
Daar oom en tante geen kinderen hebben en zeer rijk zijn, leven zij ook op een heel deftigen voet, zoodat ik mij in eene weelderige omgeving bevond, die mij dadelijk uiterst goed beviel, dat moet ik zeggen, - en nu ik er aan gewoon ben, mij bijna onmisbaar voorkomt. Niet dat ik tot dusver geene weelde gekend heb; neen, kindlief, gij weet zeer goed, hoe papa mij altijd te dien opzichte bedorven heeft, - maar de weelde in de stad is iets geheel anders, dan hetgeen wij, buitenmenschen, kennen, en bestaat, behalve uit groote dingen, uit honderderlei kleine behoeften, welke ons vreemd zijn.
Zoo was het middagmaal prachtig, en oom en ik hadden ook druk discours over al zijn oude kennissen en vrienden buiten; tante zei weinig; maar bekeek elken schotel, die haar aangeboden werd door haar lorgnon en pikte zoo weinig van alles, dat ik haast beschaamd werd over mijn eetlust, vooral toen oom vertelde, dat tante haast van de lucht leefde, - met een soort van trots, alsof het iets bijzonder prijzenswaardigs was, in overvloed te leven, en dien overvloed schijnbaar te versmaden.
Na tafel ging ik met tante weder naar boven, terwijl oom achterbleef om zijn sigaartje te rooken, en toen was het, Auguste-lief, dat ik mijne eerste les kreeg in de wijsheid der groote wereld, welke heel iets anders blijkt te zijn, dan hetgeen men uit boeken, - of uit zijn hart leert, zooals gij zien zult uit de volgende, - hoe zal ik het noemen? - van tante.
‘Ma chère enfant,’ begon zij, ‘ik ben nog al over u tevreden. Gij hebt een heel goed figuur, veel fraicheur, en een ensemble, waarvan gij veel partij kunt trekken, mits gij behoorlijk gebruik weet te maken van de gaven, waarmede de Voorzienigheid u toegerust heeft. Maar, kindlief, het is niet genoeg in deze wereld passable te zijn. Wij moeten naar iets hoogers streven. Gij moet u weten te onderscheiden en daar gij, als onze nicht, en uw vaders eenig kind, eene zekere positie in de sociëteit bekleedt, moet gij leeren, dat ook met glans te doen.
Nu zult gij hier in aanraking komen met vele menschen, die, hoewel zij zelven niet veel te beteekenen hebben, het toch in hunne macht hebben, u zeer te benadeelen of te bevoordeelen in het oog der wereld. Vóór alle dingen moet gij dus zorg dragen, u nooit bespottelijk te maken, in welk opzicht ook. Gij moet alle menschen tot vriend houden, zonder u aan iemand bij voorkeur aan te sluiten, - en vooral moet gij nooit eenige positieve meening uiten, tenzij op
| |
| |
het punt van kleeding en manieren, waarop gij eene autoriteit kunt worden. Wat de oudere dames betreft, moet gij altijd eerbiedig en inschikkelijk zijn, - vooral wanneer ze goede huizen hebben, waar men veel gezelschap ziet: - met de jongere dames kunt gij nooit anders dan op een afstand omgaan: - òf het zijn mededingsters, òf meisjes, die, uwe voordeelen niet bezittende, u benijden zullen, en u in geen geval van eenig nut kunnen wezen.
Wat de heeren aangaat, moet gij eene andere taktiek beoefenen. Wees jegens allen even vriendelijk. Laat u nooit tot eenig discours verleiden, waarin het gevoel betrokken wordt; - dat is altijd heel gevaarlijk: - vergeet ook niet zorgvuldig elk gesprek te vermijden, dat den schijn heeft van geleerdheid, - ik meen over boeken of zoo iets; - daar zijn de heeren altijd bang voor, - en bovendien, spreek nooit over eenig huishoudelijk onderwerp; - want hoewel de mannen altijd den mond vol hebben van de deugden eener echtgenoote, welke de huishouding verstaat, en dergelijke gekheden meer, is het zeker, dat een meisje, dat eenige ingenomenheid toonmet dergelijke domestique onderwerpen, met recht in de wet reld geschuwd wordt. Spreek daarentegen zooveel gij wilt over de partijen, toiletten, het weer en de aanwezigen - en roem vooral iedereen tegen iedereen: - want niets is hatelijker dan kwaadspreken, - en hoewel bijna iedereen dat gaarne zelf doet, zijn er slechts weinigen, die het gaarne uit den mond van een ander hooren.
Het is ook zonder twijfel, dat gij spoedig eene foule van aanbidders zult hebben. Maar wees daarover niet ongerust. Het zal u geen kwaad doen, als de heeren hun hart om uwentwil verkiezen te breken, mits gij zelve onverschillig blijft. Het is ook natuurlijk ons doel u op den duur te etablisseeren op eene passende wijze; maar daartoe hebben wij nog al den tijd. Gij moet een man hebben, die u aan fortuin en stand gelijk is - een jaar of wat ouder of jonger komt er niet op aan, en wees overtuigd, kindlief, zoo gij er wezenlijk behoefte aan gevoelt, iemand, zooals het heet, te beminnen, gij evengoed u verlieven kunt op eene goede partij, als op een armen sukkel, die niets dan zijne aanbidding heeft. Overigens heb geen geheimen voor mij, kindlief, en wees verzekerd, dat het u goed zal gaan.’
Dat was nu mijne eerste les, lieve Auguste. Toen ik 's avonds naar bed ging, schreef ik ze heel voorzichtig op, en hoewel ik ze niet in overeenstemming kon brengen met iets, dat ik vroeger had geleerd of gevoeld, had ik al zooveel daarvan geprofiteerd, dat ik dit niet tegen tante zeide, maar alles vóór mij hield, en den tweeden dag in de hoofdstad mij uitsluitend wijdde aan de noodige zorg voor mijn toilet, om tante, op dat punt ten minste, tevreden te stellen. Ik moet ook bekennen, dat die bezigheid mij niet zoo erg verveelde!
En nu vaarwel, - eerstdaags meer van uwe liefhebbende
Clementine
|
|