| |
| |
| |
Biografische aantekeningen
Banga, Jelle (1786-1877), geboren in Franeker. Was daar een bekend arts, die zich ook op maatschappelijk gebied bewoog en tweemaal burgemeester van zijn stad was, is voornamelijk bekend vanwege zijn verdienste voor de beschrijving van de geschiedenis der geneeskunde in Nederland (zie literatuurlijst). Hij liet een door M.A. van Andel besproken dagboek na (Ned: T. Geneesk. 81, 1937, 41-52 en Bijdr. Gesch. XVII, 1-12). |
|
Bidloo, Nicolaas (1674-1735), een neef van Govert Bidloo. Ging in 1702 naar Rusland als lijfarts van czaar Peter I. Hij heeft te Moskou in 1707 een hospitaal opgericht, dat in 1721 uitbrandde, doch na restauratie in 1727 opnieuw geopend werd. Bidloo heeft de eerste medische school in Rusland opgericht. Enige jaren geleden zijn fraaie tekeningen, die hij van zijn huis en tuin te Moskou heeft gemaakt, teruggevonden.
(Zie: J. Dankmeijer en Th. Roëll. Nicolaas Bidloo and the institution of medical education in Moscow, in G.A. Lindeboom (editor), Boerhaave and his Time. Brill, Leiden 1970, 165-9, 8 ill.) |
|
Blaes (Blasius), Gerard (ca. 1625-'92), arts te Amsterdam en hoogleraar aan het athenaeum aldaar. Hij was een goed anatoom. Te zijnen huize ontdekte de beroemde Nicolaas Steno (Niels Stensen, 1638-'86) de uitvoergang van de oorspeekselklier (ductus parotideus Stenonianus) aan een kalfskop. Blasius eigende zich deze ontdekking ten onrechte toe, hetgeen tot een prioriteitsconflict heeft geleid.
Blasius verzamelde ook om zich heen een groep van artsen, die op geregelde tijden bijeen kwam om anatomische vraagstukken te bespreken. |
|
Bolk, Louis (1866-1930), begon zijn studie in 1888, na het examen voor kandidaat-notaris te hebben afgelegd. Tien jaar later werd hij buiten de voordracht om benoemd tot hoogleraar in de ontleedkunde te Amsterdam. Zijn gedachten over het ontstaan van de menselijke lichaamsvorm en zijn zogenaamde foetalisatie-theorie zette hij uiteen in zijn rectorale rede Hersenen en cultuur (1918). Hij was een streng, doch geëerd leermeester, die een school voor anatomen heeft gesticht, waaruit onder andere J.A.J. Barge (Leiden), J. Boeke (Utrecht), A.P.J. van der Broek (Utrecht), M.W. Woerdeman (Amsterdam) en Mijsberg zijn voortgekomen. |
|
Bosch, Willem (1798-1874), tropenarts, werkzaam op Java. Hij stelde voor de dokter-djawaschool op te richten, en schreef monografieën over Indische spruw en dysenterie. |
|
Brugmans, Sebald Justinus (1763-1819), doctor in de filosofie en in de geneeskunde, trad in 1786 te Leiden op als hoogleraar in de botanie, vanaf het volgende jaar in de natuurlijke historie, en vanaf 1800 in de scheikunde. Bewees de universiteit in de Franse tijd belangrijke diensten, ontwierp de geneeskundige dienst der Bataafse legers (1796) en breidde in 1815 de hortus uit. Hij was ook vergelijkend anatoom. |
|
Dekkers, Frederik (1648-1720), was een zeer gezocht arts te Leiden, die op 46-jarige leeftijd aldaar benoemd werd tot hoogleraar en de universiteit nog vijfentwintig jaar heeft gediend, de laatste tijd als ambtgenoot van Boerhaave. Hij heeft verschillende werken geschreven en beschreef de kookproef voor het aantonen van eiwit in de urine. |
|
Deusing, Anton (1620-'66), aanvankelijk vooral oriëntalist, studeerde later geneeskunde, sinds 1639 hoogleraar in de wis- en natuurkunde te Harderwijk en vanaf 1642 in de geneeskunde. In 1646 nam hij een beroep naar Groningen aan. Hij was een veelzijdig geleerde, die zich in geschrift tegen de chemiatrische denkbeelden van Sylvius verzette. |
|
Deyman, Johannes (Joan) (1620-1666), geneesheer te Amsterdam. Werd in 1653, als opvolger van Tulp, voorlezer in de ontleed- en heelkunde, en inspecteur van het Collegium Medicum. Hij is door Rembrandt geschilderd tijdens een anatomische les. |
|
Dodonaeus (Dodoens), Rembert (1517-'85), was onder andere lijfarts van de keizers Maximiliaan II en Rudolf II. Legde zich vooral op de plantkunde toe en schreef op 36-jarige leeftijd zijn beroemde Cruydtboek. Antwerpen 1553. Aan het einde van zijn leven werd hij hoogleraar in de genees- en
|
| |
| |
plantkunde aan de Leidse Hoogeschool (1582). |
|
Fey, Arnold († 1679), vermaard heelkundige te Oirschot, die patiënten uit binnen- en buitenland aantrok, en in consult is geroepen bij de moeder van Lodewijk XIV in Frankrijk. Hij verrichtte opening van het lijk van de Oirschotse non, waaruit later olie zou vloeien, hetgeen veel bedevaartgangers trok en leidde tot een hernieuwde lijkopening door Lodewijk de Bils in het stadhuis van Den Bosch. |
|
Fokker, Adriaan Abraham en Abraham Pieter Adriaan Abraham Fokker (1810-1878) was een bekend arts te Middelburg, die aan de provinciale geneeskundige school aldaar gedoceerd heeft, sinds 1853 geneeskundig inspecteur van Zeeland was en zich ook als medischhistoricus heeft onderscheiden. Zijn zoon A.P. Fokker (1840-1906) was vanaf 1877 hoogleraar in de hygiëne te Groningen en één der eerste bacteriologen in ons land. Hij trachtte de generatio spontanea van bacteriën te bewijzen. Zijn wetenschappelijk werk had geen blijvende waarde. |
|
Frémery, Nicolaas Cornelis de (1770-1844), enige zoon van Petrus Isaäcus de Frémery. Werd in 1795 als opvolger van Steven Jan van Geuns Jr. benoemd tot hoogleraar, met een zeer uitgebreide opdracht: scheikunde, farmacie, natuurlijke geschiedenis, medicina forensis en politica en medica. Het proefschrift, waarop hij in 1793 te Leiden promoveerde, was een verdienstelijke verhandeling over het vrouwelijke bekken, dat door beenverweking misvormd is. Zijn te Utrecht geboren zoon, Petrus Johannes Isaac de Frémery (1797-1855) was een bekend geneesheer in zijn geboortestad, waar hij in 1829 buitengewoon hoogleraar in de scheikunde werd. Deze schreef o.a.: Archief voor den Aziatischen braakloop en al wat daartoe betrekking heeft. Utrecht 1832-'34. |
|
Gallandat, David Henry (1732-'82), geboren in Yverdon (Zwitserland) en opgevoed in Vlissingen. Werd eerst (scheeps-)chirurgijn, later arts, stichtte in Vlissingen een school voor chirurgijnen en scheepsartsen (1761), behoorde tot de oprichters van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1769) en schreef verscheidene boeken over de vroedkunde. |
|
Gorter, Johannes en David de Johannes de Gorter (1689-1762) was chirurgijn te Enkhuizen vóór hij geneeskunde ging studeren te Leiden. Na beëindiging van zijn studie keerde hij terug naar Enkhuizen, waar hij de genees- en heelkundige praktijk uitoefende, tot hij in 1725 te Harderwijk tot hoogleraar werd benoemd.
In 1743 werd zijn zoon David (1717-'83) naast hem buitengewoon hoogleraar in de botanie. In 1754 gingen de beide De Gorters naar Rusland als hofartsen van czarina Elisabeth. Na de dood van zijn vrouw keerde De Gorter Sr. terug naar zijn vaderland (1758). Van zijn werken is het belangrijkst een commentaar op de Aphorismen van Hippocrates (Medicina Hippocratica, exponens aphorismos Hippocratis), dat ook in Italië enkele malen herdrukt werd.
David de Gorter was een goed plantkundige; hij heeft in 1735 enige dagen met Carolus Linnaeus (1707-'78) gebotaniseerd, toen deze te Harderwijk kwam om te promoveren. Zijn herbarium is enige jaren geleden teruggevonden. Met onderbreking van een jaar is hij tot 1764 in Rusland gebleven.
De Gorter Sr. heeft zijn jongste zoon genoemd Herman Boerhaave de Gorter (1732-'92); deze is arts te Amsterdam geweest. |
|
's Gravesande, Cornelis Isaacz. (1631-'91), arts te Delft, doceerde aldaar de ontleedkunde aan de chirurgijns, was bevriend met Van Leeuwenhoek en Reinier de Graaf (door C. de Man op een schilderij vereeuwigd). Hij liet geen publikaties na; was geen familie van de beroemde natuurkundige W.J. 's Gravesande, waarmede Boerhaave heeft samengewerkt. |
|
Groshans, C.P.F. (1814-'74), gezien arts te Rotterdam, leraar aan de Clinische School, welke aldaar van 1828-'66 heeft bestaan, lid van verscheidene wetenschappelijke genootschappen.
(Zie o.a.: G.A. Lindeboom, De Clinische School te Rotterdam, Ned. T. Geneesk. 109, 1965, 2095-9). |
|
Guye, Ambroise Arnold Guillaume (1839-1905), eerste hoogleraar in de oorheelkunde aan de universiteit van Amsterdam (benoemd in 1886). Van zijn hand verscheen onder andere de volgende publikatie: De geneeskunde van de 19de eeuw, 1901. |
|
Haen, Anton de (1704-'76), leerling van Boerhaave. Praktiseerde tot 1754 te Den Haag, toen Van Swieten hem als hoogleraar in de geneeskunde naar Wenen riep, waar zijn gaven als clinicus en docent spoedig aan de dag traden, doch ook zijn ietwat moeilijk karakter tot conflicten, onder andere met Van Swieten, aanleiding gaf. Paste als eerste in het gasthuis stelselmatige metingen van de temperatuur toe. Legde zijn ervaringen neer in een 15-delig werk (Ratio medendi).
Zie lit. no. 40 A. |
|
Kaau Boerhaave, Herman en Abraham, waren zoons van dr. Jacob Kaau, die te Den Haag praktiseerde en gehuwd was met Boerhaaves zuster Margareta. De gebroeders schijnen op eigen instigatie na de dood van hun beroemde oom diens naam bij de hunne te hebben getrokken.
Herman (1715-'53), de oudste, bedankte in 1729 voor een lectoraat in de scheikunde te Leiden, vestigde zich te Den Haag, kwam
|
| |
| |
(door zijn vrouw) in grote financiële moeilijkheden te verkeren, zodat het beroep naar het Russische hof in 1741 een ware uitkomst voor hem was. Hij stierf in 1753 in Moskou als een zeer gewaardeerd lijfarts van de czarina. Abraham (1715-'58), de ‘dove’ (hij werd als student in één nacht geheel doof) was geleerder dan Herman. Hij schreef een wetenschappelijk, doch niet zeer helder boek en ging in 1746 eveneens naar Rusland (Petersburg).
Beide broers verplichtten zich bij hun vertrek naar Rusland de hun door hun oom nagelaten manuscripten mede te nemen; deze zijn terecht gekomen in de boekerij van de militair-medische (Kirov-) akademie te Leningrad. Geen van beiden heeft er iets van gepubliceerd, zoals men algemeen verwachtte en hoopte. |
|
Kerckring, Theodorus (1640-'93), geboren te Hamburg. Heeft jaren de geneeskundige praktijk te Amsterdam uitgeoefend. Was een ijverig anatoom die de naar hem genoemde plooien in de dunne darm beschreef; bovendien beschreef hij ook de kleine vaatjes, die de wand der bloedvaten verzorgen (vasa vasorum). |
|
Loncq, Godewijn Jan (1810-'87), geboren te Schiedam, studeerde en promoveerde te Leiden, vestigde zich vervolgens te Rotterdam, waar hij in 1835 benoemd werd tot lector in de geneeskunde aan de Clinische School aldaar. In 1840 werd hij hoogleraar te Utrecht. In 1881 verkreeg hij zijn emeritaat. Hij stond bekend als een goed clinicus. |
|
Mattheus, Philippus Sr. en Jr. Philippus Mattheus Sr. (1621-1700) werd in 1651 hoogleraar in de theoretische geneeskunde en de kruidkunde. Hij onderwees de geneeskunde in Hippocratische geest en was een sieraad der universiteit (Bijdr. Gesch. 1937, 169). Philippus Mattheus Jr. (1641-'90) was een neef van hem, die in 1670 eveneens hoogleraar in de geneeskunde te Franeker werd. Hij liet geen publikaties na. |
|
Mezger, Johann Georg (1838-1909), geboren te Amsterdam, was eerst gymnastiekleraar, werd later arts en bekwaamde zich onder Jan van Geuns in de fysische therapie. Van 1870-'88 praktiseerde hij te Amsterdam en hield hij spreekuur in het toen nieuwe Amstelhotel, waar hij door vele buitenlandse patiënten en ook door vorstelijke personen geraadpleegd werd. (Een steen in de gang van het hotel herinnert er nog aan.) In 1888 verplaatste hij zijn praktijk naar Wiesbaden, in 1893 naar Parijs; was jarenlang 's zomers in Domburg werkzaam. |
|
Micquel, Friedrich Anton Wilhelm (1811-'71), was vanaf 1835 lector aan de Clinische School te Rotterdam, vanaf 1846 hoogleraar in de genees- en kruidkunde te Amsterdam en vanaf 1859 te Utrecht. Hij genoot bekendheid als botanicus. |
|
Muys, Wijer Willem (1682-1744), geneesheer te Arnhem, later te Franeker hoogleraar in de wiskunde (1709), in de geneeskunde (1712) en in de botanie (1726). Muys was gedurende twaalf jaar de enige medische hoogleraar te Franeker. Hij was een goed docent, die bij zijn onderwijs de microscoop gebruikte. Was vijf maal rector magnificus, werd geheime raad van het vorstelijk huis te Berlijn. Hij schreef onder andere een verhandeling over de spieren. |
|
Nieuwentijdt, Bernard (1654-1718), was arts te Purmerend, die veel microscopeerde doch zich, als cartesiaan, overgaf aan wijsgerige studies. Zijn vele malen herdrukte Het regt gebruik der wereltbeschouwingen, 1714, waarin hij het bestaan van God uit de samenstelling van het lichaam trachtte te bewijzen, was tegen het Spinozisme gericht. |
Oosterdijk Schacht, Herman en Johannes; Nicolaas George Oosterdijk. Herman Oosterdijk Schacht (1672-1744), die oorspronkelijk alleen Oosterdijk heette doch de naam van zijn stiefvader Lucas Schacht (1634-'89) erbij kreeg, was een ambtgenoot van Boerhaave, en door deze zeer gewaardeerd. Hij gaf met Boerhaave, en na diens overlijden alleen, het klinisch onderwijs in het Caecilia Gasthuis (dat na zijn dood geheel werd gestaakt).
Zijn zoon Johannes Oosterdijk Schacht (1704-'55) is vanaf 1729 hoogleraar in de geneeskunde te Utrecht geweest.
Diens jongste zoon, Nicolaas George Oosterdijk (1740-1817) was vanaf 1770 hoogleraar te Harderwijk, eerst alleen in de geneeskunde, spoedig ook in de schei- en kruidkunde. In 1775 werd hij beroepen naar Leiden, waar hij krachtig meewerkte tot herstel van het klinisch onderricht. |
|
Paludanus, Bernardus (Berent ten Broecke) (1550-1633), was een medicus met grote plantkundige belangstelling, die in zijn jeugd verre reizen heeft gemaakt in Europa en Azië (Syrië en Egypte) en, na enige jaren te Zwolle een praktijk te hebben uitgeoefend, vanaf 1586 tot aan zijn dood (47 jaar lang) te Enkhuizen heeft gewoond. In 1591 bedankte hij voor een benoeming tot prefect van de Hortus Botanicus te Leiden. Deze geleerde liet geen geschriften na. |
|
Paradijs, Nicolaas (1740-1812), was sinds 1784 hoogleraar in de geneeskunde te Leiden, waar hem in 1800 ook het onderwijs in de geschiedenis der geneeskunde is opgedragen. Hij heeft geijverd voor het herstel van het klinisch onderwijs. |
|
Pekelharing, Cornelis Adrianus (1848-1922) is een markante figuur in het medisch-wetenschappelijk leven geweest. Hij studeerde te Leiden, werd in 1877 leraar in
|
| |
| |
de fysiologie en pathologische anatomie aan 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. In 1881 werd hij aldaar hoogleraar in de ziektekunde aan de universiteit, in 1886 ging hij met een regeringsopdracht, met de lector Winkler naar Oost-Indië om de oorzaak van de beri-beri op te sporen (hij heeft gemeend die in een micro-organisme te hebben gevonden). In 1888 werd hij, na de emeritering van Donders, hoogleraar in de fysiologische chemie en histologie, op welke gebieden - vooral op het eerste - hij belangrijke onderzoekingen heeft verricht.
Zie lit. no. 50. |
|
Pruys van der Hoeven, Cornelis (1792-1871), geboren te Rotterdam, broer van de als vergelijkend anatoom bekende Jan van der Hoeven. Werd in 1824 buitengewoon, en in 1827 gewoon hoogleraar aan de universiteit te Leiden. Hij had een voorliefde voor de anthropologie, de geschiedenis der geneeskunde en die der ziekten, waarover hij verscheidene boeken publiceerde. |
|
Pui, Meinard Simon du (Puteanus, 1754-1834). Is de eerste hoogleraar in de praktische chirurgie en verloskunde aan de Leidse universiteit geweest. Hij stamde af van Hugenoten; zijn grootvader nam na de herroeping van het Edict van Nantes (1685) de wijk naar Franeker. Zijn vader Pieter was medicus te Enkhuizen, waar Meinard dan ook geboren is. Op 12-jarige leeftijd werd hij wees. Hij studeerde te Groningen, waar hij in 1775 in de natuurfilosofie promoveerde. Hierna studeerde hij - met een onderbreking wegens een buitenlandse reis - te Leiden geneeskunde; op 25 februari 1780 behaalde hij daar de medische doctorsgraad. Vervolgens vestigde hij zich te Kampen, vanwaar hij in 1788 naar Enkhuizen vertrok. Van hier ging hij in 1791 naar Leiden als buitengewoon hoogleraar in de genoemde vakken; in 1795 werd hij gewoon hoogleraar. Twee jaar later werd voor hem een zaaltje van zes bedden voor kraamvrouwen of heelkundige patiënten in het Caecilia Gasthuis ingericht. Du Pui is tweemaal rector magnificus geweest, en werd in 1814 lijfarts van koning Willem I. In 1826 werd zijn opvolger, J.C. Broers benoemd. Tot aan zijn dood toe is hij enkele colleges blijven geven. |
|
Snellen, Herman Sr. (1834-1908), een leerling van Donders. Werd in 1858 verbonden aan het gasthuis voor ooglijders, en in 1879 benoemd tot hoogleraar in de oogheelkunde; in 1884 volgde hij Donders als directeur van het ooglijdersgasthuis op. Hij ontwierp de zogenaamde optotypen (letters om gezichtsscherpte te bepalen), was wetenschappelijk en maatschappelijk zeer werkzaam. |
|
Stalpert (of Stalpart) van der Wiel, Cornelis en Johannes. Cornelis Stalpert van der Wiel (1620-1702), doctor te Den Haag. Gaf daar lessen aan leerling-chirurgijns, en hield zich vooral bezig met vaatinjecties en balsemen van lijken. Hij schreef: Hondert seltsame aanmerkingen, so in de genees- als heel- en snijkonst, 1682. Zijn jongere broer Johan (1639-1683) werd in 1668 stadsdoctor te Den Haag en kreeg in 1669 als eerste in die stad de titel van professor anatomiae aan het chirurgijnsgilde. Beide broers vertrokken in 1672 als legerarts naar Brabant. |
|
Swieten, Gerard van (1700-'72), afkomstig uit een oud, aanzienlijk geslacht. Studeerde en promoveerde (1725) te Leiden, waarna hij de klinische lessen, welke hij in een eigen snelschrift optekende, van zijn hoogvereerde leermeester Boerhaave bleef volgen. Gedurende negen jaar gaf hij te Leiden private lessen in de farmacotherapie. Ofschoon hij daartoe aangewezen scheen, kon hij als rooms-katholiek Boerhaave na diens dood (1738) niet opvolgen. In 1745 ging hij, gevolg gevend aan een herhaald verzoek van Maria Theresa naar Wenen als eerste lijfarts en directeur van de hofbibliotheek. Hier ontwikkelde hij een grote werkzaamheid. Hij hervormde de in verval geraakte medische faculteit en regelde de geneeskundige verzorging der monarchie. Hij werd de zeer vertrouwde raadgever der keizerin. Zijn wetenschappelijk levenswerk was De Commentaren, die hij schreef op de Aphorismen van Boerhaave: vijf dikke delen, waarvan het laatste in zijn stervensjaar verscheen. |
|
Tilanus, Christiaan Bernhard (1796-1883), zoon van een predikant te Harderwijk, studeerde aldaar en vervolgens te Utrecht, waar hij in 1818 in de geneeskunde en in 1819 in de heelkunde promoveerde. Daarna vestigde hij zich te Arnhem, om in 1828 een benoeming als hoogleraar in de heelkunde aan de Clinische School te Amsterdam te aanvaarden. Hem werd, min of meer tegen zijn zin, ook het onderwijs in de verloskunde opgedragen, waarvan hij pas in 1849 ontlast werd door de aanstelling als hoofd van de kraamzaal van Lehmann (die in 1862 hoogleraar werd). Na de opheffing der Clinische School (1 september 1867) werd hij hoogleraar aan het Atheneum. Hij bleef tot 1873 in actieve dienst. In 1885 werd door het Genootschap tot Bevordering der Genees- en Heelkunde te Amsterdam bij het 95-jarig bestaan ter ere van hem de Tilanus-medaille ingesteld. |
|
Tilanus, Jan Willem Reinier (1823-1914), als zoon van Christiaan Bernhard te Arnhem geboren, werd in 1867 professor in de heelkunde te Amsterdam, en ging in 1893 op 70-jarige leeftijd met emeritaat. Hij had een brede belangstelling, ook voor de geschiedenis der geneeskunde. Hij bereikte een zeer hoge leeftijd. |
| |
| |
Treub, Hector (1856-1920), was één van de drie begaafde zonen van Jacob Petrus Treub, burgemeester van Voorschoten. (Zijn broers Melchior en Willem werden, evenals Hector, hoogleraar.) Treub werd na zijn medische studie te Leiden assistent van prof. Iterson aldaar. In 1886 werd hij opvolger van de hoogleraar in de verloskunde, Simon Thomas. In zijn inaugurele rede haalde hij De verdiensten der Nederlanders op het gebied van de bekkenleer naar voren. In 1892 verscheen van zijn hand het eerste Nederlandse Leerboek der Gynaecologie. In 1896 nam hij een beroep naar Amsterdam aan. Treub heeft veel gedaan voor de wetenschappelijke beoefening van de verloskunde en gynaecologie, hij gaf zich ook aan het verenigingsleven. Hij was in meer dan één opzicht een onconventionele figuur, die humor en jolijt kon waarderen.
Zie lit. no. 60 en 95. |
|
Vrolik, Gerard (1775-1859), was de zoon van een fabrikant. Hij studeerde te Leiden, waar hij in 1796 promoveerde tot doctor in de geneeskunde. Enkele maanden later, in 1797, aanvaardde hij het ambt van hoogleraar in de plantkunde aan het Atheneum te Amsterdam. Intussen werd hem spoedig ook het onderwijs in de verloskunde opgedragen, alsmede de leiding van de kraamzaal in het Binnen Gasthuis, zodat hij in ons land de eerste hoogleraar met een verloskundige kliniek werd. Bovendien werd hem ook het onderwijs in de ontleedkunde en fysiologie toevertrouwd. Hij legde een museum aan voor de gewone, de vergelijkende en de pathologische anatomie. Sinds 1820 beperkte hij zich tot de botanie en de verloskunde, waarvan het praktische gedeelte sinds 1828 door C.B. Tilanus werd gegeven. |
Vrolik, Willem (1801-'63), zoon van prof. Gerard Vrolik; promoveerde in 1821 te Utrecht. In 1829 ging hij naar Groningen als hoogleraar in de anatomie, en na als vrijwilliger aan de Belgische opstand te hebben deelgenomen, aanvaardde hij in 1831 een benoeming als hoogleraar in de ontleeden heelkunde te Amsterdam. Hij wijdde zich niet alleen aan het onderwijs, maar ook aan het door zijn vader opgerichte en inmiddels beroemd geworden Museum Vrolik, terwijl hij bovendien secretaris van de Koninklijke Academie van Wetenschappen was. |
|
Wind, Paulus de (1714-'71) was een bekend geneesheer en chirurgijn te Middelburg. Hij stamde uit een geslacht dat ettelijke artsen heeft voortgebracht. Ook enkelen die precies zo heetten als hij. Deze Paulus de Wind studeerde te Amsterdam en te Leiden waar hij in 1735 promoveerde op een proefschrift over abortus (De abortu). Na vestiging te Middelburg werd hij al spoedig (1737) benoemd tot stadsoperateur en steensnijder, en later (1750) tot lector in de ontleed-, heel- en verloskunde; in 1769 werd hij doctor van de Oost-indische Compagnie. De Wind schreef onder andere over verloskundige onderwerpen: 't Geklemde hoofd geredt, 1750 en vertaalde een werk van James Lind over scheepvaartgeneeskunde (waaraan hij eigen opmerkingen toevoegde): Over de voornaamste ziekten op de Oost-Indische Schepen, 1760. Hij stond in correspondentie met enkele geleerden van zijn tijd, onder andere met Gerard van Swieten. |
|
Winkler, Cornelis (1855-1941), werd geboren als zoon van een dokter te Vianen. Hij studeerde te Utrecht (1873-'79), werd daarna chirurgisch assistent in het ziekenhuis aan de Zuidwal te Den Haag, waarvan zijn oom G.P. van Tienhoven directeur was. Later werd hij assistent van Talma te Utrecht, waar hij in 1885 tot lector in de psychiatrie werd benoemd. Van 1886-'88 maakte hij met Pekelharing deel uit van de Regeringscommissie, die in Nederlands Oost-Indië het beri-beri-vraagstuk moest bestuderen. In 1893 werd hij te Utrecht benoemd tot hoogleraar. In 1896 nam hij zijn ontslag, toen de hem in uitzicht gestelde nieuwe kliniek voor zenuwzieken uitbleef. In hetzelfde jaar werd hij te Amsterdam benoemd als professor in de neurologie en psychiatrie. In 1915 keerde hij terug naar Utrecht waar inmiddels een fraaie neurologisch-psychiatrische kliniek tot stand was gekomen; ook na zijn emeritaat bleef hij wetenschappelijk werkzaam. Winkler heeft geijverd voor de verbetering van het onderwijs in de psychiatrie. Hij was echter meer neuroloog en hersen-anatoom. Als zodanig genoot hij internationale faam.
Zie lit. no. 64. |
|
Winter, Frederik (1712-'60), werd in 1740 hoogleraar in de geneeskunde te Herborn (Westfalen), doch volgde in 1744 W.W. Muys te Franeker op. In 1747 aanvaardde hij een benoeming te Leiden, waar hij belangstelling voor het onderwijs in de praktische geneeskunde toonde. Hij deed experimenten over Hallers nieuwe leer van de irritabiliteit. (Bijdr. Gesch. XXI, 1941, 1 en 61). |
|
Wy, Gerrit Jan van (1748-1810), was een bekend Amsterdams heelmeester, die onder andere ook cataract-operaties verrichtte. In 1788 werd hij benoemd tot lector in de ontleed-, heel-, en verloskunde te Arnhem, waar hij zich ook op het gebied van de operatieve verloskunde (schaambeendoorsnijding) bewoog. |
|
|