| |
| |
| |
‘Trekt heil uit uwen ramp, en vest uw hoop op God!’
Lucretia Wilhelmina van Merken.
Nut der Tegenspoeden.
| |
| |
| |
Inlichtende aanspraak.
Het zoude, Hoog-Geächte Toehoorders! weldenkende en hulpvaardige Land- en Stadgenooten! - het zoude uw karakter - uw aandoenlijk gevoel te kort zijn gedaan, bijaldien ik, in naam van Bestuurderen deezer beroemde, en Kunst en Weetenschap bevorderende Maatschappij, met deeze Voorleezing bedoelde, uwe reeds zoo heviggeroerde harten op te wekken, tot het voldoen aan eene der edelste, der bekoorelijkste pligten, welke door alle tijden heen, en - vooräl in de jammervolle dagen, die wij beleeven, den waaren Nederlander zoo algemeen kenschetst - kenschetst op eene wijze, waarvan geen voorbeeld in de Geschiedenis der Volken aanwezig is.
Neen, Edele Menschenvrienden! - alleen ter voldoening aan de inspraak van mijn bloedend hart, greep ik de Speelstift op; doortrokken met die gevoelens, welke, bij den Ramp van Leijden, een onzer uitmuntende Medeleden, van dit zelfde spreekgestoelte, in de zielen zijner Hoorderen, waarönder veelen uwer, als uitstortte: -
‘Het is, waar mijne Broedren lijden,
Des Dichters glorie - Mensch te zijn.’
| |
| |
Toen hij zich, ter Eere van ons Nationaal karakter, dus uitdrukte: -
‘In England bloeie 't Zéévermogen:
In Frankrijk roem van Oorelogen:
In Holland Mededeelzaamheid!’
Verwacht derhalven ook hier - geen schittering van welig wegsleepend Dichtvernuft, geen gekunstelde penseeltrekken eener gloeiende verbeeldingskracht - maar enkel Natuurtafereel; enkel schetsen - ruwe schetsen, die uit het hart opwellen. Gewaarwordingen, waarvoor een ijder uwer, al ware hij geen Dichter, vatbaar is: Ja, voorzeker ondervonden heeft, op het verneemen der van allen kant zich verëenigende Treurmaaren, waarvan in de Lotgevallen van ons aan het moeras onttoogen en afgefolterd Vaderland naauwlijks eene wedergade gevonden kan worden, zedert den jammervollen St. Elisabeths-Vloed van het Jaar 1421; toen het felgebeukte Dordrecht met deszelfs Grondgebied van het vaste Land van Zuidholland, bij het wegspoelen van twéé- en zeventig Dorpen, werd afgescheurd.
De eenvoudige taal van het hart [en - waar deeze spreekt, vooräl over zulkëen ontzettend onderwerp, verdwijnt alle kunsttooij uit het oog.] - Die taal van het hart doe hier alles af!
Of - wat moet dat hart niet gevoelen, wanneer het zich voor de verbeelding brengt, hoe in ééns het onschuldig
| |
| |
IJsvermaak van den welgezeten Landbewooner en zich vervrolijkende Jeugd verwisseld wordt in de akeligste Tooneelen van Ellende en Jammer, bij het, door den staalen IJsdam gekeerde, ten dijk opgeperste water: en - dan, in dat tijdstip; den aannaderende nacht, onder het opsteekend gehuil en gebulder van eenen alles vernielenden Orkaan? - Wanneer - dat hart zich voor de verbeelding brengt, het onherstelbaar inzakken van den doorweekten kruin der Dijken - den instorttenden vloed, van doorsnijdende IJsschotsen verzeld, waardoor in hetzelfde Tijdstip de schoonste Landsdouwen in eenen waterpoel hervormd worden, die Steden en Dorpen met eene gewisse omkeering dreigt en ook werkelijk doet waggelen en wegzinken? -
En - wanneer dan dat hart nog zich voorstelt, uit dien onöverzienbren waterplas, zo verre de huilende wind zulks toelaat, te hooren het gekrijt van tallooze ongelukkigen, die met hunne huizen en bezittingen verdwijnen - het akelig geloei van de verdrinkende en zich doodspartelende runderkudde, - het rondöm kleppen der noodklok - en, daar het in de nacht was, het opreizen van de vlam der door vuur of licht inbrandvliegende rietedaken uit het golvend water: - zonder dat menschelijke kracht in staat is iet tot redding dier Ongelukkigen bij te brengen, wat men zich ook durft onderwinden; het nog bevroozen IJsveld te bros zijnde; en de slingerende, door den wind als een
| |
| |
bliksemstraal voordgedreeven IJsschotsen, allen doorvaart ondoenlijk maakende! -
Ja: - wanneer dan eindelijk dat hart zich voorstelt, hoe een aantal, beevende, verstijfd van koude en ten halven lijve nog in het water, met een onäfgebroken gejammer om hulp schreeuwt, geslingerd om boomtakken, die even den dorren kruin boven den vloed uitsteeken - anderen weder geklemd door het van tijd tot tijd nog klimmend water tegens dak en bint van hunne wegzinkende wooningen - nog anderen, bovenöp de daken, van waar zij, niet alleen hun nuttig Vee, maar zommigen hunne geliefdste Panden zich zien van het harte gescheurd, en magteloos dáár - voor altijd hun met heete traanen vervuld oog ontzinken! -
Zulke onderwerpen in kunstigrollende vaarzen te bezingen, zou de Menschheid onëer zijn aangedaan; en, gevoelvolle Toehoorders en Toehoorderessen! ik houde mij verzekerd, dat gij dit ook hier niet verwacht. -
Twéé Aanmerkingen vinde ik mij echter verpligt, op den voorgrond te plaatsen, eer ik den aandoeningvollen Taak, dien ik mij voorgesteld heb, opneeme. -
De Eerste, is deeze.
Om niet in den vooräl met betrekking tot een Dichttafereel verveelenden verhaaltrant te vervallen, heb ik de treffendste Toneelen van angst en ontroering, zoo veel mij mogelijk was, tot zekere meestbekende gevallen zoe- | |
| |
ken te zamen te trekken, en in één midpunt te verëenigen.
Dit nu kon niet wel anders geschieden, dan door het invlegten van eene doorgaande Episode; welke nogtans verre af is, van een bloot Ideäal te zijn, en niet anders aftekent, dan de karaktertrekken en lotgevallen van eenen jeugdigen, vlijtigen, maar niet minder met waaren moed bezielden, koenen Landbewooner, door de Deugd zelve opgekweekt: en waarvan er een aantal in den algemeenen ramp zich ontwikkeld heeft, en, zo uit bijzondere als meer verspreide berichten, bekend is geworden: vatbaar voor die ernstfeste trouwhartigheid [om met Hooft te spreeken:] en kloekmoedige Menschenliefde, die nood en dood, met het gevoeligst en tederbeminnendst hart, rustig trotseert.
De anderen deezer Aanmerkingen bestaat hierin.
Dat ik, om het Hoofdönderwerp, den alles verrasschenden Watervloed en zijne onberekenbare gevolgen, te beter te doen uitkoomen, en om niet door eene opëenstapeling van Gebeurtenissen de aandacht te overrompelen, het niet ongepast heb geöordeeld een meer zachte, doch los bewerkte schaduwtekening van den voorloopigen Winter, de doordringende koude, en het aan de vorst verbonden schuldeloos IJsvermaak der snellende Landjeugd vooräf te plaatsen; waarbij, op het tijdstip dat het begint te dooijen, wij ons ongevoelig in het midden der Schriktoneelen bevinden, welke inëens onze geheele Ziel kunnen wegsleepen.
| |
| |
Dat uw aandoenlijk harte dan, met mij, deele in het ontroerend, alle voorstellingen der verbeelding tebovengaand Lot dier Ongelukkigen, die op een drijvende en hunnen voet begeevende IJsschots gedeeltelijk zich nog gered vinden, of, elkanderen het jongst vaarwel toegillende, na het verlies van Ouders, Echtgenoten, of lieve Kinderen, in den bruischenden Rivierboezem voor altijd bedolven worden!
Dat wij hier, in den klimmenden nood, eene deugdzame Dochter zich voor het Levensbehoud van haare grijze Moeder - wat verder - een' Man voor zijne om hulp smeekende Vrouw - Kinderen voor hunne Ouders - en deezen weêr voor hunne wegspoelende Kinderen, den dood getroost, zien opöfferen!
Dat de onverwachte verrukking van elkaêr wedervindende Echtgenooten en Vrienden, op verschillende wijzen door geen gevaar ontziende Menschenliefde de kaaken des doods ontworsteld, in ons oog eene deelneemende traan doe opwellen uit het gevoelend hart! En - wij die Menschenliefde, waar wij ze ontmoeten, de hartelijkste hulde toebrengen!
Eindelijk! - dan: het wordt tijd, dat ik, zoo veel mijn verzwakt Dichtvermogen en geschokte ziel het toelaaten, tot het voorgestelde Doel overgaa: en U, door eenen voorloopigen Winterzang, inleide ter beschouwing van deeze uit de hand ontworpen en der Liefdadigheid alleen geheiligde Bespiegeling!
|
|