‘'t Is dan toch geen aardige meester,’ vond Willem.
‘O, dat moet je niet zeggen. Hij is juist altijd héél aardig. Maar hij is bang, dat er ook maar een minuutje verloren gaat. Hij is vreeselijk ijverig, zie je.’
Nauwelijks waren de kinderen thuis, of Willem moest alles aan Moeder vertellen. En hij wou al dadelijk het spelletje met Dina en Tuttie in de keuken beginnen. Maar drie was wat weinig.
‘Wacht maar, totdat Oom Jan er is,’ zei Moeder, ‘dan kan die ook meedoen.’
O ja, en dan Vader en Moeder ook, en Piet en Toosje, dan zou het nog een dikke boom worden.
Toen Oom Jan een paar dagen later kwam, werd hij aanstonds door Willem en Tuttie ingepakt. Ze grepen hem ieder bij een arm en draaiden met hem in de rondte.
‘Kinderen, kinderen! Wat begin jullie!’ riep hij angstig uit. ‘Je wil toch niet de armen uit mijn lichaam trekken? Denk er aan, dat ik er maar twee heb, en als die weg zijn, heb ik niets meer.’
Ja, dat kon Willem en Tuttie wat schelen! Ze rustten niet eer, voordat ze met Oom Jan en Dina en Vader gespeeld hadden van De boom die wordt hoe langer hoe dikker. Aan 't eind van 't spel pakte Oom de kleine Tuttie op, tilde haar bij schokjes in de hoogte, en zong daarbij: De boom die wordt hoe langer hoe hooger.
‘Ja,’ zei hij, ‘dat is toch ook waar. En in de Oost