genoeg voor ze. Maar - ik zou jelui van de krokodillen vertellen. Op een eindje van ons af zagen we twee boomstammen, die half in het water lagen en half op den modderigen oever.’
‘Pas op,’ zeg ik tegen den man, die aan 't pagaaien was, ‘daar liggen een paar boomstammen half in 't water.’
‘Aan 't pagaaien?’ vroeg Dina. ‘Bedoelt u aan 't roeien?’
‘Ja, maar de inlanders roeien niet zooals wij. Ze hebben schepriemen en daarmee scheppen ze het water weg. Dat noemen ze pagaaien. - Nu dan, pas had ik het gezegd, of daar begint die eene boomstam plotseling te leven. Langzaam schuift hij weg in 't water. En de andere ging hem kalmpjes achterna.’
‘Waren het dan wel boomstammen?’
‘Neen, het waren krokodillen.’
‘Maar hoe kon u dan denken, dat het boomstammen waren?’
‘Wel, omdat ze zoo dik waren en zoo'n ruwe huid hadden - net de schors van een boom.’
‘En kwamen ze weer terug?’
‘Dat weet ik niet, maar een eindje verder zagen we een paar groote koppen boven het water drijven; de dieren waren er onder. En toen heeft een inboorling ons verteld van een krokodil, die zijn oom had opgegeten.
Je moet weten, dat de inlanders heel zindelijk op hun