te vernietigen. Vrede? Haat, wraak, oorlog, verwoesting op aarde! Dát is de waarheid. En niets anders.’
Zoo smaalt - en zoo dwaalt de menigte.
Ze dwaalt. Het Kerstevangelie is volkomen waarheid gebleken, ondanks al de woedende oorlogen, die sedert gevoerd zijn. En ook nu kan men zijn ongereptheid zelfs te midden van het kanongebulder zien. Er is vrede op aarde. Maar... ‘onder de menschen waarin God welbehagen heeft!’ Zoo luidde ook het engelenlied. Daar is in dien stillen, in dien heiligen nacht niet gezongen, dat van nu aan de aarde vol vrede zou wezen, zoo min als later Jezus - tóch de Vredevorst! - van zichzelf getuigen zou, dat Hij allen strijd zou beëindigen.
‘Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard,’ sprak Hij, met goddelijke beslistheid, waaraan de latere tijden volle recht hebben gedaan. Maar hoewel Hij het zwaard bracht, mocht Hij toch vredevorst heeten en konden de engelen zijn geboorte aankondigen als het uur, waarin de Vrede op Aarde was neergedaald. Dat zou zijn leven bewaarheiden en dat hééft zijn leven bewaarheid.
Of was het in Zijn ziel niet vrede? Hij werd bespot, beschimpt, veracht, maar het verstoorde den vrede niet in zijn gemoed. Hij werd gescholden, belasterd, verdacht gemaakt, maar het kon de klare rust zijns harten niet vertroebelen. Hij werd geslagen, met doornen gekroond, gekruisigd, maar het deed geen oogenblik zijn vertrouwen in Gods vaderliefde wankelen. Hij bad voor zijn vijanden: ‘Vader, vergeef het hun,