Letterkundige studiën. I. De Kleine Johannes door Frederik van Eeden(1902)–Jan Ligthart– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 186] [p. 186] In de lente. Aan Windekind. Daar groent het weer, het teedre, frissche leven, Verholen lang in harde, bruine knoppen; Wat lentezon, wat malsche voorjaarsdroppen, En 't heeft zich aan de wijde ruint gegeven. 't Kijkt boven uit der boomen hoogste toppen, Naar 't hemelblauw, waar witte wolkjes zweven, En 't gluurt, ook in zijn needrigheid verheven, Uit plantjes, die zich tusschen 't gras verstoppen. 't Groent overal. En overal is 't mooi! En overal hetzelfde god'lijk wonder, Wáár zich in lentelicht een blaadje ontplooi! Wat acht het popelblad zich gansch bizonder, Dewijl zijn stam zoo stout naar boven streeft? 't Is alles zonnekind, wat door het zonlicht leeft. Vorige