Paul en Pim
(2008)–Ans Lieveld– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Paul en Pim
| |
[pagina 80]
| |
[pagina 81]
| |
Pim is ziek, al meer dan een week. Hij eet heel weinig, maar één hapje van manja of koek, de rest laat hij vallen. Ma geeft Pim de lekkerste hapjes, maar Pim lust niets, hij wordt mager en stil. Wat Paul ook doet, Pim wil niet spelen, Pim blijft stil zitten. Pim moet naar de dokter.
Als de dokter Pim ziet, vraagt hij: ‘Wat heeft deze aap vandaag gedaan? Gesnoept van de inkt?’ De dokter weet nog van de pen. Pa vertelt dat Pim niet wil eten. De dokter vraagt veel over Pim. Ook onderzoekt hij Pim van top tot teen. Ruth en Paul kijken wat de dokter doet. | |
[pagina 82]
| |
Als de dokter klaar is, zegt hij: ‘Deze aap is niet ziek, maar is groot geworden. Apen leven met elkaar in een grote familie. Ze mist haar familie, ze is eenzaam. Ook is ze geen meisje meer, ze is rijp geworden en wil een man.’ Is Pim een meisjesaap, denkt Ruth? Waarom heeft Pa haar dan Pim genoemd?
Buiten zijn Paul en Ruth erg nieuwsgierig. Pa vertelt, toen hij vroeger goudzoeker was in het bos, heeft hij Pim gekocht. Een jager had de moeder geschoten en hij wilde de baby-aap dood maken. Ruth en Paul vinden dat heel gemeen. | |
[pagina 83]
| |
Pa vond dat ook gemeen van de jager. Pa heeft het aapje koffiemelk met water laten drinken, zo heeft pa Pim gered. De andere goudzoekers riepen elke dag: ‘Dag Wim,’ zo heet pa, ‘hoe gaat het met Pim?’ Dat was een grapje. Al was het aapje een meisje, ze noemden haar allemaal Pim.
Ma heeft Pim met de papfles babymelk laten drinken. Omdat zij al in het bos Pim heette, is ze thuis ook Pim genoemd. Ja, dat weten Ruth en Paul nog wel. Zij dachten dat Pim een jongetje was. | |
[pagina 84]
| |
Thuis krijgt ma alles te horen. Zij weet wel dat Pim een meisje is. Samen kiezen ze een meisjesnaam. Pam, dat komt van Pamela. Pam lijkt ook op Pim. Ze vinden het allemaal een mooie naam.
Ruth wil voor Pam een apenman zoeken. ‘Nee,’ zegt ma, ‘pa heeft beloofd het aapje terug te brengen naar het bos, als ze groot is. Apen horen in het bos bij hun familie.’ Paul is niet blij. Hij snikt: ‘We kunnen toch een mannetje voor haar zoeken. Dan kan ze bij ons blijven.’ Ma wil geen apen in huis, Pam moet van haar terug naar het bos. | |
[pagina 85]
| |
Ruth zegt: ‘Pam woont op het erf. We hebben ook een huis voor haar gemaakt. Dan woont Pam toch niet in huis.’ ‘Dat is zo,’ zegt ma, ‘maar het erf is geen bos. Beloofd is beloofd, Pim moet terug. Er is niets aan te doen,’ beslist ma.
Pa legt uit: ‘Als een aapje bij mensen woont, worden de mensen zijn familie. Het aapje lijkt dan op een kind, het wil ook dicht bij de mensen zijn en ze vasthouden. Maar zijn apen groot, dan worden ze jaloers en kunnen plotseling bijten. Of iemand aanvallen. Dat kan gevaarlijk zijn.’ | |
[pagina 86]
| |
Ruth en Paul zijn boos en verdrietig. Ze voelen zich net als Pam. Ze hangen als zieke kinderen op de bank, onder de manja boom. Pam moet weg.
Pa komt bij hen zitten en zegt: ‘Dat is niet mooi, jullie denken aan jezelf en niet aan Pam. Jullie kunnen samen spelen. Of samen lopen op het schoolerf. Jullie zitten niet vast aan een touw. Jullie zijn vrij, kunnen gaan en staan waar jullie op het erf willen zijn. Schommelen, rennen, bomen klimmen. Wat heeft Pam? Hoort zij niet in het bos om vrij te spelen met andere apen? | |
[pagina 87]
| |
Jullie hebben medelijden met jezelf. Zien jullie niet hoe ziek Pam is? Ze moet terug naar het bos.’ Ruth zegt: ‘We kunnen haar toch zonder touw laten, dan kan ze op het erf vrij spelen en in de bomen klimmen.’
‘Los?’ vraagt pa. ‘Wat als ze wegloopt? Of wordt doodgereden of geschoten door slechte mensen?’ Boos staat pa op. ‘Verzinnen jullie maar iets anders. Pam hoort in het bos en daarmee uit!’ Met grote stappen loopt pa weg. Ruth en Paul schrikken en worden slap. Stil zitten ze naast elkaar op de bank. | |
[pagina 88]
| |
Dan springt Ruth op en pakt Paul zijn hand. ‘De zoo,’ zegt ze blij, ‘Pam kan naar de zoo. In de dierentuin zijn een heleboel apen.’ ‘Dat is een goed idee,’ vindt Paul. Ruth trekt Paul mee naar binnen. Ze vertellen pa en ma van de zoo. Pa en ma vinden dat een goed plan. Pa belt meteen de dierentuin en maakt een afspraak voor zondag.
Ruth wil foto's van Pam maken. Van ma mag ze het toestel pakken. Ruth maakt foto's van Pam met ma, Pam met pa en Pam met Paul. Paul maakt van Ruth en Pam een foto. Pa maakt een foto van hen allemaal met... juist, met Pam. | |
[pagina 89]
| |
Zondag gaan ze naar de zoo. De baas van de zoo staat al te wachten. Hij brengt Pam naar een kleine kooi, daarin zit een babyaapje. Iemand heeft dat aapje van de week naar de zoo gebracht. ‘Dit is een jongetjesaap,’ vertelt de baas.
De baas was blij toen pa hem belde. ‘Dat kleine aapje kan niet in de grote kooi bij de andere apen.’ zegt de baas. ‘Die zouden om dat aapje gaan vechten. Dan kan het kleine aapje dood gaan.’ Paul vind het aapje heel lief. Ruth heeft hem al een naam gegeven, Pim. ‘Afgesproken,’ zegt de baas van de zoo, ‘het is een mooie naam, het aapje heet Pim.’ | |
[pagina 90]
| |
Als Ruth haar vinger door de tralies steekt, komt het kleine aapje Pim naar haar toe. De baas zet Pam in de kooi bij kleine Pim. Kleine Pim is vrijpostig, Pam kruipt bang weg. Kleine Pim trekt aan een poot van Pam. Pam laat haar tanden zien en krijst, maar kleine Pim is niet bang.
Ineens springt kleine Pim op de schoot van Pam. Pam geeft een gil en duwt kleine Pim weg. Paul vindt de zoo niet meer goed. Pam moet weg uit die nare kooi. ‘De kooi is veel te klein,’ zegt Ruth. De baas knikt, hij vindt de kooi ook te klein. ‘Later gaan ze naar de grote kooi,’ zegt hij. ‘Kom mee, kijken naar de grote kooi.’ | |
[pagina 91]
| |
Paul wil bij Pam blijven, haar beschermen tegen kleine Pim, maar dat mag niet. De andere kooi is heel groot. De baas kan er rechtop in staan. Er staan ook bomen in. Aan de takken hangen touwen. Er zitten wel vijftien apen in de kooi.
Paul ziet een aap met een babytje. Daar is de baas trots op, het gebeurt niet vaak dat er in de zoo een aapje wordt geboren dat in leven blijft. Paul vindt deze kooi erg mooi en de apen maken veel grappen. Daar moeten Paul en Ruth om lachen. | |
[pagina 92]
| |
Ze gaan terug naar de kleine kooi. Pam zit heel rustig en houdt kleine Pim vast. Ze grijpt in het haar van Pim en stopt dan iets in haar mond. ‘Ze zoekt vlooien,’ zegt pa. ‘Maar ze eet ze op,’ zegt Paul, ‘bah wat vies.’ Pa zegt: ‘Dat is niet vies, dat is juist goed.’ Paul vindt de zoo niet meer goed voor Pam. Hij wil Pam mee terug nemen. Maar dat kan niet, Pam moet blijven van pa.
Thuis voelt Paul zich ziek, toch is hij niet ziek. Hij moet de hele tijd denken aan Pam. Hij zit veel op de bank onder de boom. Op school let hij niet goed op. Hij haalt een drie voor rekenen. | |
[pagina 93]
| |
Op zondag gaan ze weer naar de zoo. Paul rent snel naar de kleine kooi. Maar de kooi is leeg, waar zijn Pim en Pam? ‘Naar de grote kooi,’ roept Ruth en rent weg. Paul rent achter haar aan. Pam is dood, denkt hij onder het rennen, Pam is vast dood.
‘Gelukkig, daar is Pam,’ zucht Paul. Pam zoekt vlooien bij Pim. Een grote aap zoekt vlooien bij Pam. Paul roept: ‘Kom Pam,’ maar Pam komt niet. Ze kijkt ook niet naar Paul, Paul is boos. Hij slaat hard tegen het hek. ‘Au!’ dat doet pijn. Paul huilt. Het is de schuld van Pam dat hij pijn heeft. ‘Stomme Pam!’ roept hij heel hard. | |
[pagina 94]
| |
Ma trekt Paul naar de bank naast de kooi. Ma zegt: ‘Je bent boos op Pam, je mist Pam. Pam was je vriendje en nu is ze weg. Ze kijkt niet meer naar je. Weet je nog van opa Paul,’ vraagt ma, ‘dat hij was doodgegaan vorig jaar?’
Oh ja, dat weet Paul nog heel goed. Hij was boos omdat ze opa wegbrachten om te begraven, Paul wilde bij opa blijven. Oma had hem toen uitgelegd dat doodgaan net zoiets is als verhuizen. Maar dan naar een ander leven. Opa had zijn lichaam niet meer nodig. Maar zijn ziel was verhuisd naar een andere wereld. | |
[pagina 95]
| |
‘Je weet dat opa nog steeds bij je kan zijn, ook al is hij niet meer hier,’ zegt ma. Ja, dat weet Paul nu, dat voel je met je hart. ‘Ben je nog boos over opa?’ vraagt ma. ‘Nee,’ Paul schudt zijn hoofd. ‘En Pam?’ vraagt ma. Dan begrijpt Paul wat ma bedoelt, hij moet Pam loslaten. Zij heeft nu een ander leven, in de zoo.
Paul voelt zich niet meer boos of ziek. Hij lacht weer om de grapjes van de apen. Als Pam een grapje maakt met Pim op de schommel, voelt hij zich trots. Pam komt met Pim toch even bij Paul als hij hen roept. Blij neemt hij afscheid van Pam en Pim. | |
[pagina 96]
| |
Thuis heeft pa een verrassing. Hij geeft Paul een foto van Paul en Pim, in een mooie houten lijst. Paul hangt de foto boven de kast, naast die van opa. Wanneer Paul op bed ligt, kan hij altijd naar hen kijken. Ruth krijgt van pa ook een foto. Ruth plakt die van haar in haar fotoboek. De foto met Pam, Pim en Ruth hangt pa in de voorzaal.
Volgende week zondag gaan ze weer allemaal samen naar de zoo. Kijken naar Pam en Pim en spelen in de speeltuin. Misschien ben jij er dan ook? | |
[pagina 97]
| |
Einde deel zes | |
[pagina 98]
| |
|