Paul en Pim
(2008)–Ans Lieveld– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Paul en Pim
| |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Pim heeft een klein huis. Een huis voor een aap. Dat huis is in de boom. Pim zit vast aan de boom, met een riem om zijn buik. Hij zit in de zon, dat is fijn.
Paul komt uit school. Pim en Paul zijn vriendjes. Bij de boom blijft Paul staan. Paul wil spelen met Pim. ‘Kom Pim, kom dan,’ roept hij. Maar Pim komt niet. Pim wil zitten in de zon. | |
[pagina 8]
| |
Pim komt niet spelen. Paul is boos. Paul pakt een steen. Die smijt hij naar de aap. De steen raakt Pim zijn kop. ‘Au, au,’ gilt Pim. Paul schrikt en rent weg.
Zijn hart doet boem boem. Zijn buik voelt raar. Hij slikt en slikt en slikt. Bijna huilt Paul. Dat komt door de steen. Hij wilde Pim geen pijn doen. Paul wil naar Pim. | |
[pagina 9]
| |
Pim zijn kop doet pijn. Hij is boos op Paul. Pim loert op Paul. Als Paul bij hem is, bijt hij in zijn duim. ‘Au, au,’ huilt Paul. Er komt bloed uit zijn duim. Vlug rent Paul naar pa.
Pa schrikt van de duim. Pim bijt? Als een aap je bijt, komt er vaak een zweer. Paul moet naar de dokter. Pa kamt het haar van Paul. Paul moet met ma naar de dokter in het ziekenhuis. | |
[pagina 10]
| |
Pa is boos op Pim. Hij loopt naar de aap en zegt: ‘Je mag voor straf geen noot. Ook krijg je geen koek.’ Pa geeft Pim een tikje op zijn kop. Dan voelt pa de bult. Die bult komt door de steen.
‘Wat is dat nou?’ vraagt pa. ‘Hoe kom jij aan die bult?’ Maar Pim zegt niets. Een aap praat niet. Pim trekt wel zijn kop weg. Hij pakt de arm van pa. Pim wipt op en neer. Hij roept alleen ‘aa-aa’ en ‘ie-ie’. | |
[pagina 11]
| |
Ma en Paul zijn weer thuis. Er zit verband om Paul zijn duim. Ook kreeg hij een spuitje. ‘Waarom bijt Pim?’ vraagt pa. ‘Ik gooide een steen naar de kop van Pim,’ zegt Paul. ‘Toen beet hij in mijn duim.’
‘Dat is niet mooi,’ zegt pa. ‘Waarom gooi jij een steen?’ ‘Pim kwam niet spelen en ik werd boos,’ zegt Paul. ‘Jij gooit een steen naar Pim omdat je boos bent?’ zegt pa. ‘Hoe kan je dat nou doen? Wat een domme streek!’ | |
[pagina 12]
| |
‘Stel je voor,’ zegt pa, ‘dat ik gooi met een steen, omdat ik boos ben op jou. Je krijgt elke dag een bult.’ Paul kijkt naar zijn duim, dan kijkt hij naar pa. Paul zegt: ‘Ja, dat is waar. Het was een domme streek.’
Pa loopt naar de boom. Hij roept Pim. Die klimt vlug bij pa op zijn arm. ‘Paul kom eens hier,’ zegt pa. Maar Paul wil niet. Hij is bang voor Pim. Straks bijt Pim nog een keer. | |
[pagina 13]
| |
‘Kom Paul,’ zegt pa, ‘niet bang zijn. Ik ben er bij, dan bijt Pim niet.’ Pa pakt de hand van Paul. Hij legt die op de kop van Pim. Pim trekt snel zijn kop weg. Pim is bang voor die hand. ‘Stil, niet bang zijn,’ zegt pa.
Bij de boom ligt een steen. Pa raapt die op. Hij geeft hem aan Paul. Pim gilt en kruipt weg. Hij trekt aan het haar van pa. Pim is erg bang. Die steen doet hem pijn. | |
[pagina 14]
| |
Paul gooit de steen weg. ‘Wees maar niet bang Pim,’ zegt Paul. ‘Ik gooi geen steen meer hoor. Dat was heel dom.’ Hij aait Pim op zijn kop. Pa geeft Paul een knipoog. Pim krijgt van pa een tikje op zijn bil. ‘Nooit meer bijten,’ zegt pa.
Pim klimt in zijn boom. Paul heeft een koek. ‘Kom Pim,’ zegt hij, ‘hier is een koek voor jou.’ Pim gaat naar Paul en pakt de koek. Hij eet zijn koek in de boom. Pim is nog bang voor Paul. | |
[pagina 15]
| |
Paul is boos, Pim was zijn vriendje. Maar Pim wil niet meer bij hem zijn. Pim is bang voor Paul. Dat heeft hij zelf gedaan. Dat komt door die steen. Wat een domme streek.
Paul gaat in huis. Hij vraagt ma nog twee koeken. Eén voor Pim en één voor hemzelf. Hij loopt terug naar de boom. Langzaam eet Paul zijn koek. Pim in de boom lust ook koek. | |
[pagina 16]
| |
Pim gaat naar Paul. Hij trekt aan zijn arm, Pim wil koek. Pim kijkt naar Paul. Het is net of Pim zegt: ‘Geef me ook?’
Pim krijgt een koek van Paul. Naast elkaar onder de boom eten Paul en Pim elk van hun koek. Er blijft geen kruimeltje over. Paul geeft Pim een brasa. Weg zijn de pijn en het verdriet. Paul en Pim zijn weer vriendjes. | |
[pagina 17]
| |
Einde deel één | |
[pagina 18]
| |
|