Nauwelijks liet zich het rijtuig des konings van verre zien, of men hoorde tevens het luid hoerah, dat zonder ophouden uit duizenden keelen opsteeg, en van alle kanten waar het rijtuig verscheen, vernomen werd. Bertrand, met de gewoonten en taal des lands geheel onbekend, vroeg aan een Engelschman, die nevens hem aan het venster stond, wat dat geroep beteekende, en deze antwoordde: ‘Het beduidt 'tzelfde als het vive le roi, dat men eertijds ook den koning van Frankrijk heeft toegeroepen.’
Er lag in dit antwoord, geheel buiten de bedoeling van hem, die het gaf, iets diep treffends voor Bertrand. Op smartelijke wijze overweldigde hem de herinnering aan den voormaligen en den tegenwoordigen toestand van zijn vaderland, aan zijn ongelukkigen koning, dien zijn eigen met schuld beladen volk als een vijand en misdadiger gevangen hield, terwijl hier in Engeland een getrouw volk zijn gelukkigen koning niet genoeg de eerbiedige liefde kon betuigen, die het hem van harte toedroeg. Hij kon zich niet meer inhouden, en moest zich van het venster verwijderen, om zijnen tranen den vrijen loop te laten.
‘Mijn arme, dierbare koning,’ dacht hij, ‘die onschuldig ten gerichte geroepen werd, voor hetgeen uw vader en uwe voorouders bedorven hebben; wiens gevoelig, kinderlijk vroom hart, alle bitterheid en beleedigingen, die de boosheid en ondank der menschen kunnen uitvinden, verdragen moest, en gij, mijn ongelukkig volk, dat als werktuig van Gods toorn uw eigen verderf tegemoet gaat, hoe treurigen indruk maakt gij, naast dit verstandig, gezond, op wet en orde geworteld volk!’
Het luide gejuich, dat om hem heenklonk, de aanblik van een volk, met dagelijks aangroeiende macht, wekte in Bertrands ziel geen gevoel van blijde deelneming, maar slechts smartelijke zorg over de toekomst van zijn eigen volk, dat op een geheel tegenovergestelden weg door stroomen van onschuldig vergoten bloed, een langdurige ellende tegemoet snelde.
Hij ging naar zijne kamer terug, en gaf zich daar on-