handen der moordenaars ontsnapt was, alles wat er plaatsgevonden had. Tegelijkertijd naderde er een andere bode, door welken een vertrouwd vriend hem vermanen liet, zoo spoedig mogelijk zijne woning te ontvluchten, of zich te verbergen, daar Manuël, een der hoofden van de thans regeerende partij, zich van die personen, welke het innigst vertrouwen des konings genoten, en vooral van de ministers, wilde meester maken. Bertrands gevoel verzette zich tegen dezen raad; hij was zich van geen schuld bewust, en zou zich als een misdadiger verschuilen! Indien hem de dringendste gebeden van zijn gezin niet bewogen hadden, zou hij bezwaarlijk zijne woning hebben verlaten. Zijn broeder, de Maltezer Ridder Bertrand, rukte hem bij den arm voort; want de minister gevoelde zich door inwendige aandoening zoozeer getroffen, dat hij nauwelijks gaan of staan kon. Slechts weinige menschen waren op de straat te zien, dewijl al het volk naar de Tuilerieën en de vergaderzalen gestroomd was. Onbemerkt kwamen beiden tot het nauwelijks zes honderd schreden van des ministers woning verwijderd hotel van den kommandant Estourmel, die toen ter tijd procureur-generaal, of overste der Maltezer orde was. Zij ontmoetten dezen heer voor zijne, deur, want hij kwam zooeven uit het koninklijk paleis, waar hij van den morgen af geweest, en als door een wonder aan de handen der razende moordenaars ontsnapt was, welke het grootste deel van den adel, die zich aldaar tot hulp en troost van het koninklijk gezin verzameld had, vermoord hadden. Zijn gelaat was bleek en ontsteld, uit iedere trek sprak troostelooze droefheid; hij drukte den beiden vrienden de hand en zeide met een gebroken stem: ‘Alles is verloren; zij hebben den koning gevangen genomen, wij zullen hem niet wederzien!’
Reeds in de eerste dagen van Augustus, toen de vrienden des konings nog immer hoop voedden, hem door een spoedig besluit uit de hoofdstad te zullen redden, had de minister alle papieren en actenstukken verbrand, welker inhoud slechts in het minste aanleiding kon geven om den