En wie verwacht dat Anansi nu gebroken van verdriet en wanhoop achterbleef of snel een baantje zocht bij houtzagerij of bierfabriek, die heeft het helemaal niet begrepen, want dit alles kwam uitstekend in zijn hierop volgende kraam te pas.
Op vrijdagavond, de dag van de afspraak, wie klopt er aan precies om één minuutje voor kwart over zeven? Je weet het al: Vriend Kakalaka staat daar, zijn jasje glimmend gepoetst, zijn sprieten met keurige krul, zelfs zijn stank is opgefrist met verse nootmuskaatpoedergeur. ‘Ay baya!’ Wat is Anansi vriendelijk. Hij laat Kakalaka plaatsnemen op een keurige Wenerstoel, schenkt een glaasje limonade in en zo zitten ze gezellig een poosje te praten. Ondertussen staat in het kookraam een potje te pruttelen, waaruit de heerlijkste geuren komen kringelen, zodat Kakalaka het water om zijn tong voelt.
‘Wacht even,’ zegt Anansi, als hij op het erf gerucht hoort, ‘laat me even in dat soepje roeren.’ En hij loert uit het kookraam naar de poort, waar keurig opgedoft vriend Haan al aan komt schrijden.
‘Saang,’ roept Anansi plotseling, ‘een onverwachte bezoeker, wat vervelend nu toch... Ik zal hem gauw de deur uitwerken, neem nog een glaasje prik.’
Haan, bij de deur gekomen, laat in plaats van ko-ko-ko heel plotseling een grote ka-ka-ka-ka van zijn tongriem schallen, zodat Kakkerlak zich van schrik in de limonade verslikt en onder het bed vliegt. Anansi opent wijd de deur en zegt heel vriendelijk: ‘Wat een verrassing, broeder Haan! Wees welkom, welkom toch! Zit even neer en drink dat glaasje prik, ik heb al voor je ingeschonken...
Wacht even, dan haal ik buiten dat waarvoor je bent gekomen. Maar ondertussen, eet vast wat je vindt, onder het bed, daar zit een groot Geluk en dat is meegenomen!’
Terwijl Anansi giechelend een plas doet tegen de palmboom op zijn achtererf, vindt Ba Kaka met zijn loerend oog onder het bed de bibberende Kakalaka, te verlamd van schrik om te vluchten. Met een grote hapslik heeft Haan het zielige beest in zijn hanemaag en roept al tegen Anansi, die weer binnenkomt:
‘Dat was een mooie grap, Anansi! Heb je mijn guldens alle vijf daar bij je?’
Maar Anansi draait zich weer om van schrik, legt een fluistervinger op zijn mond en sist, als hij haastig de deur dichttrekt: ‘Sst! Wacht heel even! Een onverwachte gast... kruip onder het bed tot hij wreg is, ik zal hem gauw de deur uitmoffelen.’ En daar verschijnt Tigri ten tonele, bontjas keurig opgeborsteld, grote legerriem om zijn buik, en Anansi, uiterst vriendelijk, wijst hem de Wenerstoel en schenkt het glaasje weer vol, waarin Haan nog maar één slokje gelaten heeft.
‘Een ogenblik, Ba Tigri. Ik ga naar buiten en dan haal ik dat waarvoor je bent gekomen. Maar ondertussen eet je vast wrat je vindt onder het bed. Daar zit een groot Geluk en dat is meegenomen!’
Gelijk glipt hij naar buiten om aan de kraan een slokje te gaan drinken en hij verslikt zich haast bij de gesmoorde Kakleku van Haan, die intussen als een vette verenklont onder het bed is ontdekt en met één grote klauwhaal door Tijger naar zijn begerige tandenbek gezwiept is en alreeds vermalen in de maag van het roofdier ligt.
Tijger moet bulderend lachen als Anansi weer binnenkomt. Moet Anansi ook lachen achter zijn hand of veegt hij alleen zijn natte drinkmond af? Hij is nog niet binnen of hij loert alweer naar buiten en fluistert haastig:
‘Tigri vriend, een onverwachte tegenslag. Daar komt die jager Joop Van Dijk mijn erf oplopen. Kruip even onder het bed, dan praat ik hem vlug-vlug de deur uit.’
Maar Tigri is zo dom nog niet. Hij kent Anansi langer dan vandaag. Met een grote sprong is hij over het pruttelende potje het kookraam uitgevlogen en zit hoog bovenin de palmboom.
Als Jager binnenkomt, doet Anansi net het raam weer dicht en zegt vrolijk: ‘Hallo, masra Van Dijk, ga zitten en drink de limonade, die voor je klaarstaat. Ik ben met koken bezig en zo dadelijk zal ik een lekker bordje voor je neus zetten.’ Ondertussen denkt hij haastig na... hoe moet nu Jager vlug dat tijgerbeest ontdekken?
‘Die voeten van je, masra Joop... misschien zijn ze niet geurovereenkomstig die soep van me. Weet je wrat? Ik ga een lekker bekkentje water voor je tappen op het erf, dan mag je met mijn fijne zeep je even baden. ‘En hij heeft al een handdoek gevonden, vriend Jager bij de arm genomen en het waterbekken zo geplaatst dat het onder de palmboom staat.