Anansi in de kool
IJzersterke hekken met vlijmscherpe pinnen: niets kon Anansi tegenhouden als hij weer last had van hongerbuik. Dan sloop hij 's nachts naar 's konings groentetuin, wrong zijn spinnelijf tussen de rijkgekrulde spijlen door en vrat naar hartelust van alle koninklijke kolen. Dan brak hij nog een blad van elke kool om mee naar huis te nemen, en niemand merkte wat.
Dat gaf een smulpartij in huize Anansi! Koolsoep, gestoofde kool, koolsla. Wel veel dezelfde groente op één tafel, maar M'Akoeba maakte overal wat extra lekkers van. Zodat de spinnekinderen opgetogen riepen: ‘P'Anansi, wanneer mag je weer de koninklijke kool bewaken?’ Want zo had hij ze wijsgemaakt dat hij die kool gekregen had: als nachtwachtloon, omdat hij zo goed opgepast had in de groentetuin van koning Kownoe.
Zo ging hij regelmatig en steeds vaker naar die kooltuin toe, en zo kon het niet uitblijven dat het een keertje misliep.
Nu was de tuinman van de koning daar een zekere Pitjiboy Pakro, de langzaamste landbouwer van het land, omdat hij steeds zijn huisje op zijn rug moest ronddragen.
‘Hoe komt het toch, vriend Pitjiboy,’ zei Kownoe op een dag, ‘dat onze kolen steeds kleiner worden inplaats van groter? Jij zit er toch niet stilletjes van te stelen, is het wel? Hij wist dat slakken ook wel graag een koolblad lusten.
‘O nee, heer koning!’ riep Pakro verschrikt. ‘Maar ik zal opletten vannacht. Ik zal mijn huisje alsmaar rond de kolen slepen, ik zal mijn ogen stiekem om een hoekje steken, en morgen heb ik vast de diefbetrapt!’
Die nacht sloop Anansi weer van kool tot kool om overal een blaadje af te breken. Maar steeds als hij bij het eind van een rij kolen was gekomen, zag hij iets glinsteren in de maneschijn: een slakkespoor, dat langs het dwarspad zeer verdacht met hem leek mee te schuiven.
‘Ik ben gesnapt!’ bedacht de spin verschrikt. ‘Ik moet die slijmerd in zijn eigen net verstrikken...’
Dus sloop Anansi vlug langs de volgende rij kolen en ja, daar aan het eind kwam Pitjiboy Pakro al langzaam aangeschoven. Anansi kwakte alle koolbladeren die hij verzameld had op Pakro's dak en bond ze bliksemsnel vast met stevig Anansidraad.
‘Alarm, alarm!’ riep hij luidkeels. ‘De koolbladendief is gepakt! Alarm, alarm! Kom grijp de dief die de koning besteelt!’ En hij sloeg met een stok op de wanden van Pakro's huisje of het een gong was, zodat die stakkerige slak niet wist hoe diep hij weg moest kruipen.
Zo werd de slak gepakt door Kownoe's lijfwacht en met die koolbladvracht op zijn dak voor de koning gesleept.
‘Dacht ik het niet!’ riep deze woedend, ook al omdat hij's nachts was wakker gemaakt. ‘Gooi die vreetzak in de kerker, morgen gaat hij levend in de braadpan!’
Maar de volgende ochtend klaagde Pakro bij de koning: ‘Ach meneer, hoe zou ik de dief kunnen zijn? In de eerste plaats kan ik helemaal niet iets vastbinden op mijn eigen dak, en in de tweede plaats: waarom zou ik koolbladen meenemen inplaats van ze meteen op te eten? En in de derde plaats: kijk dat draad waarmee die bundel vastgebonden zit, het is Anansidraad! Liever dan mij te straffen, goede heer koning, moest u mij belonen. Ik heb de diefbetrapt met de bewijzen: het is de spin Anansi.’
Zo stonden nog dezelfde morgen zeven lijfwachten op de stoep bij Anansi, en ze sleurden hem mee naar de elektrische stoel.