Hoe Anansi een wonder verrichtte
Toen het Anansi eens een tijdje goed ging - hij had geen last van Tijger of van maagpijn of van geldgebrek - toen ging hij elke avond naar een bamboebosje om daar kaart te spelen. Daar waren altijd wel wat vlotte vogels bij elkaar. Zo had je Gado-tjo, die vreselijk goed kon klaverjassen. Er werd ook bamboebier getapt en fraai gezongen, vooral door Gado-tjo; een echte grapjas was die vent. Dan zongen ze met zijn allen:
‘Parre-fie en par-fa en parkita,
die betaalt de hele nacht.
neem nog gauw een slokje toe,
geen zang klinkt zo schoon
als het late nachtgezang.’
Maar Gado-tjo maakte er altijd wat anders van. Bijvoorbeeld:
‘geen zang klinkt zo schoon
als het klaverjasgezang’; of
of er zit een snotje aan.’
Ja, daar werd wat afgelachen met die Gado-tjo.
Anansi bleef meestal het allerlaatste over; soms zat hij daar met Gado-tjo te kaarten tot de vroege ochtenstond...
Zo gebeurde het eens, dat ze al een paar uur hadden geroepen: ‘Nog één állerlaatste potje!’ Maar telkens won de een en dan weer de ander en dan wou de een nog iets terugwinnen en de ander nog één keer zijn geluk proberen... Tot Gado-tjo drie keer achter elkaar gewonnen had en Anansi zei: ‘Vriend Tjo-tjo, het is mooi geweest... Mijn beurs is leeg en mijn buik is vol, ik ga naar bed - tot morgen!’
‘Kom - verveel me niet, Anansi,’ kwetterde Gado-Tjo. ‘Kan jou wat schelen of het laat is? Ik weet wat goeds, we spelen nog eén keertje. Als jij verliest, dan hoef je nu niet te betalen; en als je wint, dan krijg je alles wat ik heb!’
Nou ja, daar kon Anansi geen nee op zeggen, dat snap je wel. En laat hij nou dat potje winnen...
‘Nou, dat is mooi’, zei hij. ‘Geef dan maar op, die lading...’ En daarbij gaapte hij zo wijd als zijn lege portemonnee, die naast hem op tafel lag.
‘Parri-koe, parri-koe,
klap die knip maar gauw weer toe...’ zong Gado-tjo plagerig en wiek-wiek... daar was hij al verdwenen in het nachtelijk duister.
Anansi was vreselijk kwaad: ‘Jij schandelijke, valse vogel!’ riep hij. ‘Een grapje is leuk op zijn tijd, maar dit zijn smerige, gemene streken! Je hebt verloren en je moet betalen, dat is de afspraak en dat hoort zo!’
En hij bleef schreeuwen tot in de hele buurt de ramen openvlogen en iedereen naar buiten riep: ‘Wat is dat voor lawaai...’
‘Wat was dat voor gekrijs van jou, vannacht?’ vroeg Tijger vriendelijk toen hij de volgende dag Anansi tegenkwam.
‘Die onbehoorlijke..., die laffe Gado-tjo!’ begon Anansi dadelijk en hij vergat er zich voor te generen dat een ander hém had beetgenomen. ‘Die trek ik nog eens al zijn veren uit...!’
‘Dan zal je hem toch eerst te pakken moeten krijgen,’ zei Tijger met een fijn-fijn glimlachje. ‘Wat heeft hij dan gedaan?’
Anansi was zo opgewonden, dat hij het hele drama drie keer op een andere manier aan Tijger uitlegde, vertelde en voorspeelde, tot Tijger zei: ‘Ik weet wel hoe dat vogeltje te vangen is... ’
‘Wat dan, hoe dan?’ wilde Anansi dadelijk