Hoe Anansi een zeeman onthaalde
Laat in de nacht kwam Anansi weer eens hongerig thuis... ‘M'Akoeba, vlug vlug! Breng me alles wat je in huis hebt om te eten!’
Een kort gestommel en een lang geschraap in potten - daar verscheen M'Akoeba met een groot-groot bord: in het midden lag een lepeltje-vol bruinverbrande rijstkorrels.
‘'t Is alles...’ zei ze geduldig. ‘Als je zo laat thuis komt, Anansi... Je elf-en-dertig kinderen, ze hebben nooit genoeg... Dit is het eten voor mijn haan, die op het achtererf in het hok zit. Gelukkig heb ik die nog om ons wakker te kraaien, want de klok heb ik verkocht om geld te hebben voor de markt.’
‘Misschien kan een haan daar vet van worden;’ riep Anansi verontwaardigd, ‘maar toch niet je hardwerkende echtgenoot!’
‘Wat werkje dan zo hard, Anansi? En waar is het geld dat je daarmee verdient? Hoe denk je dat ik voor je koken kan, als je me nooit iets geeft en elke avond in de kroeg zit?’
‘Dat is belangrijk werk, dat ik doe in de kroeg. Zakengesprekken zijn dat. Vanavond bijvoorbeeld...’
‘Wat voor geld heb je verdiend dan?’ vroeg M'Akoeba steeds minder geduldig.
‘Vanavond... heb ik een oude relatie ontmoet!’ begon Anansi enthousiast. ‘Een oude kennis van vroeger, ene... Jimmie Watsisneem. Die is zo'n jaar of vijftien geleden als zeeman vertrokken naar Amerika, en nu is hij daar een belangrijke zakenman in... import-export. Hij heeft een heel voordelig zakenproject onder handen en nu wil hij dat ik zijn partner word. Het is belangrijk dat wij hem uitnodigen om te komen eten...’
‘Ook dat nog!’ riep M'Akoeba. ‘Wat moet ik zo'n man in hemelsnaam voorzetten? Denk je soms dat ik toveren kan, Anansi?’
‘Nee, ik wéét toch dat je toveren kan, Akoeba...’ zei Anansi opgewekt en hij gaf M'Akoeba een duwtje. ‘Jij hebt toch nog die vette haan van je? En ik geef je hier geld voor een grote fles whisky en een fles wijn. Binnenkort zijn we rijk en dan koop je een paar mooie jonge hanen en een paar mooie oorbellen...’
‘Is het echt zo belangrijk, Anansi?’
‘Heel belangrijk, voor onze toekomst. Maar één ding: mijn vriend spreekt alleen nog maar Engels. En bovendien: hij heeft een scheepsbrand overleefd en nu is hij afgekeurd op zijn ogen. Je moet het zo donker mogelijk houden, want hij kan niet tegen licht. Maar verder is die Jimmie een heel gezellige kerel en ik wil dat je reusachtig aardig tegen hem bent.’
Zo gebeurde het, dat M'Akoeba de volgende morgen haar vette haan slachtte en toen B'Anansi aan het eind van de middag thuis kwam drongen de geuren van vogelgebraad op het voorterras al in zijn neus.
In de keuken vond hij M'Akoeba omringd door potten en schotels en alle kinderen die haar hielpen om het feestmaal te bereiden voor de gast uit Amerika.
‘Ik heb nog even een afspraak met de bank,’ zei B'Anansi. ‘Als mijn vriend Jimmie Watsis ondertussen komt, schenk hem dan vast wat in. Ik kom zo gauw mogelijk terug.’ Daarop vertrok hij in de vallende duisternis, en dit keer gaan we hem niet achterna om te kijken wat hij uitvoert.
Intussen dekken de kinderen de tafel in de eetkamer met een mooi wit tafelkleed en glimmend gepoetste lepels en vorken, en het duurt niet zo lang of daar wordt aan de voordeur geklopt: ‘Ko-ko-ko ko!’
M'Akoeba doet open, en in het donker ziet ze een keurig zeemans-uniform met onder de glimmende klep van de pet een zilverglanzende