Hoe Anansi op Tijger reed
Geen middag, geen avond, geen nacht, maar ochtendtijd was het. De zon was al geklommen tot het pinadak van Anansi's huis... en niemand was te zien. Maar als je horen wilde met je oorhoofd, dan kon je horen; Anansi droomde directeur te zijn van een houtzagerij: grrrk - grrrk - grrrk. Daar stormde Ba Tigri het erf op: dibam, bam, bonk! en Anansi's fabrieksdeur versplinterend door een orkaan, zo stond die woedende Tijger ineens voor zijn hangmat! Schelden en schreeuwen!
‘Rustig, mijn vriend,’ zei Anansi slaperig. ‘Waar heb je pijn? Welke muskiet heeft je gestoken? Ik zal hem voor je doodslaan!’
‘Muskiet?’ brulde Tijger, ‘Jijzelf, scharminkelige schoftenspin. Jíj́ hebt me ziek gestoken! Mijn eigen Ma Tigri-vrouw heeft me verteld... idiote praatjes strooi je rond, dat jij op mijn rug rijdt wanneer je wilt!’
‘Ik?’ vroeg B'Anansi onschuldig op eigen ribbenkast wijzend. ‘Ik heb dat gezegd? Kom kom, je weet toch hoe die vrouwen kletsen...’
‘Niks geen klets!’ woedde Ba Tigri, ‘Je eigen Akoeba was er ook bij en nog een stel dames van die Emancipatiebeweging. Wat deed jij daar trouwens op visitie te gaan?’
‘Ba Tigri, ik zweer je. Ten eerste, ik mocht niet eens binnen gaan; ten tweede, ik wou geen fluister zeggen en ten derde, over jou heb ik niet gepraat, want alleen over andere dingen...’ zei Anansi suikerzoet.
‘Allemaal kletskoek en leugens!’ Ba Tigri werd steeds bozer. ‘Je bent in dat huis gegaan, je hebt opgeschept over mannenflinkheid boven mannenflinkheid en je hebt gezegd: altijd als ik Anansi wil, rijdt Tijger mij rond als een taxi! Dat heb je gezegd! Geeft toe! ‘En hij hief zijn kolossale poot om B'Anansi een donderende klauwklap te verkopen.
‘Hoe kom je erbij? Je bent toch mijn vriend?’ piepte Anansi snel.
‘Vriend? Mooie vriend! Wie moet ik geloven, zal mijn eigen vrouw soms liegen?’ En daar schoot die tijgerklauw tien centimeter dichterbij.
‘Vrouwen! Vergissen zich soms... Ik weet iets goeds. Laten we een keer naar dat Vrouwenhuis gaan. Vraag het ze zelf, waar ik bij ben.’ En Anansi draaide zich weg in zijn beddek, dat de hangmat ervan schommelde. Langzaam-langzaam zakte die tijgerklauw, toen langzaam ging hij weer omhoog en krabde het tijgervoorhoofd.
‘Uitstekend,’ riep Ba Tigri, ‘dan gaan we meteen! Trekje broek aan, B'Anansi, laten we geen tijd verhezen!’
een leugen heeft verteld?
op mijn mouw heeft gespeld?
Wie liegt voor een kwartje
krijgt een gulden wisselgeld.
Zo... jaja, is dat gebeurd, zo ging dat... En wie krabde zijn voorhoofd? B'Anansi was dat; hij krabde zijn kop, hij wreef zijn kale schedeldak en trok aan zijn flardige borstelharen. Zachtjes begon hij te kreunen: ‘Hmmm, hmmm, hmmm,... natuurlijk... een heel goed plan... Ba Tigri, als ik erover nadenk...’
‘Wat doe je, Anansi? Ga niet weer in je hangmat liggen. Kom overeind, ga met me mee!’ riep Tijger ongeduldig.
‘Als het maar zo was, Ba Tigri, dat ik gezond was. Waarom deukje dat ik hier lig, op klaarlichte morgen? Ziek ben ik: mijn hoofd is gebarsten, mijn rug is gebroken. En mijn buik zit zo los, dat hij elk moment kan weglopen...