sokken, vriend Anansi? Zo zwak ben ik nog niet dat jij nu sterker bent dan ik, ook al zie je er best lekker uit. Ik ben nooit dol geweest op spinnevlees, maar nu zou ik misschien zo'n sappig boutje toch wel willen kraken, want mijn maag rammelt al dagen.’ En hij sloeg zijn grote klauw over Anansi's linkerachterstepoot als bewijs dat hij nog lang niet al zijn kracht verloren had.
‘Lieve vriend Tijger,’ piepte Oupa Anansi onder de indruk, want hij voelde zich ongeveer als een kanten zakdoekje onder een heet strijkijzer. ‘Alsjeblieft, waarom zou jij iets harigs en onsmakelijks eten als ik ben? Terwijl ik een verrukkelijke geheime voorraad heb van voedsel, waar ik en mijn familie allemaal vet bij blijven... Als je me loslaat, zal ik je dat laten zien!’
‘Ik ken jou langer dan vandaag, Anansi,’ bromde Tijger achterdochtig. ‘Als ik je loslaat verdwijn je als een kakkerlak tussen de struiken. Ik blijf je in je nekvel vasthouden tot je me bij dat geheime voedsel brengt.’
Zo was grootvader Anansi wel gedwongen om een wandeling te maken met zijn onvriendelijke vriend Tijger. Ondertussen dacht hij diep na hoe hij die akelige, grote klauw daar uit zijn nek kon krijgen, tot ze na veel gestrompel en gezucht aankwamen bij de rots. Die stond daar altijd nog zo onbeweeglijk als een verongelukte vrachtauto, waaruit een lading groene bladeren naar beneden stroomde.
‘Wat! Ben je gek geworden...?’ brulde Tijger boos. ‘Wou jij mij groente laten vreten? Denk je dat ik van pure uitgehongerdheid een geit geworden ben?’ En hij klemde zijn andere klauw ook nog om de hals van Oupa Anansi, zodat die bijna stikte van ademnood.
‘Nee, nee, dat is niet de bedoeling!’ hijgde Spin haastig. ‘Als jij je hier verstopt onder de struiken, dan haal ik Antilope hier naartoe. Terwijl die hier de bladeren staat te eten, kun jij hem grijpen en een sappig antilopeboutje kauwen.’
Bij dat idee kreeg Tijger het water tussen zijn slagtanden en hij liet Oupa dadelijk los. Die plukte toen vijf grote, groene bladeren en holde daarmee naar het huis van Antilope.
‘Broer Antilope,’ riep hij voor de deur, ‘kom gauw, ik heb wat voedsel voor je meegebracht. En waar ik het vandaan heb, is nog veel meer!’
‘Ach heer Anansi, dat is aardig van je,’ zei Antilope en hij strekte zijn hand al uit naar de groente. ‘Daar heb ik wel een week genoeg aan, zo weinig ben ik meer gewend.’
‘Maar dit is niet allemaal voor jou,’ zei Oupa Anansi haastig. En hij gaf Antilope één blad. ‘Ik moet ook Varken, Bison en Giraffe nog wat geven. Maar als je meteen meekomt, dan kun je je vol eten tot je buik ervan barst.’
‘Ach lieve vriend,’ zei Antilope, ‘ik ben zo zwak. Laat me dit blaadje eerst maar eten om op krachten te komen. Dan ga ik morgen met je mee.’ Dus ging Oup' Anansi naar het huis van Varken, die in die dagen mager was als een skelet. ‘Wat heb je dáár...!’ riep hij en slobberde meteen een van de bladeren uit de spinnepoot.
‘Ho ho, die zijn niet allemaal voorjou,’ zei Oup' Anansi haastig. ‘Kom met me mee, dan kun je je hele grote buik vol eten tot je ervan barst.’ Maar Varken was ook een lui varken en hij beloofde heer Spin mee te gaan, zodra die hem zoveel bladeren had gebracht, dat hij weer op krachten was gekomen. Dus ging grootvader Anansi naar het huis van Bison,