1570
81 J.D. Ebersbach 1822-1900
‘Anno 1570 - Stout bedrijf van Herman de Ruyter’
Doek, 40 × 54 cm
Datering: tussen 1850 en 1854
Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum
Herman de Ruyter staat op het punt een lont in het kruit te steken, omdat hij inziet dat hij het slot Loevestein niet langer kan verdedigen tegen de overmacht van de Spanjaarden.
In zijn Geschiedenissen van Noord-Nederland vertelt Van Lennep hierover het volgende: De Ruyter, een veehandelaar uit 's-Hertogenbosch en aanhanger van Prins Willem i, had in 1570 met een aantal helpers, verkleed als monniken, slot Loevestein bezet. Om deze bezetting ongedaan te maken stuurde Alva er een paar honderd soldaten heen onder aanvoering van Alonzo Perea, die het slot belegerden. De Ruyter bleef zich standvastig verzetten, omdat hij in de mening verkeerde dat de Prins vanuit Duitsland hulptroepen zou sturen. Deze kwamen echter niet en toen De Ruyter inzag dat hij niet op kon tegen de overmacht van de vijand, trok hij zich met zijn nog overgebleven medestrijders terug in een kamer, waar hij tevoren buskruit op de grond had gestrooid, stak dit aan en liet zich met zijn belagers in de lucht vliegen.
Van Lennep heeft zich kunnen baseren op Hooft en Wagenaar die deze gebeurtenis hebben beschreven, maar ook in de negentiende eeuw heeft het optreden van De Ruyter, die zichzelf liever opofferde dan zich aan de vijand over te geven, zoals een voorbeeldige held past, al verschillende auteurs vóór Van Lennep geïnspireerd. Tollens heeft er een gedicht aan gewijd in 1812 en Jan Frederik Oltmans (1806-1854) baseerde zijn in 1834 onder het pseudoniem J. van den Hage verschenen historische roman Het Slot Loevestein in 1570 op de beschrijving van Hooft van deze episode uit de geschiedenis. In het voorbericht zegt de schrijver dat de zelfopoffering van Van Speyk (zie cat.nrs. 65, 66) hem had herinnerd aan de roemrijke daden van onze voorouders en hem had aangemoedigd zijn roman te laten verschijnen.
In de loop van de eeuw bleek uit onderzoek ingesteld naar de figuur Herman de Ruyter, dat hij op Loevestein wel een ontploffing had veroorzaakt en daardoor verwarring had gesticht, maar daarbij niet was omgekomen en pas daarna in het gevecht door de Spanjaarden werd gedood. Arend vermeldde dit al zo in 1853, maar dit had kennelijk geen invloed meer op de bepaling van dit onderwerp voor de galerij.
De figuur van De Ruyter op dit schilderij vertoont veel overeenkomst met die op het prentje van Bendorp, dat als illustratie bij Tollens is verschenen, waarop hij ook een afgebroken zwaard in de ene en een lont in de andere hand houdt, zoals Tollens beschrijft; ook het lichaam van de gesneuvelde man aan zijn voeten lijkt aan dit prentje te zijn ontleend. Dit laatste komt niet in Tollens' gedicht voor (cat.nr. 117). De doek die De Ruyter omgeknoopt heeft, is waarschijnlijk het Spaanse vaandel, dat hij, volgens Oltmans, in handen wist te krijgen en om de schouders knoopte.
Alberdingk Thijm schreef in een bespreking van schilderijen uit de Galerie De Vos over dit werk: ‘Het theatrale is hier met ruimte voorhanden.’