sloeg hij af met de woorden: ‘Ik loop niet achteruit, als het niet persé moet.’ Met steun van familie en vrienden in Suriname en Nederland kon hij zich staande houden in moeilijke tijden en begon hij met vele noodzakelijke onderbrekingen verhalen te schrijven. In 1985, een jaar voordat de bewoners van Phedra, een obépalmolieplantage, moesten vluchten voor het oorlogsgeweld tussen het Jungle Commando en het Nationaal Leger, werd hij overgeplaatst naar de sterk verwaarloosde plantage Kroonenburg aan de rechteroever van de Commewijnerivier. Twee jaartjes later naar de Openbare Muloschool te Ellen aan de linkeroever van dezelfde rivier, naast de eveneens verwaarloosde laatste suikeronderneming, Mariënburg, die Suriname nog arm was. Daar, het is het distrikt Commewijne, werkt hij tot heden als leraar en woont hij ook. Sedert 5 oktober 1991 begon hij weer gedichten te publiceren in De Ware Tijd-Literair en af en toe ingezonden stukken in De Ware Tijd en Weekkrant Suriname (in Nederland).
Van 1977 tot 1980 was hij tevens in Suriname correspondent van de Vara Radio te Hilversum. In de laatste periode van de Surinaamse Journalisten Kring, de voorloper van de huidige Surinaamse Vereniging van Journalisten, heeft hij in het bestuur o.l.v. de toenmalige hoofdredacteur van De Ware Tijd, Leo Morpurgo, gezeten. Gedichten heeft hij ook gepubliceerd in het Weekblad Pipel, Het Suriname Bulletin, de Weekkrant Suriname, het literair tijdschrift Sukutaki (Groningen-Nederland, sinds 1992) en Un Doro (Delft, augustus 1991);
Voor het overzicht van de korte verhalen die eerder zijn gepubliceerd verwijzen wij naar blz. 115 van zijn dichtbundel:
‘....., want nooit wordt alles gezegd.’
- Op 9 maart 1996 signeerde hij in boekwinkel Vaco de eerste druk van zijn pas verschenen bundel met zevenenzeventig gedichten, getiteld: ‘Mogelijk’;
- op 31 mei 1997 in dezelfde boekwinkel zijn eerste verhalenbundel: ‘...en toen was niets mooi meer’.