X
‘Wij’ en ‘onze’ stand
Ik heb de woordentwist in onze gemeenschap over de vraag of ‘wij’ in Suriname onder of boven ‘onze’ stand leven op de voet gevolgd. En ik heb me afgevraagd: van waar dat misverstand? Voor het schrijven van dit stuk ben ik niet in filosofie-, geschiedenis- of economieboeken gedoken, maar ik heb gewoon in het ‘van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal’ (11e herziene druk) het woord ‘stand’ opgezocht. En ik las onder punt 5:
‘-- rang in de maatschappij;
mensen van elke rang en stand; boven zijn stand gekleed gaan; beneden zijn stand trouwen; overeenkomstig zijn stand wonen; in zijn stand blijven’ (en nog enkele voorbeelden van gebruik van dit woord);
onder punt 7:
‘-- de gezamenlijke, tot zekere maatschappelijke rang behorende personen: de standen van de maatschappij; de hogere, de lagere standen, de gegoede stand, de burgerstand; sedert de middeleeuwen kende men gewoonlijk drie standen, te weten: adel, geestelijkheid en burgerij (de derde stand), later ook een vierde stand (de arbeiders).’
Tot zover Van Dale.
Uit deze citaten blijkt, dat de maatschappij waarin wij thans leven uit verschillende standen bestaat; sommige wetenschappers spreken van ‘verschillende klassen’ en noemen ze ook anders; eens, in het heel verre verleden bestonden er geen klassen. Tegenwoordig maak je als bewoner van een land deel uit van een van die standen of klassen. Overeenkomstig de filosofie die door sommige conservatieven gehuldigd wordt, ‘wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje,’ mag iemand die tot de lagere klassen behoort nóóit boven ‘zijn’ stand uitgroeien en leven. Zodra hij dat probeert, wordt er alarm geslagen.
Je kunt echter alleen ‘boven je stand’ leven, je kunt niet boven ‘onze stand’ leven, zonder deel uit te maken van een hogere stand in de maatschappij. Er bestaat dus niet zoiets als ‘onze stand’ waarboven ‘wij allemaal’ kunnen leven. Alleen degenen die tot de hoogste stand ( of klasse) van de maatschappij behoren (de miljonairs en multimiljonairs) leven boven ‘onze stand’.
Eerder als ingezonden stuk verschenen in ‘de Ware Tijd’ van 9 februari 1993.
De aanhef en ondertekening zijn hier weggelaten.