Eerst praten om het praten, praten om het ‘patisch samenzijn’, zoals antropologen dat noemen. Geheel onschuldig. Zoiets van, ‘Volle bus vandaag, no?’ Alleen maar om iets te zeggen dat voor iedereen overduidelijk is. Maar ik durf niet. Ze zou kunnen denken dat ik een van die kerels ben die zomaar vrouwen aanspreken en diezelfde avond met ze in bed willen liggen. Ze zou gewoon door me heen kijken alsof ik onzichtbaar was en zou de volgende morgen niet meer bij de Rust en Vredestraat de bus pakken, en ik zou niemand meer hebben om over na te denken. Ik blijf hopen dat ik haar eens zal leren kennen. Ik bedoel gewoon, alledaags kennen. Misschien stapt ze een keertje in de bus en trekt de chauffeur te vroeg op waardoor ze even tegen mijn knie aankomt en snel zegt, ‘Pardon excuus’. Dan knik ik en zeg vriendelijk tegen d'r, ‘Ach 't is niets’ en ik glimlach tegen d'r om te laten zien dat ik meen wat ik zeg. Ze glimlacht ook met me en zegt, ‘Volle bus vandaag, no?’ en ik zeg dan, ‘Ay, net of heel Suriname tegelijk met de bus gaat.’ We zeggen de rest van de route niets meer tegen elkaar tot ze gereed is om bij de Brokopondolaan uit te stappen en ze dan met haar slanke vingers naar me wuift en zegt, ‘Doei!’ en ik weer knikken en glimlachen.
De volgende morgen stapt ze weer in hij de Rust en Vredestraat en ze ziet me, want mijn auto is nog niet gerepareerd en ook al was 'ie klaar, ik blijf nog even bussen naar het werk. Nee, ik heb echt geen zaak met bussen, maar hoe we al iets tegen elkaar hebben gezegd, waag ik me nog even in de bus. Voor ze zich neervlijt zegt ze, ‘fa’ of misschien ‘Goede morgen’ en ik groet d'r terug en ik probeer een gesprek te beginnen met zoiets als ‘De bushouders gaan morgen in actie’ om te laten zien dat ik me op de hoogte houd van het busvervoer. Geen vrijpostige opmerkingen, want ik wil niet dat ze gaat denken dat ik een van die sukrumofo-kerels ben die overal vrouwen proberen te verleiden.
Na een tijdje zijn we een beetje gewend aan elkaar en kunnen we over andere dingen praten zoals het nieuws of de stijgende prijzen en op een dag zegt ze dan,’Man, 't is toch wel grappig dat we elke dag met elkaar praten en we eikaars naam niet eens kennen.’ En ik direct mijn hand uitsteken, opstaan, glimlachen en zeggen, ‘aangenaam, ik ben Samuel Jacobs’. En zij zegt dan in alle ernst terug, ‘Aangenaam, meneer Jacobs, ik ben Louise Redjo.’ We schudden elkaar de hand en barsten in lachen uit en iedereen in de bus natuurlijk opkijken, want ze vinden ons gelach storender dan die zware bubblingmuziek die iedereen in de bus 's morgens vroeg irriteert. ‘Meneer Jacobs,’ zegt ze, alsof ze veel moeite heeft om mijn naam goed uit te